Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– Auteursrechtvrij
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||
der stad betrekking hebben. De chronologiese volgorde verbrekend, plaats ik deze hier allen bijeen, omdat zij een geheel ander onderwerp behandelen dan alle overige en omdat de beide voornaamste uit 1614 en 1615 dateren. De geschiedenis van deze vergroting uit de eerste decenniën der 17e eeuw is reeds door Mr. N. de Roever behandeld (Tweeërlei Regenten, Oud-Holland, VI, 1889, p. 63-88) en enigszins beknopter door Dr. Joh. E. Elias (De Vroedschap van Amsterdam, I, p. LX, vgg.) Ik behoef daar dus slechts naar te verwijzen, om allerlei punten uit Hoofts stukken toe te lichten. Het lijkt mij echter gewenst hier toch even zeer kort de gang van zaken aan te duiden. Reeds kort na 1593, toen voornamelik ten oosten van de Kloveniersburgwal een klein stuk binnen de stadsmuren was getrokken, was er een tekort aan huizen en begon men, hoewel de keuren dit uitdrukkelik verboden, buiten de muren aan de westzijde van de Heerengracht te bouwenGa naar voetnoot1) en daartoe het drassige land op te hogen. Tegelijkertijd bestond er blijkbaar bij sommige magistraten het voornemen naar de nieuw verkregen grond aan de oude zijde ('t oosten dus) allerlei neringen over te brengen, die, tot nu toe deels ook aan de Nieuwe zijde waren uitgeoefend. Hooft voelde daar echter alle bezwaren van en streed er hevig over met Pauw. Hier heeft het derde stuk betrekking op. Ik ontleen het aan het genoemde werk van Dr. Elias, die het afschreef, toen het zich in het Gemeente-Archief bevond (‘Lade H. 14 a.’); het is echter sinds dien niet meer te vinden, maar de Heer Elias was zo vriendelik mij te melden, dat het niets meer bevatte, dan wat hij afdrukte. De inhoud deelt een en ander mede over wat voorviel in de vroedschap op 20 Mei en 4 Juni 1605 (a.w. lx). Hooft heeft zich hierbij blijkbaar goed geweerd en, mij dunkt, we hebben iets meer over van wat hij daarbij te berde bracht. Een ander stuk uit het Gemeente- | |||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||
Archief bevat n.l. van zijn hand een opgave van de breedte der besproken erven en van de te verplaatsen neringen, met daarbij een optekening, heel in 't kort, van de punten, die hij - het kan haast niet anders - in een redevoering in den Raad dacht te behandelen. Mr. De Roever tekende hierop aan: ‘toestand van voor de uitleg van 1609’ en schijnt ze dus later te dateren, maar m.i. komt de inhoud zo nauwkeurig overeen met wat in het andere stuk (c) en in de Vroedschapsresoluties staat opgetekend, dat ik ze als a en b daaraan laat voorafgaan. Kort daarna was men reeds bezig met de plannen voor een nieuwe vergroting, die het gehele stuk tussen Heerengracht. Leidschegracht en Lijnbaansgracht omvatten zou. De Slaten van Holland verleenden daartoe 7 Augustus 1609 octrooi en 4 Juli 1611 werd een commissie benoemd door de Vroedschap, om de uitleg voor te bereiden. Daarin had ook Hooft zitting. Zij bevonden spoedig, dat de bepalingen van het octrooi (waarvan zich ook een afschrift onder Hoofts papieren bevindt) bij uitvoering zeer nadelig voor de stad zouden blijken. Verandering of ‘ampliatie’ van dat octrooi zou dus nodig zijn en het voorstel daartoe werd gedaan in de vergadering der Vroedschap op 29 Augustus van hetzelfde jaar. Kort daarvóór moet dus de rede zijn uitgesproken, die sub d hier wordt opgenomen en waarin Hooft zijn bezwaren tegen het octrooi kenbaar maakt. Tegelijkertijd hadden belangrijke verschuivingen in de Vroedschap plaats, zodat de partij, die in Augustus nog de minderheid vormde en tegen de ampliatie van het octrooi oppositie voerde, omdat zij haar belangen daardoor geschaad achtte, de sterkste werd. In Februari 1612 werd een der hunnen, Frans Hendriksz. Oetgens, eerste burgemeester. Deze had gronden buiten de Haarlemmer poort gekocht, zeker wel niet om ze naar hun oorspronkelike waarde, waarbij de commissie zelfs met de verhoging geen rekening wilde houden, aan de stad over te doen; eveneens Jan Jacopsz. Huydecoper, die n.b. in plaats van de niet belanghebbende Joris Jorisz. tot lid der commissie werd benoemd. Men kwam dus met een ander plan: de bezitters konden hun gronden tegen taxatie (dat die gunstig was, daarvoor zou men wel zorgen!) aan de stad over | |||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||
doen òf ze mogen houden tegen betaling van een lichte belasting, de ‘melioratie’; dan konden zij dus geheel zelf profiteeren van de verhoogde waarde als de landen binnen de muren zouden zijn gekomen! Daartegen verhief weer Hooft zijn stem in een krachtige redevoering van April 1612, die reeds door Mr. De Roever, in Oud-Holland (a.w. 68) werd afgedrukt (e.) Maar het baatte niet: de meerherheid, die nu aan 't roer was, zette door. Nogmaals sprak Hooft, zoals hij zelf zegt op 14 Januari 1613, tegen die nieuwe plannen (g), eveneens bij De Roever te vinden (a.w. 73). Maar alles vergeefs: in de loop van dat jaar werd het beginsel der ‘melioratie’ definitief aanvaard. Tussen deze beide redevoeringen schijnt hij nog eens gesproken te hebben, van welke redevoering enkele aantekeningen bewaard zijn (op het Gem. Archief) en hier onder f worden afgedrukt: de melioratie is wel al voorgesteld, maar de maatstaf der taxatie is hier blijkbaar nog het hoofdpunt der discussie. Zij dateert dus uit 1612, ná April. Intussen was Hooft, reeds in 1611, uit de commissie gegaan en met 't taxeren en aankoopen was een begin gemaakt. Maar het nieuwe systeem zou, bij uitvoering van het oude vergrotingsplan, schatten hebben gekost. Men moest dus alleen het hoogstnoodzakelike kopen en verder alles aan particulieren overlaten. Dát was juist wat Oetgens, Cromhout, Witsen c.s. wensten, behalve dat zij ook nog wilden, dat de stad land van hen tegen taxatie, naar hún voordeel gerekend, overnam, d.w.z. met grote winst voor de bezitters, die er heel veel bijgekocht hadden in de twee jaar, dat de zaak slepende was gehouden. Hierover voerde Hooft tweemaal 't woord blijkens zijn aantekeningen. De eerste maal in een korte redevoering (h), die ongedateerd is, maar door Dr. Elias op 5 December 1615 wordt gesteld. Het is de vraag of zij gehouden is in deze vergadering, waarin een resolutie op deze betrekking hebbend werd genomen. M.i. valt zij niet zo dicht vóór 7 December, maar wel in 't najaar van 1615. De voorgeschiedenis is de volgende. 17 Februari van dat jaar dienden de burgemeesters Oetgens en Cromhout met enkele anderen bij de Raad een request (‘doleantie’) in tegen de taxatie van 1611 en de melioratie. De Vroedschap ging hierop in | |||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||
