Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
(1969)–Samuel van Hoogstraten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 300]
| |
Vyfde hooftdeel.
| |
[pagina 301]
| |
gedrukt, maer het behoort voornamentlijk tot de Houdinge, dat men verscheyde lichten, en verlichte dingen tegen elkander wel vergelijkt. Indien eenich naekt of lywaet, daer geen flikkerende glansen in te wachten zijn, de klaerste dingen in uw werk zijn, zoo moogt gyze vry met al uw macht Ga naar margenoot+op't allerverlichtste uitbeelden. Maer indien'er spierwitte Satynen, blinkent gout of zilver, vyer of vlam ontrent is, zoo moet gy de kracht van uwe verwen in deze groote glanssen alleen op't alderhelderst te werk stellen: houdende de rest zoo veel sormmerder, als zy in licht van deze heerschende Ga naar margenoot+lichten verschillen. Plutarchus berispt Apelles, dat als hy Alexander met den blixem in de hand had afgemaelt, hy zijn natuerlijke verwe niet wel uitgedrukt, maer hem bruinder en duisterder geschildert hadde, als hy was; want hy was van natuure blank, en die blankicheyt was vermengt met eenige roodigheyt, die in zonderheit in zijn aengezicht en op zijn borst bleek, ontstaende uit een goede getempertheit, warm en vyerich van aert, waer door men zegt, dat hy een zoetgeurigen adem hadde, en dat zijn vlees lieflijk rook, ja dat zelf de kleederen, die zijn lichaem raekten, daer door als geperfumeert waren. Maer mooglijk zouw Apelles hier in wel te verschoonen zijn, dewijl hy al zijn vermogen van licht in den blixem en d'uitstekende hand, die de zelfde voerde, gespilt hebbende, genootzaekt is geweest de klaerheit in de tronie te verminderen, om door een maetschiklijke houding van meer en minder licht de wetten der konst te volgen. Want indien hy de tronie van Alexander zoo klaer hadde uitgebeelt, als men hem beschrijft, het en waer hem niet mogelijk geweest de vyerige glans aen den blixem te geven. Die echter de regels, in Terpsichore geleert, wel waerneemt, zal zelfs wel blankicheyt in een sommer licht vertoonen kunnen: maer of hy daerom van alle berispinge vry zal zijn, voornamentlijk van die 't niet en verstaen, wil ik niet verzekeren. Mijn raed is, dat wanneer u een zoo schoonen Alexander, of liever eenich schoon vrouwebeelt, te konterfeiten voorkomt, dat gy d'omstandicheden zoo schikt, dat gy in de tronie, of't naekt al uw kracht van klaerheit besteden moogt, op dat u de wetten der houdinge niet en dwingen uw hooftwerk te verbruinen, 't welk, indien 't niet ontsiert, u ten minsten in gevaer zouw brengen van als Apelles berispt te worden. |
|