het gegaan was, ook dat hij Keesje bijna een klap had gegeven.
‘Ruim jij den boel maar op, Jaap, en je locomotief zullen we wel weer in orde laten maken. En Kees gaat met mij mee,’ zei tante.
Tante zei 't zoo rustig, dat Keesje dadelijk meeging naar de huiskamer. Daar nam tante hem op schoot en zei: ‘Wel, wel, dat was een heel ander Keesje dan ik gisteren zag.’
‘Toen was ik ook niet boos,’ zei Keesje.
‘En ben je wel eens meer boos?’ vroeg tante.
‘Ja - van ochtend onder 't aankleeden ook, tegen Juf.’ bekende Keesje heel eerlijk.
‘Dan heb je vandaag 't verkeerde deurtje opengezet,’ zei tante.
‘Welk deurtje?’ vroeg Keesje rondkijkend.
‘Dat zal tante je eens vertellen. Kijk eens Keesje, er zijn in je hartje twee kamertjes. Als je 't deurtje van 't eene kamertje openzet, dan komen er booze woorden op je lippen en tranen van kwaadheid in je oogen. Maar als je 't deurtje van het andere kamertje openzet, dan komt er allemaal vriendelijkheid naar buiten en heel geen boosheid. Dat is het goede kamertje, en nu heb je stellig van ochtend het deurtje van het verkeerde kamertje opengezet.’
Keesje knikte van ja.
‘Weet je wat je nu doen moet?’ zei tante heel ernstig, ‘als je morgenochtend opstaat, moet je vragen of de lieve Heer je helpen wil om 't goeie deurtje open te zetten en om 't den heelen dag open te houden. Zal je dat doen?’
Ja, dat beloofde Keesje.
Den volgenden morgen zat tante vóór 't ontbijt wat te lezen in haar kamer. En wie stapte daar binnen? Keesje, met een stralend gezichtje