en nodigde hen uit tot een bemiddelingsvoorstel, dat 14 April werd voorgelegd: zij vroegen om ontheffing van de melioratie voor hun terreinen (buiten de Haarlemmerpoort), omdat een groot deel ervan voor havenwerken was vergraven en dus geen voordeel meer zou opleveren, maar wilden van de kosten van dit graafwerk een deel op zich nemen. Hierover werd gesproken in de vergadering o.a. van 6 Juli: voor het vergraven deel kregen zij de taxatie van 1611, voor de rest, als zij die aan de stad wilden afstaan, het drie à viervoudige. Zij weigerden dit, evenzo een nog voordeliger voorstel. Dat was al te erg. Witsen zelfs schaarde zich (hij was burgemeester) aan de zijde van Hooft en 25 Augustus 1615 werd besloten de voorstellen der doleanten niet te aanvaarden, terwijl een commissie werd benoemd om de rechten van de stad te handhaven. Daarin had ook Hooft zitting. Deze krachtige houding was wel nodig, want de andere partij bracht de zaak voor het Hof van Holland, welk mandament 7 September aan de burgemeesters werd betekend. Onmiddellik ging Witsen met enige anderen zelf naar Den Haag om met de Staten en met enige advocaten de zaak te bespreken (hij woonde van 8-25 Sept. de Statenvergadering bij) en men besloot zich tot de provinciale regering met een request te wenden (dit vindt men Oud-Holland, l.c. 82-86, opgesteld in September). Van dit rekwest is nog geen sprake in Hoofts rede en dus meen ik, dat deze in die tijd dadelik na 25 September is gehouden. Nog moest hij ook daarna zijn best doen en 7 December spreekt hij voor de tweede maal (i) over 't zelde onderwerp. Deze laatste redevoering vindt men Memoriën en Adviezen I, p. 101-126Ga naar voetnoot1). Nu schijnt hij succes gehad te hebben, althans in zoverre dat 9 December de Heeren geldschrapers zich neerlegden bij de schikking, dat zij de melioratie betalen zouden en dus de gronden behielden, die niet aan de stad opgedrongen werden. Hoe zjj ook hierbij nog veel extrawinst wisten te maken, vindt | |||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||
men bij De Roever. Hooft heeft hierover niet meer gesprokenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||
a. b. c. Over de verplaatsing der neringen, 1605.De volgende stukken betreffen dus het verplaatsen van de nering enz, waarover in Mei en Juni 1605 werd gehandeld. Omtrent de vergadering van 20 Mei hebben wij geen ander bericht dan de aantekening van Hooft (c), over die van 4 Juni 1605 staat een en ander opgetekend in de Resolutieboeken. Toen werd teruggekomen op een besluit van 10 November 1601, waarbij besloten was, ‘omme de 13 erffen [n.l. de stadserven buiten de St. Anthonispoort] ten meesten profijte te mogen vercopen, deselve met eenige neringe te beneficeren’ en daarom was bij keur van 8 December 1601 afgekondigd, dat na 3 jaren, ingaande 1 Mei 1602, met het oog op brandgevaar geen wallen binnen de oude stad met hout mochten worden belegd, uitgezonderd in de O. en N. zijds Houttuinen en op de Deventer Houtmarkt. Dit is de keur, die Hooft ook later vermeldt, staande Keurboek H, fol. 190. De bedoeling der verplaatsing van de neringen was dus zeer bepaald, om de stadsgrond meer waard te doen zijn (wat goed schijnt geholpen te hebben, want de grondspeculanten | |||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||
doen in 1615 een dergelijke poging, cf. Memoriën en Adviezen I blz. 110, no 34) en nu komt Hooft er tegen op, dat dit zo zou worden toegepast, dat daardoor andere wijken benadeeld werden en alleen maar de voordelige grondprijs van de stadserven in 't oog gehouden werd. Hierin meen ik dus te moeten verschillen van Dr. Elias, die aan Pauw de wens om het stadsschoon te bevorderenGa naar voetnoot1) toeschrijft, waarvoor Hooft dan geen oog zou gehad hebben (Elias, a.w. LX). Daarvan is ook in de Resolutie van 4 Juni geen sprake. Deze geef ik hier deels weer, omdat daardoor veel in Hoofts aantekeningen wordt verduidelikt en omdat blijkt, dat de memorie b wel hoogstwaarschijnlik de korte inhoud van een redevoering, bij deze gelegenheid gehouden, weergeeft. Er werd op die vergadering overwogen, dat in gevolge genoemde keur, die de houtopslag op de kaden verbood, ‘vele houtcopers haer hebben getransporteert buyten St. Anthonispoort op Vloyenburch ofte de nyeuwe geordonneerde houtmerckt, ende anderen buyten d'oude Regulierspoort aen den Aemstel, de wallen aen den voorsz. Aemsteldyck beslaende ofte beleggende met houtwaren, in allen schijne als die van de voorsz. nieuwe houtmeret, was daerover tusschen de voors. respectieve houtcopers eenich misgenoegen ende misverstandt ontstaen, sulex dat Burgemeesteren ende XXXVI Raeden met der voors. zaecke ten hoochsten becommert synde, ende daerop int lange gediscoureert ende rypelick gelet hebbende, is eyntelyck.... geresolveert’, dat de genoemde keur gehandhaafd blijft, en dat ‘daer inne voorzien [zal worden], dat de erffen op Vloyenburch ofte de voors. nyeuwe houtmerct gelegen, by de eygenaeren tot een redelycken penning aen de houtcopers dselve van doen hebbende, over gedaen mogen worden, t'sy tot taxatie van goede mannen ofte d'Heeren Schepenen, ten ware d'eygenaers de erffen selffs wilden betimmeren om in huere uyt te geven ofte te vercopen. Ende omme voorts den ingeerffden aen den voorsz. Aemstel- | |||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||
dyck soe veel mogelyck is te beneficeren, is verstaen ende geresolveert, dat de wal aldaer van stadswegen sal worden aengewerft ende beiuckt tot in de breete van omtrent ses ende dertich ofte veertich voeten, ende dat men dselve soo wel nu als naemaels den luyden in eygendom tot taxatie van schepenen sal vercopen omme dye te moegen gebruycken ende beleggen met alderley calcke, steen, sand ende diergelycke materien’; de timmerlieden mogen de wallen ook gebruiken, maar niet voor het ‘te coop leggen’ van houtwaren, ‘gelyck mede nyet sal moegen werden gedaen op eenige erffen van Ulenburch ende Marcken’. (Resolutiën der Vroedschap, 4 Juni 1605, blz. 130, 131). | |||||||||||||||||||
a. Van de ongelyckheydt int beneficeren van de Oude ende Nieuwe zyde deser stede.
