| |
| |
| |
Voorberecht.
IK onderneme den bescheiden Lezer
onder de oogen te brengen, het heerlykste voorbeelt van Deugt en Godtvrucht,
dat in goddelyke of menschelyke schriften gevonden wordt, Abraham den Aartsvader; voorzeker
de gezegentste en roemruchtighste Personaadje (men zonder met
allen eerbiedt uit den Heilant der waerelt, den Heere Jesus Kristus)
die de eeuwen immer zagen. Wie toch, om alleen gewyde voorbeelden
op te halen; want Alexanders, noch Cesars, mogen hier gewogen worden; Wie toch,
zegge ik der goddelyke Geloofshelden, verkreeg by de heilge Schryvers zooveel
roems om zyne onbesmette deugt of godtvruchtigen en rechtvaardigen wandel? de
goddelyke Moses, de lydzame Hiöb, de vrome David, noch de wyze Salomon
verkregen zooveel heerlyke lofnamen, en eertytelen: op wien rusten zooveel
heilryke beloften? wiens naam is, volgens eene derzelven zoozeer verheerlykt
over de geheele aarde?
| |
| |
Naam, die by zyn leven
niet alleen zich onder de omgelegene Heidensche Volkeren zooverre heeft
uitgezet, dat de Koningen en Vorsten van Palestina; nadat hy door dien
beroemden optoght en heerlyke overwinning op den Koning van Elam, hen, als met
het bloet dier dwingelanden, den nyt had uit het herte gewischt; voor een Vorst
Godts erkenden, en zyn bontgenootschap van alle zyden zochten; maar na zyn
doot, staag grooter, de pennen van heilige en onheilige Geschichtschryveren
heeft werk verschaft, en door zooveele eeuwen tot op dezen tyt, niet enkel
onder de Joden, die Abraham als hunnen vleeschelyken Geslachtvader; en onder
alle Kristenvolken, die hem als hunnen geestelyken Geloofsvader erkennen; maar
zelfs onder de Mahomethanen, in eene gezegende en eerbiedige gedachtenisse
wordt bewaart.
Van mynen grooten Geloofshelt Abraham gewagen, behalve
de oudste en getrouste Historischryver de goddelyke Moses, en alle de heilige
Profeten, Evangelischryvers en Apostelen; ook Jesus Syrach; de Joodsche Geschichtschryver Josefus, dewelke in 't begin van zyn
omstandigh verhaal bybrengt de loffelyke getuigenissen aangaanden Abraham van
den Kal- | |
| |
deeuschen Historischryver Berosus; van
den Griekschen Alexander Polyhistor, Hekateus, en Nikolaus den Damascener, die
by zyn getuigenisse voegt, dat de naam van Abraham nogh lang te Damascus is
vermaart geweest: waarby men voegen kan den Latynschen Justinus, of liever
Trogus Pompejus dien by verkort heeft, meldende van Abraham, Koning van
Damascus: en alhoewel de verwydering der waarheit hier onderschuile; 't mag
niemant verwonderen, dat de roem myns Helts dier stede lang hebbe aangekleeft;
vermits zyne overwinninge op de Armenische Vorsten genoegzaam in haar gezichte
is voorgevallen. noch breeder vindenwe by den Outvader Eusebius de getuigenis
van den meergenoemden Griekschen Schryver Polyhistor, door dien Outvader
geroemt als een man van een grooten geest en diepe geleertheit; deze heeft weêr
in zyne Historie der Joden aangehaalt de getuigenisse van Eupolemus, van
Artapanus, en van Melo, die een gantsch boek tegen de Joden had geschreven: in
welke getuigenissen, om elk niet in 't breede uit te schryven, men de waarheit
kan bevestigt vinden van Abrahams Geboorte binnen Ur der Kaldeen;
zyne Verhuizinge of Optoght op Godts bevel; zyne
Wysheit in den
| |
| |
Hemelloop; de Gevangkenis van
Loth, en weder Verlossing, met de Ontmoeting van Melchisedek, in
omstandigheden, genoegzaam overeenkomende met het verhaal van Moses;
zyne Reize naar Egipte, en zyne gevallen aldaar; zyne tweederlei
Huwelyk; de Offerhande van Izaäk, van Godt geboden, dogh door een' Engel belet,
die een bok in plaats beschikte; zyne Zonen uit een ander Huwelyk, en de
Weghzendinge van dezelve naar Arabiën. breeder te vinden by Eusebius in zyne
Euangelische Voorbereidinge.
