| |
| |
| |
‘Je moet raden,’ antwoordde Wim.
| |
| |
| |
Eerste Hoofdstuk.
Een Zusje!
Dat zal ik je betaald zetten!’ roept Gerard Reehorst, terwijl hij met zijn beddelaken de druppels water van zijn gezicht veegt.
Willem zet de waterkan op den grond en springt in zijn bed, waar hij vlug een verschansing bouwt van peluw, kussen en dekens. Hij heeft zijn broertje eens ‘wakker gedoopt’ zooals hij 't noemt. Hij had zijn hand in de waterkan gestoken, en toen het vocht op Gerard's gezicht gesprenkeld.
Pof! daar komt een kussen terecht op den rug van Willem, die gebogen achter zijn verschansing zit.
| |
| |
‘O, begin je zoo!’ roept hij, pakt het kussen en gooit het terug. Op 't oogenblik, dat hij zijn gezicht boven de verschansing steekt om beter te kunnen mikken, poft Gerards peluw niet heel zacht tegen zijn neus. Maar Willem heeft geen tijd om dezen aanval te wreken, want de deur van de jongenskamer gaat open en Mina, de kindermeid, komt binnen om de jongens wakker te maken. Nu wakker zijn ze al!
‘Jongens, jongens houdt je toch een beetje bedaard, is me dat een boel hier en ik kwam je nogal vertellen...’
‘O Mina, er steekt een heele piek uit je haar en er hangen witte banden op je rug, wat zie je er gek uit!’
Dit zeggende is Willem uit bed gesprongen en trekt zulke potsierlijke gezichten achter Mina's rug, dat Gerard den geheelen oorlog vergeet en proest van 't lachen. Onderwijl kijkt Mina in den spiegel. Ja waarlijk, een deel van het haar is los gegaan, en het zit anders altijd zoo netjes. En zij heeft ook vergeten de trekbanden van haar japon vast te maken. Het is dan ook zulk een bizondere ochtend!
Anders heeft Mina oogen achter en voor, zooals Wim gewoon is te zeggen, maar nu merkt
| |
| |
zij niet eens dat Willem het op den grond hangend koord van het ophaalgordijn aan een van de witte banden heeft vastgemaakt. Als zij naar Gerards bed gaat, zeggende: ‘Kom Geer, gauw opstaan,’ voelt zij iets trekken en meteen gaat het gordijn, dat nog niet is opgehaald in de hoogte.
‘Hoera,’ roept Wim, ‘dat is een mooie manier om het gordijn op te halen.’
Mina kijkt verwonderd om, en zij kan niet nalaten te lachen om Willems guitenstreek.
‘Kom Wim, maak 't eens gauw los.’ Zelf kan zij 't niet goed doen. Maar Wim heeft geen plan om het spelletje zoo kort te laten duren, en hij haast zich niet om haar te helpen.
‘Neen Wim heusch, ik meen het.’ En Wim weet dat het ernst is als Mina met zoo'n nadruk zegt: ‘ik meen het.’ Hij weet dat Mina ook streng kan wezen, al kan zij een grapje best verdragen. Hij maakt dus het touw los en trekt het gordijn heel hoog op. De Julizon vervult de kamer met haar vroolijk licht, en Wim staat even voor het raam te kijken naar het glinsteren van de morgenzon op het donkere water van de gracht.
| |
| |
‘Foei, foei, wat 'n oponthoud van ochtend,’ zegt Mina.
‘Een leuke ochtend! Ik houd niet van een saai begin, dat is goed voor meisjes.’ zegt Wim. Hij keert zich om en gaat zich aankleeden.
Mina begint zijn wanordelijk bed af te halen.
‘Door het lawaai dat jullie maakt, heb ik je nog niet eens het groote nieuws kunnen vertellen: je hebt een zusje gekregen!’
De jongens zien Mina met groote oogen aan.
‘Een zusje!’ herhaalt Gerard.
‘Ja, zeker, lastige jongens hebben we hier genoeg.’ Aan Mina's toon kan men wel hooren, dat zij toch veel houdt van ‘de lastige jongens.’
‘Ik houd niet van meisjes, ze zijn zoo gauw bang,’ is het eerste wat Wim zegt, als hij een beetje van zijn verbazing bekomen is. En om te toonen dat hij niet bang is, klautert hij op den smallen houten rand van zijn ledikant, staat er even met zwaaiende armen te balanceeren, springt er behendig weer af en gaat voort zijn toilet te maken.
Onderwijl rijgt Gerard langzaam en nadenkend zijn laarzen aan. Gerard heeft zwart krul- | |
| |
lend haar en zachte donkere oogen, die peinzend en een beetje verwonderd de wereld inkijken. Hij is een tenger ventje. De volgende maand wordt hij zeven jaar. Willem is ook in Augustus jarig en een jaar ouder dan zijn broertje. Toch wordt hij meestal voor twee jaar ouder aangezien, want hij is groot en forsch-gebouwd. Wim weet dit heel goed en laat er zich wel een beetje op voorstaan. Soms geeft dit aanleiding tot een kibbelpartij, doch meestal schikt Gerard zich naar Wim. Gerard is er aan gewoon geraakt, dat Willem het woord doet als zij samen uitgaan, dat Wim de spelletjes bedenkt en ... de guiten streken. Want in het bedenken van guitenstreken is Wim onuitputtelijk, en al de straffen hebben ze hem nog niet afgeleerd. Menig uur van zijn jongensleven heeft hij al doorgebracht met strafwerk maken, terwijl Gerard heeft gespeeld. Want Wim is eerlijk, en nooit zal hij Geer laten straften voor iets dat hij bedacht heeft, al heeft Gerard het ook mee helpen uitvoeren. Men kan het Wim aanzien dat hij zoo echt pret in zijn leven heeft, wanneer hij fluitend op straat loopt, zijn pet schuin op het blonde stugge haar. Zijn helderblauwe oogen flikkeren dan ondeugend, als hij denkt aan de laatste poets, die hij de meid van
| |
| |
de buren gebakken heeft door haar emmer water om te gooien, juist toen zij de glazen wilde gaan lappen.