|
170 | treden by de Haerlemer poort langes de Brouwersgracht tot aen de wal. |
132 | treden by de blauwe brugge tot aen de wal. |
125 | treden tot aen de wal by de nieuwe Rooypoort. |
70 | treden by de Heyligewechspoort totte wal. |
65 | treden by Corn. Danckertssz. tot aen de wal. |
Aen de oude zyde: | |
611 | treden by Honckelboers rechtdoor tot aen de wal. |
890 | treden by Banthams brugge rechtdoor totte wal. |
Alles gemeten uijt de voorgevelen van de huysen op de oude cingelen staende.
De wallen op de Houtgracht naest aen St. Thonisdyck ten wederzyden van de gracht, omtrent 20 voet breedt zonder straet ende omtrent 230 treden lanck langes deselve gracht.
De wallen op de nieuwe zijdts voorburchwal omtrent 400 treden lanck aen weder zyden.
Van de oude ende nieuwe zyde tezamen aen de oude zyde alleen gebracht:
Alle de verwerijen.
Alle de neringe van de masten ende mastmaeckeryen.
Alle scheepstimmerwerven, groot ende cleyn, oudt ende nieuw.
Ende genoch alle den opslach van peck ende theer.
Van de nieuwe zyde alleen aen de oude gebracht:
De vleyshalle mette speckbancken, hoenderen, conynen ende vogelen.
De warmoesmarckt, wortelen, rapen ende aencleven vandyen.
Gaern ende lynwaetmarckt.
Ende meest alle de Deventer houtmarckt, dye de scheepstimmerwerven schynt te willen volgen.
Waerby nu noch zal moeten comen soo men sustineert, de geheele houtmarckt vandt Noortsche hout binnen de sluysen.
Van nieuwe aen de oude zyde alleen gebracht:
Alle den opslach, handelinge ende vergaderinge van de Oost-Indische Compagnie.
Mitsgaders alle het groff geschut.
Sonder dat ick weete by de tegenwoirdige regieringe yedts aen de nieuwe zyde gebracht te zyn, nyettegenstaende de menichfuldige clachten by den luyden van den Aemsteldyck ende Deventer houtmarckt gedaen.
b. Verder consideratien.
1. | Ongelyckheydt int vergroten ter wederzyden. Daerby de aenlandinge aen de oude zyde. |
2. | Ongelyckheydt van d'observantie van de ordonantien ende keuren. |
Dezelve werden aen de nieuwe zyde precise achtervolcht, aen dander zyde contrary. | |
De erven op Marcken beiuckt ende hout opgeleyt. Grote loodtsen aldaer gemaeckt zelfs by de Regenten. Peck ende theer in schuyren met houtten wanden. BoedeGa naar voetnoot1) erven op Ulenburch tot woningen. |
De jucken in de nieuwe zydts kolck afgebroocken in de oude zydts kolck nyet. | |
Twyfele aen de iucken in de warmoesstraat. | |
3. | Soo lange geresolveert op de sluys in de oude HaerlemerpoortGa naar voetnoot1), maer nyet geeffectueert eer tegelyck de sluys in St. Thonisdyck werde geleyt. |
Het onderscheyt van de zelve sluysen. | |
4. | De roijinge van de erven buyten de oude Haerlemerpoort op den dyck, met vertoninge van openinge van een poort aldaer ende vergrotinge van de stadt, maer alsnoch van cleyne apparentie. |
5. | Een yegelyck zijn profyt by myn zeer wel gegunt, gelyck ick wel lyden mach (zoo het goedt gevonden werdt) het maecken van de wech op Duydtslandt. Maer dunckt myn te groten ongelyckheydt int onttrecken van zoo veele neringen van de nieuwe zyde ende deselfde te brengen aen de oude zyde. |
Alhyer te gedencken de gelyckenisse van Nathan, 2 Regum 12Ga naar voetnoot2), ende het treffelick gebet van den Raedt van weduwen ende wesen, den armen ende rycken, den vreemdelingen ende bekenden zonder aensyen van personen recht te mogen doen. | |
6. | Dat ick meene d'ongelyckheydt in desen gepleecht, tot noch toe zijn oirsaecke genomen te hebben uyt dyen dat deselfde mijn Heeren nijet zoowel es bekent geweest, twelck myn oock heeft beweecht deselfde hyer wadt te representeren op hope van beteringe. |
7. | Wandt myn dunckt, dat in dusdanigen Republyck insonderheydt te letten staet op de equabiliteyt ende |
eenparicheydt van regieringe. Alsoo myn heeren in alle haere actien moeten werden geacht als op een taneel te staen, alwaer zy van de gehele gemeente werden gesyen ende oversulcks alle derselver oirdel onderworpen zyn. | |
8. | So men immers eenich beneficie wil doen aen de laetst ingehaelde quartieren aen de oude zyde, zoude tzelve mogen geschieden nyet alleen zonder quetsinge, maer oock met voirdel van de oude stadt, int verleggen van de leertouweryen uyt het oude grauwemonnicken cloosterGa naar voetnoot1), waerover nijemandt met reden soude hebben te clagen. |
9. | Myn excuse van in desen anders te gevoelen als sommige anderen. |
Non eadem sentire bonis de rebus iisdem | |
Incolumi licuit semper amicitia. | |
10. | Het bedriegen geen plaetse int regard van dengeenen dye erfven opdt plompwerck hebben gecocht, als haer werdt gepresteert de conditie van de vercopinge. Maer dat door het verdryven van de heele neringe uyt de nieuwe stadt aen den Aemsteldyck den Raedt ende Schepenen in haere resolutien ende keuren zouden werden gefrustreert van haere meninge, alsoo daerby wel werdt bevonden haer meninge nyet geweest te zyn om geen houtneringe in de nieuwe stadt elders als alleen aen de oude zyde te gedogen. |
11. | De oprechticheydt by myn heeren alhyer gepleecht, datse andere steden by indirecte wegen haere neringe nyet hebben willen onttrekken, nyettegenstaende de middelen daertoe haer wel aengewesen, ia gepresenteert zyn geweest, twelck wel goedt waer dat alsoo mede mocht werden gedaen onder den quartieren van de stadt onderling om den eenen nijet zoo zeer te beneficieren tot zoo groten interest van de anderen. |
12. | Wij hebben gesyen wadt swaricheydt gebaert heeft, dat eenige van de regieringe quaedt exempel hebben gegeven int timmeren buyten deser stede ende wadt confusie daeruyt es gevolcht. |
Voorts datte conditien van vercopinge van de erven op Ulenburch ende Marcken nyet en werden gevolcht ende dat tegen den inbreck van dyen geen opsicht met allen werdt genomen, daer men ter contrary soo scharp toesyet op dyen van den Aemsteldyck.
