Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
(1969)–Samuel van Hoogstraten– Auteursrechtelijk beschermdNegende hooftdeel.
| |
[pagina 211]
| |
konst, die van klein tot groot opwies. Nu wy van 't verkiezen eenes Paus Ga naar margenoot+geroert hebben, zoo zeg ik dit: dat de uitspanningen eens Schildergeests ontrent verkiezingen van Vorsten, Krooningen, inhaelingen, of gelukwenschingen menichmael vorderlijk zijn. Hier kan de geest zich vermeyen in't uitvinden van Schoutoneelen, Zeegewagens, Triumfboogen en Trofeen: hier wort al speelende lof en loon verkreegen, en een konstenaer in't eeren van vorst en volk geëert. Ga naar margenoot+Gy moogt ook, lust het u, de verlooren vonden der oude Bouwmeesters weer opzoeken, die zekere Beelden van zelfs deden rijzen: en van Schilderyen heymelijk in de hoogte te verspreyen, en andere onverwachte vermakingen bedenken; en te weeg brengen, dat het geen, dat te vooren Ga naar margenoot+vast was, zich opent, of dat het geene, 't welk te vooren open was, zich te zamen voegt; of dat het geene dat uitsteekt, te zamen krimpt, en tot zich zelfs komt. Want dusdanige konstige bedriegeryen stellen al de werelt in verwondering, en maeken dat men een groot gevoelen van den vinder heeft. d'Egyptische Priesters, in de konst ervaren, wisten haere afgooden in de kerken op een ontzag verwekkende wijze te plaetsen, en somtijts zoo, datze door verborge openingen, die in de wanden of welfsels waren, een schierlijk licht van d'opgaende Zonne ontfingen, waer door de vergulde Zonnen, of kroonen, die zy op 't hooft droegen, scheenen te branden, en om her te lichten, tot groote verschrikking van d'aendachtige aenschouwers, die, d'oorzaek van deeze trek niet kennende, waenden, dat deeze Godheeden, als met een wonderdaed haere devotie begunstigden. Zeker een gruwelijk misbruik van deeze konstvonden, daer ik wel wenste dat onze genaemde Christenheyt geheel vry van was. Want ik heb ook gezien, dat men dergelijke oogbeguichelingen in Kapellen en Kerken in't werk stelde, die men dan een heylig bedrog noemde, en hoewelze d'aendagt der toezienders, gelijk ik zelfs niet en ontken, scheenen te vermeerderen, zoo houd ikze voor ongeoorlofde middelen, voor snoode bedriegeryen, en voor voortplantingen van overgeloof en verdoemelijke Afgodery. De konst verliest den naem van konst, als men de toezienders daer door in gevoelen brengt, dat'er een meer dan menschelijk vermogen onder speelt, jae men magze dan met recht een schelmachtige guichelerye en Toverye noemen. Maer dit loopt buiten onzen winkel. Ik zal u de byzonderheden der toestellen, hoemen overgroote Paerden of Reuzen met latten, hordetakken, en strooy opraemt, en naderhand bepleistert, of met papier beplakt, niet leeren, veel min Zeegeboogen en Wagens te verzieren, de Schilderkonst en haer bespraekte Zuster zullen'er Ga naar margenoot+gezamenderhand werks genoeg in vinden. Men moet in zoodanige werken vooreerst een zinspreuk zoeken, en dan de geheele orden tot des zelfs verklaring en uitbreyding schikken. Van de Poëtische uitvindingen is boven | |
[pagina 212]
| |
geroert. Het oeffenen van de Poëzie, of ten minsten het leezen der zelve, is de Schilderkonst zoo eygen, dat het byna nootzakelijk schijnt; maer Ga naar margenoot+elk zie toe dat hem deze Sirene niet te wijt vervoere. Ik zwijge van de uitspanningen, die de Schilderjeugd, in't na't leven te gaen teykenen, met malkanderen heeft, als meer tot belang van de kunst, als tot uitspanning behoorende. Wy willen alleen, wat zy al speelende te werk stellen, aenroeren. Ga naar margenoot+Wy hadden in Italien drie speelen, waer meede wy, als wy maer houtskool vonden, alle wanden vervulden. 