Hoezeer nu deze treffelyke getuigenissen van zoo veel
voorname deelen onzer Geschiedenis, hier en daar met fabelachtige vertellingen
en omstandigheden bezwalkt zyn; naar mate het licht der
waarheit min of meer, by schemering of weêrstuit, in het verduisterde vernuft
dier volken straalde; hoe min dezelven, zich gelyk in de omstandigheden,
proefhouden op den zuivren toetsteen der heilige bladen, hoe schooner en
luisterryker het fyne gout, de waarheit onzer geschiedenis zyn keurstreek moet
vertoonen en doen uitblinken in de oogen van het ongeloof; wanneer het de
waarheit van Moses Schriften, als door zoo veel blinde getuigen bevestigt ziet.
wil iemant echter noch tegenwryten, vergif zuigen uit dezelve bloemen,
| |
| |
die ons zoeten honigh verschaffen;
wy laten die met zyn schadu vechten, en sluiten deze aanmerking
met de woorden van den goddelyken zoon van Amos, dewelke hy in zyn XLIste Profesygezang, met een uitgezette borst, der Godtheit vol,
tegen het ongeloof, met de woorden van Godt zelf uitboezemt:
Zwygt voor my, gy Eilanden, en laat de Volken de kracht vernieuwen:
laat ze toetreden, laat ze dan spreken: laat ons t'samen ten gerichte
naderen.
Wie heeft van den opgang dien Rechtvaardigen (Abraham) verwekt? heeft hem geroepen, op zynen voet? de Heidenen
voor zyn aangezichte gegeven, en gemaakt dat hy over Koningen heerschte? heeft
ze zynen zwaarde gegeven als stof, zynen boge als een voortgedreven
stoppel?
Dat hy ze najaagde, en trok door met vrede, door een padt 't welk hy
met zyn voeten niet gegaan hadde? Wie heeft dit gewrocht, enz: Ik, de Heere,
die de eerste met de laatste dezelve ben, enz.
Maar schoon deze Geschiedenis met een wolk van heilige
en onheilige getuigen omringt is; de ondervinding heeft evenwel geleert, dat de
oogen der schranderste en naaukeurigste onderzoekers der heilige oorsprongen
schemeren in het naspeuren der diepe
| |
| |
outheden
en omstandigheden, die de heilige Schryvers verzwygen, en d' onheilige niet dan
met een' overvloet van beuzelingen, en gebrek van overeenstemminge vermelden:
waarom wy, in 't behandelen dezer stoffe, met de Godtgeleerden, niet zelden met
de waarschynlykheit hebben moeten raatplegen, en voorzichtiglyk gissen: twee
vryheden, die de geleerde Uitleggers der heilige bladen zich toe-eigenende,
niemant met recht den Dichter kan weigeren; want dien staat het, naar den aart
en eigenschap zyner kunste, met den Teekenaar en Schilder, vry, zyn tafereel,
naar de vinding van zyn' geest, met lyst-en loof-en bywerk op te schikken;
door aangename vergezichten en verschieten ruimte in zyn stuk te
schilderen, en zelfs, als hy in heilige stoffe de Waarheit in het licht en op
den voorgront houdt, dagh en schadu zoodanigh te leggen als de ordening van zyn
konststuk vereischt.
Dit ware den dichtkundigen Lezer aangaande de vryheit
der Poëzye genoeg gezegt; maar vermits wy vermoeden dat de enkle naam van
Abraham vele Godtvruchtigen, maar Ongeoeffenden, zal trekken om het Leven van
dien doorluchtigen Geloofsvader te doorbladen, vinde ik niet ongerade ook
eenige
| |
[pagina ***1r]
[p. ***1r] | |
struikelsteenen voor derzelver voeten
op te ruimen; of hen met de hant daar voorby te
leiden.