Van gelycken werdt geen opsicht genomen opdt leggen van peck ende teer in de nieuwe stadt aen de oude zyde onder houtten luyffens ofte in houtten loodsen ofte spyckers met houtten wanden daervan de keure staet Letter H. fo. 191, op eenen dag gecundicht mette keure van geen hout in de oude stadt te [leggen]Ga naar voetnoot1), waervan deen wel maer dander nyet onderhouden werdt. Werdt mede nyet gesyen, ofte immers nyet dat ick verstaen hebbe, op de privaten op de jucken over twater steeckende, daervan de keure staet Letter H. fo. 169.
Livius dec. tertia libro 6. Ex oratione Levini consulis: Magistratus senatui et senatus populo sicut honore praestat, ita ad omnia quae dura atque aspera essent, subiuncta ducem debere esse. Siquid iniungere inferiori velis, id prius in te ac tuos si ipse iuris statueris, facilius omnem obedientes habeas, nec impensa gravis est, cum ex ea plus quam pro virili parte sibi quinque capere principium vident.
c. Bij Elias (a.w. LX) staatGa naar voetnoot2):
Op den 20en May 1605 hebben burgermeesteren (nae dattet zelfde voorhenen mede tot verscheyden reysen was gedaen) wederomme gesproocken vandt different, twelck
in de Raedt was ontstaen uyt zaecke vandt verleggen van de Noordtsche houtmarckt, ende dat eenige zeer hardt dryven dat zodanige neringe aen den Amsteldyck inde nieuwe stadt, op geene wallen toegelaten behoort te werden. Ende alsoo daerover vast eenige discoursen ofte propoosten waeren gevallen, heeft den burgermeester Pauw met grote hevicheydt verhaelt, hoe dat het langer nyet te lyden stonde, dat men nu zoo dickmael van dye materie gesproocken hebbende, ick alle tydt bleeff by myn oude propoosten, en daertoe gebruyckte eenderley redenen.
Dat ick dickwils gedachte ofte vermaende van dyen van Ulenburch ende Marcken, soodat ick zeer op de oude syde ofte immers op dye twee quartieren moeste gebeten ofte deselve zeer vyandt wesen.
Ende voorts dat ick myn onder dese questie ofte misverstanden sochte aenhang te maecken.
Den 4en Juny 1605 geresumeert werdende de questie ofte het different van de houtcopers es by den Heer Jan Claes Reynerssz. vermaendt, dat dyegeene, dye zelfs houterfven hadden gecocht dye zy alsnoch waren bezittende, wel behoirden uytten Raedt te vertrecken. Waerop by den burgermeester Pauw zeer invective werdt gezeyt, dat hy nyet en begeerde te vertrecken, ten waere hem 'tzelfde by den Raedt werde bevolen. Wel impertinentelick daerby voegende een comparitie van de ongelyckheydt van zyne en des voorsz. Reynersszoons staet ofte conditie ende van de grote schade dye hy, Pauw, wel zoude mogen ofte konnen lyden, daer den voorsz. Reynerssz. nyet eenen stuyver schade zoude konnen ofte mogen verdragen.
Dan zoo veele my dunckt, en hadde het voorstel van den voorsz. Jan Claes Reynerssz. nyet gemeriteert zodanigen andtwoordt ofte bejegeninge: alsoo t'anderen tyden ende noch binnen weynich jaeren herwerdts, in den raedt gesproocken werdende van den zoon van Claes Simonssz. HeemskerckGa naar voetnoot1) by eenige ende namentlick by den burger-
meester Bardesius, werde gesustineert, datse op dye zaecke nyet en wilden adviseren, zoo lange Claes Simonssz. voorseyt uyt den raedt nyet zoude wesen vertrocken. Oock mede zoo als in den iaere 160 ... (Hier blijft de zin steken).
d. Twee stuckgens van de meeste consideratie.
De publicatie van de keure per certa intervalla, ofte van tydt tot tydt, ende als by forme van continuatie gedaen, geeft volcomen zeeckerheydt van de eernstlycke meeninge van mynen heeren om dye te doen onderhouden, hoewel het schynt, dat haer E. by eenige middelen ende wegen belet zyn geweest om t'zelfde ten vollen te effectueren. Dan mach evenwel nyet getwyfelt werden, off haere E. hebben alle tydt verstaen, dat de hoginge ende timmeragie in praeiuditie van dyen gedaen, zyn alle tydt gebleven subiect de peenen, dye daer tegen waeren gestatueert. Insonderheydt dewyle alle tzelfde is gedaen by advyse ende goedtvinden van den Raedt deser stede. Ende dat dyen volgende de woorden vandt octroijGa naar voetnoot1), dicterende etc. moeten verstaen werden in terminis van de voorsz. keure, te weten, dat de erfven ende getimmert ten tyde van de vergrotinge, getaxeert ende gepryseert zullen werden nae de waerde, dye alsdan daervan zal wesen in zodanige schijn als dye behoorden te wesen als de voorsz. keure volcomentlick wierde onderhouden, alsoo andersins de peenen
van demolitie ende brandt daerinne verhaelt geheel vruchteloos ende spottelick wesen zouden ofte zouden tenminsten door den nalaticheydt van den officier haer cracht tenemael verloren moeten hebben, twelck geensins gesustineert mach werden, ofte zouden van gelycken alle andere placaten ende wetten door de gebreeckelickheydt van de officiers mede crachteloos gemaeckt mogen werden. Dan zoo dye voorsz. woorden vant octroy in zodanigen verstandt nyet zouden genomen werden, zo most noodtsaeckelick by naerder verclaringe van den heeren Staten daerin werden voorsyen, alsoo andersins by voortganck van de vergrotinge de stadt by zodanigen hogen taxatie zoude werden geruineert, twelck geensins behoort geleden te werden, alsoo by het onordentlick timmeren ende hogen tegen de keure de erfven ende getimmerden tot zodanigen hogen prijs zijn gedreven, dattet geen apparentie heeft datse al binnen getrocken zynde tot hoger prys gebracht zullen konnen werden.
