Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 142] [p. 142] Dankgedagten. over de Goddelyke beloften. En ik, zoo wanneer ik van der aarde zal verhoogt zijn, zal ze alle tot my treken. Joh. 12. v. 32. Ja vader, gy begeert ons leven, En hoed ons voor de helse dood: Gy hebt ons uw gena gegeven, En houd ons vry van allen nood. Gy zijt de waarheit, en het leven, De weg die ons ten hemel leyd, De Heyland, ons van God gegeven, Verkoren voor alle Eewigheit. Beminde toevlugt van de vromen, Uit Davids stam van God geteelt. Verlosser, om ons neergekomen, In wien 't gelaat der Godheit speelt; Wy kennen u aan uwe werken, Wy zien de wondren van uw hand, Die doen ons zwak geloof versterken, Waar door ons hart in liefde brand Om u te omhelzen; Eewig wezen Zoo vol van goedertierenheen, Wat hoeven wy de dood te vreezen, Die dood alleen maar vlees, en been, En laat de ziel het eindloos leven [pagina 143] [p. 143] Die op het lokken van Gods stem, In Jesus wet haar voorgeschreven, Verreyst na 't hoog Jeruzalem, Gods Triomferend hof hier boven: Daar zalige Englen zonder tal Den Vader in den Zone loven, Die ons verlost heeft van den val; Den val der lang bedreve zonden, Waar aan zig Adams Erfgeslagt Tot nog toe schuldig heeft bevonden, En in gevaar des doods gebragt, Dan vry gekogt tot 's hemels eere. Gy wilt den dood des zondaars niet, Maar dat hy zig tot u bekeere, En dus het zielgevaar ontvlied. Verlosser Jesus ons vertrouwen! Het is ons noit gegunt op aard U wandelende in 't vlees te aanschouwen: Hoe zijt ge ons dan geopenbaart? Dat wy u zien in 't zelve wezen, Dat wy u kennen in den stant Van God en mens, alom geprezen, Geplaatst aan 's Vaders regterhand? Door 't heylig Woord ons by gebleven, Toen gy van hier ten hemel voert, Het woord dat zondaars kan doen beven, Waarin uw les hun zielen roert, Wanneer zy dondert in hun ooren Als een verschriklijke bazuin: Verstokte zielen vreest Gods toren, [pagina 144] [p. 144] Zy dreygt te storten op uw kruyn: Valt neer, valt neer, eer 't word te spade, Eer 's hemels wraak u (welk een straf!) Versteek van de eewige genade, Valt neer en bid uw misdaan af. Bekeert u met de Ninevijten, En breekt Gods hart als Magdaleen. Geloof, en vast betrouwen slijten Gods gramschap door boetvaardigheen. 't Lust hem noit na verderf te haken, De goede harder blijft altijt Zijn aanbevole vee bewaken, Op dat de wolf het niet verbijt. Hy lokt het vol van mededogen Na zijne zaligende stem. Het kent de stralen van zijn oogen, En zijne spraak: het hoort na hem. ô Bron van 'teewige verblijden! ô Goede harder! gun ons dat Wy na lang zoeken, en lang strijden, U vinden op het regte pad. EYNDE. Vorige Volgende