Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
(1969)–Samuel van Hoogstraten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Inleiding.OEuterpe, die Nazo den Minnedichter begenadichde, die door Goddelijke gunst een zoeten toon speelt, en de teedere jonkheid best behaegt! Kom ontdek ons, wie tot de Schilderkonst bequaem of onbequaemis; en wat weg men zal inslaen, om't einde der loopbaene, daer zoo veele ten halven weege langs struikelen, en verdoolt loopen, te geraeken. Gedoog dan voort, dat ik, met hulpe uwer Zusteren, de Konst queele, daer ik 't grootste deel van mijn leeven in besteet hebbe, en dit kleine Werk, ten aenzien van d'oneindlijke grootheit der zelve, ten einde breng. En al is 't dat ik geen roemwaerdich Boek volvoere, zoo zal ik ten minsten in deeze uitspanning my oeffenen, en mooglijk aen andere dienstich zijn. De Pen was al van overlang aen't Pinseel vermaegschapt, en als een spreekende Schildery; gelijk de Schilderkonst ook als een stomme Poëzy wort gehouden; Gezusteren van gelijke vryheit, gelijk Horatius zingt:
De Schilders hebben oyt de macht, als de Poëten
Van vrylijk te bestaen, al't geene dat zy weeten.
Ga naar margenoot+Maer nochtans hebben weynich Schilders onzes tijts zich met van de Konst te schrijven bemoeit: van de ouden zeytmen wel, dat zulks by Antigones, Protogenes, Theophanus, Euphranor, Xenocrates, Apelles, 't welk hy zijnen leerling Perseus toeëygende, gedaen is: desgelijks van eenen Duris, Hippias, Melanthius en Juba Koning der Mauren; maer hunne boeken zijn door d'alverslindende tijt lang verloren. By d'Italiaenen schreef Leon Baptista Albertyn Florentijn dry boeken van de Schilderkonst, in't Latijn, en tien van de Bouwkonst, nevens meer andere, en, zoo men zeyt, beter, dan hy die konde in't werk stellen; hy leefde tot den jaere 1455. Leonardo da Vinci heeft van de Schilderkonst, Teykenen en Koloreeren, kloek en verstandich geschreven: maer zijn Schriften zijn meest verlooren, hoewel'er noch eenige overblijfselen onder zijn naem uitgaen. Gelukkiger zijn die van den Ridder Georgio Vassary bewaert, die de aenteyckeningen van Laurens Giberti, Dominiko Girlandai, en van den grooten Rafaël Urbyn, gebruikt heeft. Karel Vermander heeft van de Konst, behalven zijn levens der Schilders, in Vlaemsche verzen gezongen; maer hy valt kort, en heeft meerder kracht om den geest op te trekken, dan te onderwijzen. Voorts hebben sommige andere (ik stel hier buiten onzen Junius, die de Schilderkonst der ouden met grooten vlijt ophaelt) Schrijvers, die de pinseelen niet | |
[pagina 3]
| |
gevoert hebben, veel arbeyts aengewent: Maer zy zijn, behoudens hare gratie, de zaek onmachtich, en schoonze menichmael met heerlijke Spreuken het doelwilt treffen, zoo doen zy dikwils, met Alexander, Apelles leerlingen lacchen: en varen als de Scholist Phormion, die in tegenwoordigheid van Hannibal, een oversten Veltheer met welsprekentheid wilde uitbeelden. Hoe noodich het nochtans is, dat de Schilderjeugt, wegens de regelen en gronden der Konst, berecht wort, verneemtmen doorgaens van de geene, die de pinseelen tot haren ouderdom toe gehandelt hebben: en nochtans zich meest beklaegen, van noit eenich volkomen onderwijs gehoort te hebben. En zeker, ik wenschte mijn zelfs tans wel wederom jong, om de regelen der konst, zoo alsze van onze Muzen hier worden opgestelt, met een nieuwen yver in't werk te stellen: hoe wel het my aen de gemeene middelen, door welke de konst tot noch toe geleert is, niet en heeft ontbrooken. Gebrek van onderwijs doet veel braeve borsten als blindeling den rechten wech zoeken, en een iegelijk heeft het geluk niet van by een goet meester, in't gezelschap van brave metgezellen, de Konst, als een voedsame Melk, in zijn jeugt in te zuigen. Noch ten valt ieder konstgierige