Staet oock verder te letten, dat in gevalle de oude eygenaers op de overblyvende erfven zullen houden recht van preferentieGa naar voetnoot1), om deselfde tot taxatie van Schepenen aen te nemen ofte te abandonneren tot haer gelieven, dat myn Heeren alsdan onmachtich zullen wesen om den luyden alrede getimmert ende gehoocht hebbende, plaetse te wysen binnen tforte, waer zy haer weder zullen mogen nederslaen, voor ende aleer de oude eygenaers verclaringe zullen hebben gedaen, off zy haer overgebleven erfven zullen willen aenvaerden ofte nyet ende souden alsoo dye onordentlycke timmeragien zoo lange behoeven getolereert te werden, behalven dattet zeer apparent is, dat de taxatie vandt weder aennemen der erfven, gracelick gedaen werdende, alle deselfde erfven meest weder aengenomen zullen werden ende alsulcks degeene, dye voor desen getimmert ofte gehoocht hebben, qualick van andere plaetsen zullen konnen werden gedient, dan van degeene, dye zy den
ouden eygenaers by maniere van spreecken uyt den handen zullen moeten breecken, insonderheydt zoo de vergrotinge nyet rontsom de stadt zoude mogen werden gedaen, conform het grote proiect daervan beraemt.
Welcke vergrotinge in zulcker maniere te doen, zeer bedenckelick werdt gevonden, alsoo men meent, dattet voor een groodt deel zoude wesen ofte dyenen tot een receptaculum van veel vreemt, arm ende onnut volck, dye in tyden van noodt, hetzy van sterfte, duyrte ofte aenparssinge van den vyandt, dese goede stede tot zeer grote last zouden dienen. Behalven dat zodanigen vergrotinge, by hervattinge vandt oorloch, op veel nae by onse burgerye ende twee ordinaris vendelen van garnisoenGa naar voetnoot1) nyet genochsaem beset souden konnen werden. Insonderheydt als den vyandt op de Velue comen ofte andersins dese stadt genaecken zoude mogen. In welcken gevalle men tegen alle surprinsen ende andere periculen, van node zoude hebben een starck garnisoen in te nemen twelck te duchten es, dat dusdanigen coopstadt nyet wel zoude gelycken, ende dat ter oorsaecke van dyen veel voornemen coopluyden met haere meest importerende waeren van hyer zouden vertrecken, insonderheydt als de garnisoenen, soo starck zouden wesen, dat zy de burgerye zouden mogen vermeesteren, gelyck het lichtelick daertoe zoude mogen comen.
e. Deliberatie op de verder vergrotinge ende fortificatie van dese stadt. Anno 1612 in Aprili gevallenGa naar voetnoot2).
1. | Staet voort eerst te considereren, dat totte besoigne van de raminge van de nieuwe fortificatie ende aencleven van dyen op den 4en July ao 1611 bij burgermeesteren ende Raedt zijn gecommitteert Herman van de Pol ende Jacob Graeff, schepenen in der tijdt, Joris Jorisz. ende Doctor Grotenhuys, tresorieren ordinarisGa naar voetnoot3) indertijdt, ende |
ick. Welcke commissie (zoo ick immers verstae) op ons is gevallen met dye toevoorsicht, dat wij in de voorgenomen wercken voor ons particulier niet en zijn (ofte immers doen ter tijdt niet en waeren) geinteresseert, nochte dat wij ons met hogen ofte timmeren tegen de keuren van de stadt niet en hadden bemoeyt nochte tot preiudicie van de stadt, ende om ons particulier profyt daermede te soecken, ons niet hadden onderwonden landen te copen, die men genoch zeeckerlick wist, dat totte zelve vergrotinge mosten werden gebruyckt; funderende mijn voorsz. gevoelen opt gemeen gebruyck ende maniere van handelen in zodanige saecken, wesende in effecte, dat men niet gewoon is in gemene nochte oock in particuliere zaecken van eenige merckelycke importantie te committeeren luyden, dyen dye zaecke zelfs grotelycks raeckt, maer andere die men meent ofte weet, dat daerin van alle vooroordeel vrij zijn ende voor haer zelfs daerbij nyet en zijn geinteresseert. | |
2. | Welcken volgende wij oock verscheyden reysen metten anderen in de geschilderde camerGa naar voetnoot1) vergadert zijn geweest, ende oock een ofte twee mael buyten de stadt op de gelegentheyt van de hogingen ende timmeragien tegen de willekeuren deser stede aldaer gedaen inspectie genomen hebben. Sonder dat burgermeesteren haer oyt bij ons hebben gevoecht nochte versocht, dat wij dye besoigne in Haer E. tegenwoordicheyt ofte bij haerluyder beleyt ende directie zouden willen doen, maer hebben ons daermede laten bewerden. |
3. | Ende naedat wij alsoo van ons gebesoigneerde ter vergaderinge van den Raedt hadden gedaen rapport ende daeruyt verstaen wierden eenige redenen van groot beswaer, dat de stadt zoude overcomen ingevalle men met dat voorsz. werck zoude voortvaren opdt octroy voor desen verworven, zoo is doen voort als op den ......Ga naar voetnoot2) ao 1611 bij den voorsz. Raedt geresolveert, dat men van de Staten |
van Hollandt ende Westvrieslandt zoude versoecken redres vandt voorsz. octroy in der beste forme, welck versoeck nochtans (mijns wetens) noyt en is gedaen, nochte oock van dese zaecke in den raedt, dat mijn indachtich is, wederom vermaent voor int begin van de maendt van April 1612, niettegenstaende verscheyden vergaderingen van den voorsz. Heeren Staten daerentusschen waren gehouden. | |
