Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
(1969)–Samuel van Hoogstraten– Auteursrechtelijk beschermdVierde hooftdeel.
| |
[pagina 25]
| |
Dat ik niet verder mach; dus heeft een yder mensch
't Geen by te klagen heeft, of't geen niet gaet na wensch.
Ga naar margenoot+Maer dit eind heeft hy hem gewis ingebeelt gevonden te hebben, toen hy den moedigen Zeuxis bedroog. Want een volmaekte Schildery is als een spiegel van de Natuer, die de dingen, die niet en zijn, doet schijnen te zijn, en op een geoorlofde vermakelijke en prijslijke wijze bedriegt. Den Konst versmader Agrippa bekent, dat de Schilder konst een zeer zuivere navolgster der natuerlijke dingen is, die eertijts d'eerste plaets der vrye konsten in hadde. En zeker zy was outstijts, en is noch de bloeme van alle Ga naar margenoot+Konsten: Hierom rekenen onze Poëten haer af komstich van Narcissus, die in een bloem verandert wiert. Want wat mach beter rijmen op de schoone gestaltenis dezes jongelings, zich in de kristallijnklare fonteine spiegelende, dan een konstich en wel geschildert beelt de natuer gelijkvormich. Hierom Ga naar margenoot+noemen andere haer ook de schoone dochter van de schaduwe. Want gelijk de schaduwe den uitwendigen omtrek der dingen onfeylbaer afpaelt, waer uit gezeyt wort, dat de Teykenkonst haer eerste begin nam, zoo beelt de Schilderkonst de geheele natuer na. Zy is een gedenkschrift der voorledene zaken: een wonderlijke vertooning van't geene ver af is: een Prophetische verbeelding van 't geen noch te gebeuren staet; en de machtichste onder alle Ga naar margenoot+konsten. Waeromze ook met recht het boek der Leeken genoemt wort; werkende met een doordringende kracht op het gezicht van allerley menschen. Haer voornaemste en eerste grondtregels bestaen in de Teykenkonst, welke zelf zonder verwe schildert, en de voornaemste dingen der natuur Ga naar margenoot+uitbeelt. Een Teykening, schoon zonder verwen, alleen in omtrekken, lichten en schaduwen bestaende, zegt Philostratus, verdient nochtans den naem van een Schilderye, vermits wy daer in niet alleen de gelijkenissen van d'afgebeelde persoonen beschouwen, maer ook zelfs hare bewegingen, vrees en schaemte, stouticheit en yver: en schoon zy alleen in eenvoudige linien somtijts bestaet, die de jeugt, hair noch baert, niet en kunnen uitdrukken, nochtans gevenze de gestalte van een zwarten of witten mensche genoeg te kennen. Zoo dat een Moor, zelf met wit geteykent, zwart schijnt, wegens zijn platten neus, kort hair, bolle kaken, en zekere dommicheit ontrent zijn oogen, welk alles zeer lichtelijk aen een verstandich aenschouwer, dat het een zwart is, uitdrukt. |
|