niet te beurt, op koste van Koning Louys van Vrankrijk, te Romen, by daer toe beloonde meesters, te leeren, en onder de veertich, daermen van zeyt, dat laetst een leerschool voor opgerecht is, getelt te worden. Koninklijk zeker, ik wensch dat Lowijs door deze daet onsterflijker naem, als met al zijn oorlogen, mach nalaten. Leeve de gedachtenis van Laurens de Medicis, die in zijn hof een Schoole voor jonge Schilders en beeltsnijders oprechte, de zelve versierende met marbere beelden, en overblijfselen der Konstrijke Outheid. Leve, zeg ik, al die de jeugd zoo de hand reiken, en hunne middelen tot zoo waerdigen onderwerp besteden; waer in zich noch heden veel Prinsen en Kardinalen in Italien verlustigen. Dit port my ook te meer aen, om het weynige, dat ik tot, opwekkinge hebbe aengeteyckent, hier by een te schikken; het zal, hoe onvolmaekt het is, den leergierigen ten minsten tot prikkel dienen wanneer zy gewaer zullen worden, dat zoo veel aenmerkingen wel een wakkere geest vereyschen. Ik ben ook niet beschreumt een bestraffing, gelijk als Aristoteles van Alexander verkreeg, van de meesters dezer Konst te hooren, want ik antwoorde met dien Filosoof: Hoewel dit werk allen Konstliefdigen, als een licht en fakkel om veel duisterheden t'ontdekken, en om den geest te vermaeken kan dienen: dat echter niemant volkomen verstant uit dit geschrift zal trekken, ten zy hy in de leeringen dezer Konst tot zweetens toe arbeyde. Want voorwaer de Schilderkonst is geen handgreep om octroy of een gunstbrief van te verkrijgen, noch geen weten- | |
[pagina 4]
| |
schap, diemen elkander licht kan by zetten; maer zy vereyscht een bequamen geest, een vlijtige betrachting, en een geduerigen arbeit. Wel overgelukkich is een wakkere geest, die in den waren padt, van begin af aen, Ga naar margenoot+bestiert wort! daer andere dikwils, deze gelegentheit missende, zoo lichtelijk Ga naar margenoot+verdoolt loopen, of voor staen blijven. d'Oude zijn zeer vrek geweest in haer onderwijs voor slechten loon mede te deelen. Pamfilus om de Konst in eeren te houden, nam niet min, dan een talent, in tien jaeren, of, zoo andere zeggen, tien talenten 's jaers, en zoo veel betaelden hem Apelles en Melantius, hoewel ik op andere plaetsen vint, dat Ga naar margenoot+Apelles een talent 's jaers gaf. Maer deezen Pamfilus leerde ook de maet- en getal-konst; zonder welke hy zeyde, dat de Schilderkonst onvolmaekt was. Doch hy onderwees niemand, dan Edelluiden en groote heeren Kinderen; want het was ongeoorloft de Konst aen onvrye of slaeven te leeren; die nochtans de geneeskonst en andere gewoonlijk oeffenden, en zoo komt het by, dat de gantsche outheid nergens gewach maekt van eenig stuk Schilderys, dat door de hant van een Slave gemaekt is, daer de dienstbaerheit zommige nochtans niet belet heeft groote Filosofen, Geneesmeesters en Poëten te worden. Hy stelde haer vooreerst, als allernootzakelijkst, aen de Teykenkonst, op Tafelkens van Busboom hout; en voerde Ga naar margenoot+de Schilderkonst ten top boven alle vrye Konsten. Maer het zal mogelijk veele vremt dunken, dat ik dit Werk onder den naem van de negen Muzen uitgeef: Ten eersten, dewijl dezen Tijtel, wel eer aen de Historien van den ouden Herodotus gegeven, de geloofwaerdicheit der zelve by eenige geweldich heeft verdacht gemaekt: zoo datze gemeint hebben, dat hy, door de vryheid der Muzen, zommige dingen om den geest te vermaken, een weinich te ruim en te weelich uitgebreyt heeft; maer dit en heeft my niet kunnen as keeren, dewijl ik geen Historie, maer een vrye konst ontleede, daer de driftige aen porringen dikwils meerder, dan de simpele en waerachtige regels, gelden. Ten anderen zal iemant voorgeven, datmen de Muzen wel voor Meestressen der Poëzie, maer voor geen Schilderessen plach te houden. Hier