4. | Ende nu middelertijdt is Joris Jorissz. van de Tresorie genomen, dye nochtans in dese saecke (zoo ick niet anders konde bemercken) hem geheel neutrael heeft gedragen, ende is in zijne plaetse op de tresorie gestelt, om in dese zaecke nu mede gebruyckt te werden, Jan Jacobssz. Huydecoper, dye (zoo een yder wel is bekent) zoo langen tijdt zijn werck van hogen ende timmeren tegen de keuren heeft gemaeckt; ende bovendyen zoo doet men nu dye voorsz. gedeputeerden op de voorseyde besoigne compareeren bij den heeren burgermeesteren, daer den burgermeester Oetgens tegenwoordelick presideert ende oversulcks de directie meest aen hem neemt, die men nochtans wel weet, dat zijne zaecken daernae heeft beleyt, dat hij voor hem zelven groot profijt uyt dit werck meent te consequeren, ende bij zodanigen occasie, nae zoo langduirigen stilstandt, dese zaecke veel meer werdt geacceleert als oyt te voorn, twelck mij dunckt alsoo niet te behoren, ende mijn daeromme oock beswaert vinde om op zodanigen voet langer in dye besoigne te continueren. Sooder oock noch acht ofte thien van de voorneemste van de regieringe haer werck mede alsoo van dese zaecke hadden gemaeckt, gelijck sij met even goedt recht hadden mogen doen, wye weet, wadt uytcomst daervan te verwachten zoude hebben geweest. |
5. | Ende zoo de zaecke nu ter tijdt leyt, dunckt mij, dat conform de laetste resolutie van den Raedt, dye ick meene met goede reden genomen te wesen, als noch nodich is redres vandt voorgaende octroy te versoecken, om tontgaen de betalinge van de erfven ende getimmerten buyten de vijftich roeden totte honderdt gaerden toe tot alsulcken prijs als dye ten tyde van de vergrotinge (twelck nu is) gelden. Eensdeels omdat desen hogen prijs zijn |
oorsaeck heeft uytte ongeregeltheyt vandt timmeren ende hogen tegen de keuren deser stede. Ende andersdeels omdat de geene, dye, obedierende de bevelen ende ordonantien van mijne heeren, noch gehoocht noch getimmert hebben, reden sullen hebben om te sustineren, voor haere ongehoochde landen, dye aengetast ofte binnen gebracht werden, betaelt te wesen naer advenant als dandere ende tot alsulcken prijs als gelijcke landen bij anderen zijn vercocht om tegen de keuren gehoocht ende betimmert te werden; bij alle welcke manieren van doen de stadt mijns bedunckens te groffelick zoude werden beswaert, insonderheyt als de overgebleven erven met melioratie beswaert zijnde, de stadt daermede zouden blijven sitten. | |
6. | Soude men oock bij tvoorsz. octroy ofte redres van dyen (conform de voorseyde resolutie) verkrijgen, dat de iurisdictie deser stede van de hondert ende vijftich roeden op twee hondert roeden mocht werden geëxtendeert, zoude tselfde nae mijn insyen goedt wesen, om het timmeren, ende hogen voor den toecomenden tijdt zoo veel te verder van de stadt te arceren ende te doen blijven. |
7. | Men schijnt de zaecke nu daertoe te willen beleyden, dat dit werck van wallen ende buytengraften desen somer altemael soude mogen werden voltrocken, ende tselfde voltrocken zijnde stracks de oude wallen af te werpen, niettegenstaende dat men gissinge maeckt, dat de nieuwe wallen van alle de aerde, dye uyt de nieuwe grachten daeropgebracht zal werden, binnen t'syaers niet meer als omtrent vijf voeten hoochde zullen behouden, die men daer nae allengskens met vuylnisse ende ander aerde tot coste van de stadt meent te doen hogen, gelijck men d' oude wallen heeft gedaen, dewelcke men nu stracks meent tot erfven uyt te geven ende te vercopen ende de penningen, daervan procederende schijnt te willen laten comen tot verlichtinge van de melioratieGa naar voetnoot1), die men de luyden van de overblivende ende binnencomende erfven |
meent op te leggen, twelk mijn oock dunckt de stadt ende dese goede Republijcke veel te nae te gaen, ende ick oversulcks mede niet geraden vinden nochte tzelfve toestemmen konnen zoude, doordyen dit heele werck zijn oorsaeck heeft genomen uyt het timmeren ende hogen tegens wille ende danck ende directelick tegen de keuren ende ordonantien deser stede ende oversulcks, mijns bedunckens, niet meriteert zoo grotelicks tot naedeele van de stadt gebeneficieert te werden, insonderheyt te meer, omdat een yder gissinge maeckt, dat bij de binnen comende erfven, boven behoorlijcke melioratie daer op te leggen, noch grotelijcks sal werden geprofiteert. | |
8. | De heeren Tresorieren metten fabryckmeester deser stede zouden middel hebben om met zeeckerheydt te konnen oordelen wadt het verbeteren ende onderhouden van de tegenwoordige wallen deser stede wel heeft gecost. Dan, genomen het jaerlijcks maer en waer twaleff ofte vijfthien duysendt gulden ende daerbij werde gevoecht de waerde van de vuylnisse ende aerde, dye daer toe werdt gebruyckt ende bij vercopinge grotelijcks zoude dienen tot verbeteringe van de landen omtrent deser stede gelegen, zoudet te zamen eenen groten penninck iaerlijcks importeren. |
9. | Men is nu aen de kant van dertich iaeren besich geweest mette fortificatie zoo dye nu leyt. Wadt dye gecost heeft, kan men eenichsins uyt dese voorsz. raminge gissen. Sal dyen voedt oock met het voorgenomen werck werden gevolcht, zoo meene ick, dat men (ten aensien van de meerderheydt van begrijp) tzelfde in gelijcken tijdt niet meer als halff zoo verre sal konnen brengen. Ende middeler tijdt es ons immers niet onbekent in wadt praedicament wij staen bij de grootsten van deser werldt, zoo dat mijn dunckt een zeer periculeuse zaecke te wesen, dat wij de stadt voor zulcken langen tijdt in zodanigen staet zouden stellen, dat wij ofte onse naecomelingen ons des wel zouden mogen beclagen. |
10. | Staet oock mijns bedunckens wel te letten, ingevalle de melioratie van de binnencomende ende overblivende erfven van dit voorgenomen werck met het procedidoGa naar voetnoot1) |
van de oude wallen zoude werden verlicht, off hetzelfde niet grote ongelijckheydt zoude hebben mette erven, dye bij de eerste vergrotinge rontsom ende naderhandt noch ten wedersijden van den Aemstel ende van daer voorts tot Monckelbaen is gevallen, ende off alle deselfde in zulcken gevalle niet mede behoorden te genieten de penningen van de oude muiren ende van de oude wallen, buyten d'oude Anthonispoort nae Monckelbaen gecomen? tWelck ick nochtans meene, dat de stadt niet wel en zoude passenGa naar voetnoot1). | |