't Is klaar, dat onze Geschiedenis niet overal even
omstandigh door den goddelyken Moses is geboekt, en hier meer verzwegen, daar
meer gemelt wordt. de schaking van Sara aan het Egiptische hof waarmede wy ons
stuk beginnen, en daarom ruimer omstandigheden noodigh hadden, gaf ons echter
dezelve schaars aan de hant; maar klare teekenen waar
dezelve, schoon ongemelt, breeder zyn voorgevallen. als de Koning Faraö, na de
schaking, Abraham geschenken en om zyn zuster Saraas wille goet doet, ziet men
duidelyk dat 'er een' tusschentyt en uitstel van 't huwelyk, en de reden waarom
dien gedwongen echt niet werd voltrokken, ongemelt blyft: vele onderzoekers der
Bybelsche outheden hebben dit mede gezien, en naar de oorzaak van dit uitstel
geraden; men kan 'er verscheide gissingen op vinden by den doorgeleerden W:
Goeree in zyne Mosaïsche Historien; dogh alle zonder eenige zekerheit of bewys,
waarom ik met gelyk recht meen te mogen stellen, dat de hoogtyt van Isis, by de
Egiptenaren zoo pleghtigh geviert, is tusschen gekomen, die alle vreugde
verboodt, tot de Osgodt Apis zich vertoonde: niet te min ge- | |
[pagina ***1v]
[p. ***1v] | |
ven we den oplettenden Lezer aanleiding genoeg om te
zien, dat we de Kerkgebaren van dezen valschen Godtsdienst slechts uit eigen
vinding als een wolke schilderen by de zon, opdat de stralen van het hemelsch
licht van den waren Godtsdienst te krachtiger vallen zoude op de beeltenis van
mynen Abraham, om dezelve in dies te schooner dagh te stellen: waarom niemant
my eenig ander bewys kan of magh vergen, dan alleen dat de afgoderye van Isis
en Osiris tot die hooge outheit kan gebraght werden; waaraan zommige twyffelen,
met eenige Uitleggers der Fabelen, die Iö, de dochter van Inachus, Koning van
Argos, voor de Egiptische Isis houden: welk bewys voor ons zal worden
opgemaakt, door die Schryvers en wydberoemde Outheitkenners, dewelke in ons
elfde boekje bladzyde 264. staan aangeteekent.
Hier voorby tredende denk ik niet dat eenige teedere
Lezers myne verbeeldinge van Godts luisterryken Hemelraat, mede in het
zelve 2de boek, tot een kwaat denkbeelt
zal trekken, gelyk zeker Godtgeleerde my zeide te vreezen; alsof de persoonlyke verbeeldinge van ydere Eigenschap van het
allervolmaakste Opperwezen een deelbaar denkbeelt, tegen deszelfs zuivere
Eenvouwigheit, den Lezer inboezemen
| |
[pagina ***2r]
[p. ***2r] | |
zoude:
hier voor meene ik alle mogelyke zorge gedragen te hebben: voor 't onverstant
kan men zich niet wapenen:
Pro captu lectoris habent sua fata libelli.