op antwoorde ik: Dat men van outs met den naem van de Muzen allerleye wijsheden, geleertheden, en schranderheden, te kennen gaf, en dat, behalven de Zusterschap tusschen de Schilderkonst en Poëzie (uit Horatius boven aengeroert) de ampten dezer Godinnen tot de byzondere leden der Schilderkonst zoo eygen zijn, als ofze tot geen anderen eynde waren ingewijt. Gelijk in't vervolg by alle verstandigen zal bespeurt worden. Dat ik het ook de Zichtbare Werelt noeme, is, om dat de Schilderkonst al wat zichtbaer is, vertoont. Maer dit heb ik te liever gedaen, vermits ik zeeker ander Werk, dat misschien aen veelen vermaek zal geven, met den Tijtel van d'Onzichtbare Werelt gedoopt heb. | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+Marsilius Ficinus wil, dat de geene, die haer tot vrye Konsten begeven, drymael dry dingen tot leitsluiden hebben. Eerstelijk dry van den hemel, te weten, de begunstiging van de dry planeten Mercurius, Sol, en Venus. Ga naar margenoot+Ten tweeden dry in 't gemoed, als de leergierige wil, het vatzaem begrijp, en het goed onthout. De dry leste stelt hy als tot steunzels: goede ouders, een getrouw en verstandich leermeester, en een bequaem en ervaren Medecijn. Wy geven aen onze leerlingen der Schilderkonst, in stede van drymael dry leitsluiden, negen meesstressen, die zelf van outs over al de planeten, starren hemel, en der zelver maetgangen gest elt zijn. Want onze Euterpe staet over Merkuur, die de jeugt tot vinding van geheime zaken aenport. Melpomene beheert het Zonnelicht, oorzaek van den dach, en Erato Venus, hoewelGa naar margenoot(a) andere haer onder Thalia stellen. Aengaende de tweede dry, Urania regeert in 't gemoed de wil, Thalia de bequaemheyt, en Polymnia de memorie. Voorts zijn Terpsichore, Clio, en Calliope geen mindere steunsels voor de Schilderjeugt; want deze zullen haer als ouders, leermeestressen en opsiensters, verstrekken. Een Ga naar margenoot+zelve geest heerscht over alle vrye Konsten, de zelve geest, die de Poeten tot dichten verwekt, drijft de Schilders tot het verbeelden der zichtbaerlijke dingen; die door de dichters alleen met woorden worden uitgedrukt. Ga naar margenoot+Maer wat noem ik een andere geest als de geest van Euterpe? Euterpe is zoo veel als de Godlijke genade en gunst, zonder welke onze Edele Kunst niet te leeren is. Dit is den zelven geest, waer van de Heere by Moses in het boek des Uittochts Spreekt: Ziet ik hebbe by namen geroepen Bezaleel den zone Ury ende hebbe hem vervult met den geest Godts, met Wijsheyt ende verstant ende bekentenisse, ende met allerley werk Konstelijken te arbeyden, van Gout, Zilver, Koper, Konstelijken steenen te snyden, ende in te zetten: en konstelijken te timmeren van houte, te maken allerley werk. En Ga naar margenoot+verder: Hy is vervult met den geest Godts, dat hy wijs verstandich en geschikt zy, tot allerley werk. En hem is onderwijzinge in zijn harte gegeven, met samen Ahaliab, Godt heeft hare harten met wijsheit vervult, te maken allerley werk, tesnijden, werken, en testikken met geeler zijde, scharlaken, Rozijnroot, en witter zijden: en met weven, dat zy maken allerley werk en Konstelijken arbeit vinden. Maer om niet alleen uit te vinden, Ga naar margenoot+of dezen geest ook in de jeugt is ingeboren, op dat men geen naberouw met zuuren arbeit en koope, en ook te weten, tot welke der Konsten deeze ingeborentheit bequaemst is; zoo moet een voorzichtich vader of momber alle vlijt aenwenden, om deze natuurlijke driften te toetsen. Want, gelijk Vermander zeyt,
Ga naar margenoot+Natuur geeft hamer, ploeg, en boeken, en 't penseel,
De jeugt oukundich krijgt somtijts een onrecht deel.
| |
[pagina 6]
| |
Ja zoo, dat plompaerts zich wel tot de Konst vervoegen,
Daer Edle geesten zijn gedwongen 't lant te ploegen.