‘Hoe heet het zusje?’ vraagt Gerard, Mina aanziende.
‘Louise, maar zij zal Louki genoemd worden.’
‘Is ze mooi?’
‘Ja 't is een aardig kindje.’
Gerards vriendje Arnout heeft een zusje van vijf jaar, en Arnout heeft hem eens met trots verteld ‘dat alle groote menschen zeggen dat Willy heel mooi is.’ Sinds dien tijd heeft Gerard dikwijls verlangd ook een zusje te hebben, dat heel mooi is.
Hij ziet zich al wandelen met het mooie zusje en voor haar zorgen gelijk in het sprookje de ridder, die het lieve prinsesje beschermde. Maar zijn droomen worden wreed verstoord door Willems opmerking:
‘In 't begin heb je niets aan zulke kleine kinderen, want ze doen niets als slapen en schreeuwen.’
‘Mogen we het zusje even zien als we klaar zijn?’ vraagt Gerard.
‘Ja als je gauw voortmaakt.’ De langzame Gerard kleedt zich nu vlug aan, af en toe geholpen.
| |
| |
door Mina, zoodat hij maar even later klaar is dan Willem.
Wim staat al met de knop van de deur in zijn hand als Mina zegt: ‘Neen dáár niet, je Ma slaapt, hier is Louki,’ en zij doet de logeer kamer open, die naast de slaapkamer van Papa en Mama is. Daar staat het wiegje, dat de jongens zoo dikwijls op den zolder hebben zien staan, maar nu ziet het er heel anders uit, want er hangt een mooi gordijntje over van rose satinet met witte tulle.
‘Baker zal je Louki wel even laten zien,’ zegt Mina en de deftige dikke baker met een japon aan, krakend van de stijfsel en een even stijve kornet op, slaat het gordijntje een eind terug. Daar ligt nu het zusje!
‘Wat een vreeselijke groote oogen heeft ze en wat ziet ze rood, ik vind haar niets mooi,’ zegt Wim, die weer dadelijk een opmerking gereed heeft.
Gerard, die vlak naast het vviegje staat, strijkt voorzichtig langs de wangen van het zusje en streelt het kleine vmstje, dat op het dek ligt.
‘Jij zal zeker wel veei van je zusje houden,’ zegt de baker, die zich, dadelijk meer aange- | |
| |
trokken voelt tot het tengere jongetje met zijn rustige maniertjes dan tot den bewegelijken Willem, die al een paar maal de kamer is rondgeloopen en nu voor het raam staat te fluiten.
‘Ik zal voor haar zorgen,’ antwoordt Gerard, en hij kijkt baker ernstig aan, alsof hij iets plechtigs belooft.
‘Zeg baker, heb je je ooren weggestopt onder die groote muts om haar niet te hooren schreeuwen?’ vraagt Wim met ondeugend-plagende stem.
‘Ga jij maar gauw naar beneden, jij praat zoo hard, je zal je Mama nog wakker maken,’ antwoordt de verontwaardigde baker.
‘Ik dacht dat je niet goed hooren kon door die muts.’ Met een gemaakt deftige buiging gaat Wim de kamer uit en holt de trappen af, telkens een tree overslaande.
Gerard volgt hem langzaam. Bij de deur kijkt hij nog eens om naar het kleine gezichtje in het rose wiegje, naar het zusje, voor wie hij zorgen zal. Het is iets heel nieuws en vreemds voor Gerard om in huis iemand te zien, die kleiner en teerder is dan hijzelf Het maakt hem in zijn gevoel grooter en sterker, zijn stap wordt
| |
| |
er vaster door en fermer kijkt hij uit zijn oogen.
Als de jongens in de eetkamer komen is Papa daar alleen. Dat is niets bizonders, want Mama lijdt veel aan hoofdpijn en wordt dikwijls bij het ontbijt gemist. De troost voor Mama's afwezigheid is, dat Papa er veel eerder toe te bewegen is midden in de week een boterham met suiker te geven, wat Mama alleen 's Zondags geeft.
‘Papa,’ zegt Gerard met trots in zijn stem, ‘ik ben nu niet meer de jongste.’
Zijn vader legt de courant neer en antwoordt: ‘Neen jij bent nu Benjamin-af. Mama en ik zijn zoo blij met ons dochtertje, dat ik van avond op wafels zal trakteeren.’
‘Hoera!’ roept Willem.
‘Maar de kermis is voorbij,’ merkt Gerard op.
‘Jawel, maar die wafelkraam bij de Groote kerk staat er nog, je weet wel, die blijft altijd langer staan, daar mag je een briefje brengen als jullie naar school gaan.’
's Avonds at de heele familie wafels, en de jongens mochten er ieder drie hebben. Toen zij naar bed gingen zei Wim tot Gerard: ‘'t Is toch wel leuk om een zusje te krijgen, jongen, wat waren die wafels lekker!’
| |
| |
‘Ja 't is heerlijk om een zusje te hebben,’ was Gerards antwoord, en even later droomde hij van het zusje, en in zijn droomen beschermde hij haar zelfs tegen aanvallen van leeuwen en tijgers.
|
|