der er van vertelde. En Willie besloot
om op haar eigen manier uit te vinden wat een prettige lange avond was. Want Sientje had zij er ook al naar gevraagd, toen die haar naar school bracht. En Sientje had gezegd: ‘Och zoo maar gewoon, dat de avond prettig lang is.’ Maar daar begreep Willie nu heelemaal niets van, want als iets prettig was, ging 't immers juist altijd gauw!
Dus op een avond, toen moeder haar goeden nacht had gekust, ging Willie niet dadelijk naar 't land van de droomen. Zij lag te luisteren naar 't weggaan van moeder, het portaal over, de trap af, de gang door.... nu hoorde zij niets meer. En Willie sloeg de dekens terug en stapte uit bed.
Boven op 't portaal brandde geen licht, alleen van het ganglampje beneden scheen het licht zoo'n beetje naar boven. En 't was een ouderwetsch huis met een groote gang, waar Willie woonde. En Willie was niet van de moedigsten, als zij allen donkere hoekjes voorbij moest.
Gelukkig! de deur van de huiskamer stond op een kier. Nu kon Willie mooi stilletjes uitvinden wat een ‘prettige lange avond’ was. Zij kon vader net zien zitten in zijn leuningstoel. Hij las voor, uit de krant. En moeder kon zij ook zien; die zat heusch te naaien. Maar eigenwijze Willie meende, dat er zoo meteen wel iets bizonders gebeuren zou, en daarop wou ze wachten.
Maar o! wat duurde het lang! Vader hield wel eens even op, maar dan begon hij weer. En Willie dacht met een zucht: hè, ik wou dat de prettige lange avond nu maar begon!