't Eerste was, van met zeer weynige ja by byna zonder trekken, deeze of geene bekende, 't zy zijn weezen, stand, of beweeging, zoodanich uit te beelden, dat hem een yder straks kende; 't welk somtijts zoo wonderlijk gelukte, dat men het in een met arbeyt beleyde Teykening zwaerlijk had kunnen verbeteren. Het Ga naar margenoot+tweede was, dat iemant eenich dier, halve maen, haspel, of wat hy wilde, op de muer teykende: beveelende aen een ander, daer dan met eenich toedoen, een Drinkvat, gebergt, of gereetschap van te maken, of wat hem in den zin schoot: waer op dan een yder staerende, de inbeeldingen dapper wierden opgewekt, en hier uit zachmen dikwils belachlijke, en somtijts verwonderlijke gedaentens verschijnen, die uit een 's menschen begrip zwaerlijk zouden hebben kunnen voortkomen, te meer als dit bevel, van dit of dat uit het alreets daer staende werk te maken, van den tweeden tot Ga naar margenoot+den derden, en zoo voort tot den laetsten voortging. Het derde was, dat twee of drie zonder eenich bestek op een groote muer op verscheyde plaetsen elk een trony, hand of voet, of rugge of elleboog, of wat hy wilde, bestont te teykenen, tot dat de muer met stukken en brokken redelijk bezaeit was, als wanneer zy aenvingen elk des anders begonnen stukken voorts op te maken, en middelen te zoeken, om de zelve op de beste wijze in een tamelijke orden te brengen; en door by voegingen of aen, of tot malkander Ga naar margenoot+te lassen. Waer toe geen kleine opmerking en kracht van inbeelding vereyscht wiert. Polymnia heeft ons van eenen Freminet, die op dusdanige wijze ook schilderde, reets verhaelt. Wijders zoo is't wel een nootzakelijke Ga naar margenoot+uitspanning liefhebbers aen te fokken, waer toe den handel van papierkunst geen kleine aenleyding plach te geven. Zeeker, het past een Konstenaer wel, dat hy de printen en teykeningen der voorgaene Meesters in eeren houd: want buiten dat hy de konst in't geheel in achting stijft, zoo vind hy gestadich eenige voorwerpen, die hem den geest wakkeren, en aen eenige nieuwe vindingen doen gedenken. Deze liefde tot papierkunst is in onze dagen zoo hoog gesteegen geweest, dat ik voor een moezelmannetje, gezegt Uilenspiegel, van Lukas van Leyden, by de tachtich rijksdaelders, door Rembrant, heb zien geeven: en de ronde passi van den zelven meester is noch voor ongelijk meerder prijs verkocht. Maer deeze | |
[pagina 213]
| |
zotheyt is door een noch veel arger waenwijsheyt tans by nae versmoort; en d' oude papierkunst wort door domheyt van haere achting berooft, en van vermeetele Ezels met de voet getreen: om dat zy, op haer eygen broddery Ga naar margenoot+verlieft, in d' oude kunst niet dieper zien, dan in een wetsteen. Het koopen, handelen, en verruilen van Schildery, voegt ook een Schilder, op dat een yder, door zijn voorbeelt aengemoedicht, daer toe worde opgewekt. Want wie zal liefde tot de konst krijgen, zoo de Schilders zelf niet voorgaen? En hier door bekomt men ook de gonst van andere meesters, alsze zien, dat gy ook aen haere werken de eere doet van die te begeeren. Apelles kocht al op, wat hy van Protogenes bekomen kon, zoo doet onzen braven Lely, al wat 'er van den Ridder van Dyk veyl is. Rubens merkende dat hy van zeker Schilder om zijn hooge achting benijd wiert, besteede den zelven dadelijk een stuk werks aen, hem het zelve na zijn vollen eysch betalende, en stak hem door die beleeftheit zijn nijdige oogen uit. Zeker, het is een groote zaek, door een konstliefdige voorgang veel vermogende liefhebbers in de kap te brengen: op dat zy de konst niet komen te vergeeten. Ik wenschte wel, hoe vreemt het ook luiden mach, zelf liefhebbers als Ga naar margenoot+Keyzer Augustus te kennen: dezen machtigen vorst liet somtijts, op zijne banketten, eenige Schilderyen 't achterste voor of omgekeert, van bank tot bank te koop veylen: waer voor de gasten dan by der gis mochten bieden, en de hoogste in 't bot was kooper, 't zy dan dat hy winst of verlies dede. Maer zy dienden van Augustus geluk meede gedeelt te zijn, die dus, gelijkmen zegt, een kat in een zak wilden koopen. Wy raeden onze liefhebbers liever eerst de waerde der stukken t' onderzoeken, op dat zy niet Ga naar margenoot+bedrogen worden, en geen walg van de konst krijgen. Eindelijk, het leezen van goede boeken, en de historien des ouden en nieuwen tijts tot uitspanning te onderzoeken, is al te noodigen zaek, en te wel by yder bekent, Ga naar margenoot+om hier gestelt te worden. En wat tot de oeffening der zedige deugt, d'oprechte en waere uitspanning des Schildergeests, behoort, past ons niet hierte leeren; maer mooglijk zult gy uit onze Calliope noch wel iets verstaen. |
|