11. | Ende dient insonderheydt wel gelet op de taxatie, die behoeven zal te gaen over den heelen rinck van de aenstaende vergrotinge, wandt zoo deselve zal werden gedaen conform het verkregen octroy, gelijck de heeren nu ten deele schinen daertoe te inclineren, twelk gegist werdt op omtrent 20 guld. de roede, zoo zal de stadt voort eerst zeer groffelick werden beswaert mettet geene zal werden geconsumeert. Den luyden oock buyten de vijftich roeden gelegen niet meer toe te leggen als oftet ongehoocht landt waer, mach oock niet passeren, overmidts de hoginge ende oock lichtvaerdige timmeringe aldaer toegelaten is geweest. |
12. | Ick vinde oock in de voorsz. hoginge zulcken ongelijckheyt, dat schier elck eygenaers erff int besonder sal moeten werden getaxeert, ja, dat van een zelfde erff, ten aensyen van de ongelijckheyt van dyen, wel verscheyden prijs sal behooren geraemt te werden, twelck voor de Heeren, dye daer over zullen gaen, schier een oneyndelick werck zal vallen, behalven noch dat op zodanige verscheydenheydt van prijs oock verscheyden metinge zal moeten werden gedaen van elcks erff, elck op sijn prijs. |
13. | Ende alsoo alle dese desordre van timmeren ende |
hogen, mitsgaders de grote swaericheydt, dye men van tijdt tot tijdt wel heeft gesyen daeruyt te moeten ontstaen, ende nu datelick werdt bevonden, voornemelick werdt geexcuseert met ofte onder den naem van veele eerlijcke luyden van handtwercken ende dyergelycke, dye uyt noodt plaetse buyten de stadt hebben moeten soecken, soo schijnt oock niet onbillick te wesen, dat onderscheyt werde gemaeckt tusschen zodanigen luyden ende tusschen dengeenen, dye haeren lust met thuynen ende hoven, ofte bij andere middelen haer profijt daeruyt hebben gesocht, dye ick meene, dat te zamen al zeer grote plaetse hebben beslagen. | |
14. | Belangende voorts tgeene voorgegeven werdt, dat men alle twerck van de plaetse, daertoe het nu in twee jaeren tot omtrent Gerridt Jacobsz. Koeckebackers thuynGa naar voetnoot1) gebracht is, voordts zuydtwaerts op tot over den Aemstel ende vandaer voorts tot aendt Ye zoude moge brengen met eens honderdt duysendt gulden aen arbeydtsloon, en mach daerop geen reeckeninge gemaeckt werden, wandt bij zoo verre de grachte 200 voeten wijdt gemaeckt werdt, gelijck men meent het werck te vereysschen, niet alleen de buytencandt van dyen beschoeyt zal moeten werden, maer oock mogelijck de barmt van de wal, op dewelcke oock wel nodich bevonden werdt te maecken eenen stenen voedt van 10 ofte 12 voeten hooch, dicht aen de voet van de wal, mitsgaders een goede palissade langes door de geheele gracht, ende zo men geen cingel nochte cingelsloot daerbuyten omgaende wil maecken, zal men tenminsten alle de sloten op de gracht uytcomende tot costen van de stadt ende ongerijf van den ingelanden moeten toedammen ofte ten minsten met palen moeten toeslaen ende alsoo onderhouden. Alle twelck mede geen kleyne costen zal wesen, behalven noch alle grachten, straten ende bruggen, mitsgaders andere publycke plaetsen, dye |
binnent nieuwe werck zouden mogen werden geordonneert, ende altemael bij de stadt gedragen zoude moeten werden. |
f. Aantekeningen voor een redevoering (1612).
1. | De vergrotinge zelfs. |
2. | Deselfde te doen buyten costen van de stadt ende buyten schade van den luyden zooveel doenlick es. |
3. | De 50 roeden gehouden af te breecken. |
4. | Daerbuyten, op den brandt, midts licht timmerende binnen de 100 gaerdenGa naar voetnoot1). |
5. | Dese alle te doen ontruymen ende elck nae zyn begryp plaetse binnen te geven op de slechtste quartieren. Om tselfde te doen met kennisse, alle de betimmerde werven te doen meten in de brede ende tot alsulcken lengde alsse betimmert zyn, gaende nyet buyten de 100 gaerden. |
Van alle dye metinge een massa te maecken ende gelycke massa te destineren binnent nieuwe werck, mette beste orde dat doenlick zal wesen. | |
Wy hebben gesyen, dat de erven ende thuynen veelal laech by de water leggen, ende off eenige al wadt hooch mogen zyn, dunckt myn, dat de beterschap wel zoo veel waerdt es datse binnen comen. Es in allen gevalle wel drye gulden op de roede waerdt, daervoor de Heere Huydecoper seyt, dat men een roede mach hogen tot op de hoochde van drye voeten, zij mochten binnen wel hogen met bobelen ende biesen alsset werde geconsenteert met hout te timmeren tot op zeeckere limiten. | |
Desen voet zoude weynich taxatie by den heeren Schepenen behoeven gedaen te werden. | |
Aengaende degeene, dye buyten de 100 gaerden zyn, mocht men voort eerst noch wadt tolereren, midts by provisie maeckende een nieuwe stadtsgracht zonder cingel, zulcks datse met schuyten aff ende aen zouden moeten varen, waerdoor sy wel moede zouden werden |
om alsoo te wonen ende daerdoor mede wel zouden verstaen op gelycken voet getracteert te werden als de andere bovengenoemt. | |
Wat de onbeslagenGa naar voetnoot1) ende onbetimmerde plaetsen aengaet, zouden mogen aengenomen werden, tot zulcken prijs alsse tot wey ofte hoeyland gelden. Daeraen nyemant te cort zoude geschieden, wilden oock enige eygenaers van dyen geprefereert wesen tot het overblyven, mocht toegelaten werden op de melioratie by den heeren Schepenen te beramen. |
g. Sommiere consideratien, dye mijn duncken te vallen op de disputen van de tegenwoordige vergrotinge deser Stede. Gestelt den 14 Januari 1613, onder verbeteringe van anderen.