Maar, vermits wy menschen, met ons eindigh vernuft,
geen zaken dan door redenkavelinge stukswyze te samengestelt kunnen begrypen;
heeft het de goedertierne Godtheit zelf behaagt, ons zwak verstant te hulpe te
komen, en zyn oneindigh onbegryplyk Wezen, waarin eigentlyk geen t'
samenstelling, of onderscheiding plaats heeft, inverscheiden opzichten, als
door zooveel hulpmiddelen aan onze bespiegelinge te vertoonen; en zelfs deze
byzondere beschouwingen in zyn beschreven woort met lichamelyke denkbeelden,
en, als onder de zinnebeelden van menschelyke leden, ja hertstoghten
voorgestelt: zoo wordt zynen vrymaghtigen en onveranderlyken Wille onder de
beschouwinge van eenen vorstelyken raat, raatslagen, gedachten, voornemens,
besluiten, en wegen Godts vertoont, hiervan zyn de bewyzen allom in de heilige
bladen, en wel byzonder ('t welk we niet verzuimen
moesten) in het Poëtische gedeelte derzelve, gereedt en voor
de hant; alsof de H: Geest zelf hiertoe meer
| |
[pagina ***2v]
[p. ***2v] | |
vryheit aan de Dichtkunst vergunde. Van dezelve vryheit heeft zich de
Godtgeleerde en uitmuntende Poëet J: Vollenhove in zyn voortreffelyk gedicht,
de Kruistriumf, bedient in de volgende vaerzen, waarin hy de gedachten van den
schrandren Kaspar van Baarle, in zyne redenvoeringe over de kribbe van
Christus, op het spoor volgt:
Wat heil vol wondren, wat vertooning
Verneemt myn ziel aan dezen staak!
Hier vinde ik Godts verbolge wraak;
En hier genadige verschooning.
Rechtvaardigheit hiel aan om straf;
Genade dong om vry geleide,
Hier tradt Godts Wysheit tusschen beide,
Die ze allebei voldoening gaf.
Zulken Lezer, welken ik my thans verbeelde met de hant
deze hoogtens overgeleidt te hebben, durve ik nu alleen laten gaan, en goede
reize toewenschen, niet twyffelende of hy zal over de mindere dichterlyke
vryheden nu vryluchtiger heenstappen; vooral wanneer dezelve zich te binnen
brenge, hoe dikwerf de gewyde kansel in 't verklaren der heilige Outheden, zich
van diergelyke vryheden, 't zy als gedach- | |
[pagina ***3r]
[p. ***3r] | |
ten
der Godtgeleerden, 't zy als eigenvindingen; moet bedienen, zoo om zich uit
verlegenheit te redden, als om den zwakken toehoorder te gemoet te komen: om
niet te melden van zoovele geestelyke zinspelingen en loutere gissingen, die
daar menigmaal voor gangbare munt doorgaan: ja wy twyffelen niet, of hy zal ten
einde onzer letterbane gekomen, door voorzichtige bespiegelingen tot dit
besluit komen: dat de Hemelsche Waarheit zich niet gebelgt kan houden, als de
heilige Dichtkunst, uit een zuivren eerbiedt voor 't licht, dat van haren
Godtlyken boezem afstraalt, haar komt hulde bieden; een sierlyken mantel met
bloemen geborduurt omhangen, en een kroon van helder gesteente op 't hooft
zetten.
Nogh een woort tot den oordeel-en dichtkundigen Lezer
en daermede scheiden we'er af; dien verzoeken we onzen arbeit met zooveel nut
en stichtinge als mogelyk is, te gebruiken en ten dien einde afteleggen dat
knibbelzuchtigh vooroordeel, waardoor men alles, wat nieu is, fluks verwerpe,
zoodra men 't niet evenredigh overeenkomstigh bevindt met deze of gene
willekeurige wet, door uitheemschen opgeworpen, en onze vrye kunst als een
lastigh juk op den halze gelegt. ik heb de waarheit niet naar vreemde
wetten
| |
[pagina ***3v]
[p. ***3v] | |
willen buigen, of naar myn hant
stellen gelyk de Schilder zyn Leêman; maar dezelve in zyn natuurlyken stant
bewaart, en myne Geschiedenis, waarin we byna ten midden invallen, haren eigen
loop gelaten. worden myne gedachten zomwyle laag bevonden, men denke dat myn
Helt een Herder is, en dat de toon ook naar den eisch der stoffe ryzen moet en
dalen: dogh waar 't aan de kracht van mynen geest of kunst hapert men keere het
ten beste en denke dat een goede boom zoowel bladen voortbrengt als bloemen en
vruchten, waaronder dezelve veiligh hangen als in een lieven lommer, en
geurigst ryp worden.
|
|