Wat de eerste beginselen der Teykenkonst aengaet, voorwaer niemandt en behoorde hier in onkundich te zijn, dewijl'er noch Konst noch handwerk, ja by na geenerley beroep is, waer inze niet, als een tweede wijze Ga naar margenoot+van Schrijven, nootzakelijk schijnt: gelijk zeker Staetsheer, met Prins Henrik van Oranjen te velde zijnde, wel gewaer wiert: want alsmen over eenige beschansingen, of leegerwerken raet pleeg de, en hy zijn meining noch door geschrift, noch door uitspraeke konde verstaenbaer maken, Ga naar margenoot+zoo verzocht hem de Prins', die door teykentrekken uit te drucken: waer op hy zich wel meende te verontschuldigen, met te zeggen, dat hy geen Teykenen geleert had: maer die groote Veldheer te rug treedende, hield hem als noch meerder verbaest, zeggende: Hoe! enzoude een man van zoodanigen bewint, als gy zijt, niet kunnen Teykenen? Waer over dien heere zoo beschaemt wiert, dat hy de misdaet zijner ouderen, die hem die zoo overnoodige Konst verzuimt hadden te doen leeren, zoodanich boete, dat hy niet alleen zijn zoonen, maer ook zijn dochteren in de Teykenkonst liet onderwijzen. Die dit nu nieuw of vreemt dunkt, die krakkeele met Varro, 't Is onmogelijk, zeyt hy, dat een vrouwe, die de Schilderkonst niet geleert en heeft, van des borduurwerkers handelinge, of van des Wevers sieraeden in de kussens kan oordeelen. Ga naar margenoot+Maer Arisioteles gaet noch breeder, 't Meeste deel der Grieken, zeyt hy, pleegen haere kinderen in de Schilderkonst te doen onderwijzen: ten eynde dat zy in 't koopen en verkopen van allerley vaten en huisraet niet bedroogen zouden worden: of liever, dat zy de volmaekte schoonheden der lichamen met vernuftiger en zekerder kennisse zouden leeren onderscheyden. Dit heeft Paulus Emilius, verwinner der Grieken, zonder twijfel bewogen om dien voet te volgen; want hy gaf zijne kinderen niet alleen meesters, om haer in de natuurkunde en welsprekentheyt te onderwijzen. Maer hy voegden'er ook Schilders en Beeltsnyders by. Om nu wyders te toonen datter by nae geenderleye wetenschappen zijn of de Teykenkonst wort 'er in vereyscht, zoo zeggen wy, datze voornamentlijkaen hooge Staets perzoonen, zoo wel in oorlog als in vrede, te pas komt. Door haer ziet een Ga naar margenoot+Krijgsoverste de vestingen, die hy gezint is aen te randen, eerst op 't papier, schoonze ver af leggen, en hy teykent zelfs den omkring zijns legers af, eer hy te velde trekt. Hy ordent zijn Regimenten met gespreyde vleugelen, of door de engtens der Wegen ingedrongen, met de pen, eer hyze met den degen in de vuist te velde daegt. En door goede Kuntschap van des vyandts macht en orden verwitticht, zoo voor ziet hy het treffen, eer den strijdt aengaet. En hoe zouw een veltheer de Vestingboumeesters | |
[pagina 7]
| |
recht verstaen, de Teykenkonst onkundich zijnde? Door de Teykenkonst beeldden d'oude Helden, die van den Trojaenschen oorlog wedergekeert waren, de belegering der Stadt op haer Tafels met een weynich Wijn af, en Ulisses trokze met een rijsjen in 't zant, voor de verliefde Kalypso. Ga naar margenoot+Ik laet Boumeesters, Landmeeters, en andere, die men zeker weet dat de Teykenkonst niet missen mogen, stilstaen. Ik zal ook niet twisten, Ga naar margenoot+of de letteren zelfs tot de Teykenkonst behooren, schoon ik wel meen te gissen, als ik gis datze haer oudtste gedaentens uit figuuren van eenige bekende dingen bekomen hebben: gelijk de Egyptenaers en Mooren noch lang by die wijze van