De juichende kinderschaar. Liederen voor christelijke scholen, zondagsscholen, enz.(ca. 1880)–Adolf Jacob Hoogenbirk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] 46. De Komst des Heeren. 1. Zie de Heer komt op de wol - ken, Hij, het { 1. Dui - zen - den ver - los - - te vol - ken Heb-ben 1. Lam voor ons ge - - slacht, Hal - le - lu - ja! { 1. op die komst ge - - wacht. } Hal - le - lu - ja! 1. Hal - le - lu - ja! Hal - le - lu - ja! Looft den 2. Eeu - wig zal de Heer re - gee - ren, Zijn ge- { 2. Hem zal al wat leeft ver - ee - ren, Als Hij 2. bied is 't gansch Heel - al. Hal - le - lu - ja! { 2. we - der - ko - men zal. } Hal - le - lu - ja! 2. Hal - le - lu - ja! Hal - le - lu - ja! Zoo klinkt 3. Vroe - ger aan - ge - be - - den go - den Val - len { 3. Op het woord der ver - - de - bo - den, Voegt de 3. door Zijn macht tot gruis; Hal - le - lu - ja! { 3. Hei - den zich bij 't kruis. } Hal - le - lu - ja! 3. Hal - le - lu - ja! Hal - le - lu - ja! Hier, en 4. Dan zal Is - rel za - - lig we - zen, Ein - de { 4. Als de Heer wie hier Hem vree - zen, Tot één 4. zijn aan krijg op aard. Hal - le - lu - ja! { 4. kud - de zich ver - - gaart. } Hal - le - lu - ja! 4. Hal - le - lu - ja! Hal - le - lu - ja! Prijst den [pagina 60] [p. 60] 1. Heer die komt met macht! 2. dan het lof - ge - schal. 3. eens in 't Va - der - huis. 4. Heer, uw lof - zang waard. Uit ‘de Liederbundel van Gerdes’. Vorige Volgende