Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Geestelijke gezangen I. Zang. Na de wijze van den XXXVII. Psalm. 1 't Word eenmaal tijd, den doolhof uit te treden, Die hier op aard den blinden mens verleyt; De Ziel te ontslaan van snoo genegentheden, En Gode 't hart op te offeren, bereyt Den weg des heils, hoe zeer van ramp bestreden, Te zoeken om 't genot der zaligheyt. 2 Gun ons, ô Heer, met lust, in die gedagten Te streven naar het allerhoogste goed, Om uwe liefde al 't aardse te veragten, Al 's werrelts lust te treden met de voet! Zoo mogen we eens gerust ons heil betragten, Van 't kwaad verlost, dat elk hier dolen doet. 3 Want wie zal hier uw regte paden kennen, [pagina 2] [p. 2] Die zig vergaapt aan 's werrelts roem, en pragt, Het harte leert aan de ydelheyt gewennen Die met haar zoet vergif de ziel verkragt? Het vlees gewoon tot wellust aan te schennen, Als was uw Naam den werreltling veragt. 4 Zulk eene dwaalt in dikke duisternissen, Versteken van het ligt dat hun ontbreekt: Die uw genade op 's werrelts doolpad missen, Daar de overvloed hun naer het harte steekt: Hun tijd hun leert, om 't tijdlijke vergissen, Terwijl de opregte om uw genade smeekt. 5 Gun my dus, Heer! den damp van 's werrelts hoven, Om 't hoog paleys des Hemels te versmaan. Mijn logge ziel, gewekt door 't ligt van boven, Zoekt, schuw van 't quade, uw woning in te gaan. Daar u, eew in, eew uit, alle Englen loven Om 't wonderwerk alom van u gedaan. Vorige Volgende