schrijven gebleven zijn. Maer hoe nootzakelijk schijnt deze Ga naar margenoot+konst aen de beschrijvers der natuurlijke Historyen? Want als zy al veel woorden hebben gemaekt, in de gedaentens eeniger visschen, vogelen, kruipende en viervoetige dieren te beschrijven, zoo vertoonen zy eyndelijk het afbeeltsel; daermen dan zijn oogen vertrouwen mocht, als men wist dat den schrijver dit dier zelfs met verstant en aendacht had afgeteykent: daer het anders veeltijts valsch, en de heele beschrijving derhalve niet een boon waerdich is. Ga naar margenoot+Aengaende de Wereltbeschrijvers, zy zullen de Stuerluiden bedriegen en bederven, als zy haere Voorgebergten, Kaeppen, en Zeeboezems, een valsche gedaente geven. Daer de Pilooten als in een bekent vaerwater komen, wanneer zy bevinden, dat de wijt gelegenste Eylanden zich eeven als de print, die zy daer van hebben, opdoen. Zeker niemandt kan de gedaente van eenige vremde landen, die hy bezoekt, oprechtelijk op 't Papier stellen, ten zy hyhet Teykenen verstaet: en hoe heerlijk een goede kaert is, daer in men de werelt als uit een andere werelt beziet, zy heeft het de Teykenkonst te danken. Ga naar margenoot+De Starrekunde kan ook het licht der Teykenkonst niet missen, ik zal niet zeggen, om daer door te beter de ingebeelde figuuren en gedrochten in 't begrip te vormen; maer voornamentlijk om de kringen, samenvoegingen en tegenstellingen, vernuftelijk te beschouwen. En zeker Archimedes kon zijn holle Kopere werelt, daer de Starren in geschildert waren, zonder de Teykenkonst niet volvoeren. Ga naar margenoot+Maer mooglijk kon den Medecijn, ofte geneesheer, deze konst ontbeeren? deeze vooral niet: want behalven dat hy in 't ontleeden der menschen zelfs behoorde af te teykenen 't geene hy ondervint, zoo zal 't hem geen kleyn gemak geven, om de kruiden te kennen, en hy zal een lust krijgen, om de misslaegen, in veel kruitboeken begaen, met een Konstige hand, nae de natuerlijke te verbeteren. Ga naar margenoot+De Historyschrijvers kunnen ook de doorluchtige mannen door de Pen niet behoorlijk vereeuwigen, ten zyze haere beeltenissen in haer werk | |
[pagina 8]
| |
voegen: want wat is 't, als zy zeggen, dit heeft Alexander gedaen, daerze zijn gedaente zoo verwardelijk aenwijzen? Als wy daerentegen het leven van Keyzer Karel, van Hendrik de Groot, en van andere vermaerde mannen leezen, en men ons daer nevens haere waere af beeltsels in print vertoont, zoo schijnt het vermaek van hen te zien onze aendacht te verdubbelen, en wy aenmerken haere daeden, als ofze in onzen tijdt waren voorgevallen. T. Pomponius Attikus heeft de beeltenissen der beroemste Romeynen in't licht gebracht, en haere merkwaerdichtste daeden, en de eerampten die zy bedient hadden, daer onder gestelt, en in vier of vijf verzen begrepen. Varro insgelijx heeft de naemen van zevenhonderr deurluchtige mannen met hunne beeltenissen vereeuwicht, en haere gedaentens den naekomelingen vertoont; maer hoe veel gemakkelijker en wijtspreydender kan men dit tans te weeg brengen, nu wy de plaetdrukkery, een nieuwe konst, tot ons gerak hebben; gelijk J. Oudaan zich daer van gedient heeft, in d' oude en verstorve Roomscbe Mogentheyt als uit het gras op te delven. Wel aen dan, zoo moogt gy vryelijk de jeugt, wat gy'er ook meê voor hebt, zoo wel in de School van onze Schilderachtige Euterpe, als in die van de letteren, geleyden. Maer wy zullen niemant inwijden, als die tot het vervolg waerdich en be-quaem is. |
|