Mijn Heeren, Ick twijfele nyet, off wij hebben meestendeel wel kennisse van de grote swaericheyt, dye alle tijdt gemaeckt is geweest int timmeren buyten deser stede, en dat ter oorsaecke van dyen mijn Heeren tot verscheyden reysen zoo bij keuren, zoo bij afneminge van der werckluyden gereetschap, alsoock bij faictelijcke demolitie van eenige zodanige getimmerten gepoocht hebben gehadt tegen zodanige desordre te voorsyen, maer dat alle tzelfde ofte door de gestaltenisse van den tijdt, ofte door andere indirecte wegen ende middelen alsoo is gecontremineert geweest, dat men 't nyet bequamelick heeft konnen uytvoeren, doordyen dat eenige haer werck daervan hebben gemaeckt om haer perticulier profyte daermede te doen, eenige oock haer zelyen (zoo zij voorgeven) hebben ingebeeldt, dattet corpus van de stadt daerdoor grotelicks zoude wesen verbetert, ende dat de mennichte van de menschen buyten de stadt wonende grote oorsaecken geven zoude totte verbeteringe ende verduyringe van de huysen binnen deser stede. Dan, behalven datter geen bestendige regieringe kan wesen als men den particulieren om haere eygene besondere consideratien zal moeten te goede
houden, dat zij bij haerselven, ende zonder ordre van de souveraine regieringe van den lande, de subalterne regieringe van den steden ende autoriteyt van dyen pogen te doen vervallen ende in kleynachtinge te brengen, meene ick oock onder correctie, dat geen van beyden zoo veel fundaments heeft als men wel waent. Wandt zoo veel het profyt aengaet, dat eenige zouden mogen doen met het uytgeven van de erfven, meene ick, dat meestal weder compt tot laste vandt corpus ofte regieringhe van de stadt, tot laste van veele van de vermogenste van de burgerije ende inwoonderen deser stede ende insonderheyt den comptoiren van den goodtshuysen in 't generael ende particulier. De heeren burgermeesteren hebben haer tot verscheyden reysen beclaecht van de grote last van de arme elendige kinderkens, dye van tijdt tot tijdt de stadt werden opgeoffert, zoo doort versterven van haere ouders, als dye haere ouders stilzwijgende vertrecken ende haere kinderkens laten sitten, oock eenige dye van buyten versch hyer binnen comen, ende slaepplaetse verkregen hebbende, doorgaen ende haere kinderkens te pande laten, ende wadt dyes meer werdt gepleecht. Sulcks dat ick meene, dat het onderhoudt van alle zodanigen de stadt een groten penninck iaerlijcks cost ende bij continuatie van desen voet van tijdt tot tijdt geschapen is hoger te zullen lopen. Ende opdat ick nyet en segge van de collecten onder verscheyden gesintheyden hyer ter stede vallende, weeten mijn heeren wel, wadt een treffelijcke collecte dat bij den diaconen van der kercke iaerlicks werdt uytgereyckt, hoeveel huysgesinnen bij beyden den comptoiren van den huysarmen werden bedient, wadt costen bij den gasthuysen werden gedragen, alsmede het groot getal van kinderkens, dye onder den naem van burgerskinderen int weeshuys werden onderhouden, behalven noch dat bij deen ende dander onder de burgerije hyer ende daer onder stilswijgende ende extraordinaris armen werd uytgereyckt, waerby gevoecht de grote mennichte van arme menschen, dye dagelijcks haer aelmisse ende onderhoudt voor der goeder luyden deuren gaen soecken (dye buyten twijfel een groot getal van huysgens moeten beslaen) konnen mijne heeren wel gissinge maecken, dat op dese maniere van doen, alweder een groot deel
werdt gefurneert vant geene, dat den goeden luyden, dye haer met haerder handen arbeydt ende anders eerlick ende godtlick soecke te generen, werdt uytgeparst met dye duyre erfven ende timmeragien, dye tegen ordre van mijnen heeren uytgegeven werden ende gebouwt. Sulcks dat ick groot bedencken hebbe, dat zodanige eerlijcke handtwercksluydekens door de grote onderstandt, dye hen luyden alhyer werdt gedaen, grotelijcks werden geabuseert, wandt bovendyen dat zij in haer gemoedt ende oock voor den menschen eenige aenstoot ende vercleyninge daerover lijden, zoo werdt hetzelve veel al weder geconsumeert in de iaerlijcksche pachten van haere woningskens ende meerderheydt van duyrte van verscheyden vivres, dye in eenige nabuyrsteden ende insonderheydt ten platten lande tot merckelick minder prijs zouden mogen werden getuycht, ende evenwel van tijdt tot tijdt hyer ter stede haer gemaeckte wercken, met kleyne costen over water vaerende ofte te voete gaende, herwerts zouden konnen brengen ofte zeynden aen dengeenen, dye zij zouden mogen dyenen, gelijck men wel bevindt gedaen te werden metten behoeften van zoo groten, swaeren ende treffelijcken neringe van de buyssenvaerdt, zoo van netten als broodt ende andersins, ende gelijck men oock wel syet ten platten lande rontsom de stadt Leyden, dat nyet alleen vlaemsche, maer oock veele hollandtsche vrouspersonen haer eerlick konnen generen met wolspinnen, dye totte handtwercken binnen Leyden werdt vereyscht, ende zouden mogelijck dyergelijcke hanteringen wel meer bedacht konnen werden, dye hem daerop mocht bevlijtigen; ende zoude bij zodanigen maniere van doen den last ende moeyelickheydt van de regeeringe van dye grote mennichte van volck wat breder mogen werden verdeelt.
Ende zooveel aengaet d'opinie van dengeenen, dye daer meenen, dat de rijsinge ende verdieringe van de huysen binnen de stadt haer oorsaek voor een groot deel zoude nemen uyt de mennichte van de voorsz. buytengetimmerten: dunckt mijn, dat geene steden van Hollandt in den aenwas ofte toeval van Nederlandtsche vreembde luyden onse stadt gelijcker zijn als de steden Haerlem ende Leyden, dewelcke nochtans nyet goedtgevonden hebben ter oorsaecke
van dyen hare steden met zodanige desordre ende tot zodanige vercleyninge van de autoriteyt van haere regieringe op gelijcke maniere rontsom te laten betimmeren, ende zijn evenwel tot zodanigen verbeteringe van de huysen in haere steden gecomen, dat ick (naedat ick zoo nu zoo dan daervan hebbe verstaen) mene, dat wij hemluyden daerin weynich ofte nyet zijn overtreffende, ende weten daerbeneffens, gelijck oock dandere Hollandtsche ende andere onse nabuyrsteden, zodanigen ordre onder haere goodtshuysen te houden, datse haerselven voor een groot deel ontlastende zoo groten mennichte van allerleye arme menschen, dye bij der straten ende voor der goede luyden deuren haer broodt gaen soecken, meestal op dese stadt van Amsterdam aencompt. Werden oock bovendyen dye voorsz. steden door de buytentimmeragie niet gedrongen haere steden tot zoo swaere costen ende met zoo grote becommeringe ende dissensie te vergroten, gelijck hem de zaecke hyer alsnu meer als te veel vertoont.
Ten tijde van de tweede vergrotinge, in den iaere 1591 buyten St. Anthonispoort gevallen, is (om de overblijvende erfven te vrijer te mogen gebruycken tot zulcks als men goedt vondt) de zaecke daernae beleyt, dat alle de landen, dye men buytendijcks aentasten most, bij cope aen de stadt wierden gebracht, uytgeseyt zeeckere partije vast ende gehoocht landt Govert Janssz. GlimmerGa naar voetnoot1) z.g. toecomende, daer in 't begin van de troublen een soutkeet met eenige houtten woningskens op stonden, twelck ick meene, dat altemael binnen quam zonder datter yedts van wierde vergraven. Sulcks dat men in lange iaeren daerover metten voorsz. Govert Janssz. nyet konste accorderen, uyt oorsaecke, dat hem tzelfde wadt waerdt voorstonde ende mijn heeren nochtans verstonden, dattet zelfde landt most aengesyen werden als subject de keuren deser stede, om daerop nyet te mogen timmeren, ende alsulcks oock, ingehaelt zijnde, nyet anders en mocht werden geestimeert dan in alsulcken staet, alst was vóór de voorsz. vergrotinge, waerover noch
eyntelick het voorsz. landt de stadt in eygendom is gelaten, daervan de prijs mijn nyet indachtich is, maer op de tresorie ordinairis wel te vinden zoude wesen; hebbende daernae de stadt deselfde erfven, nae voorgaende roijinge, gebruyckt zooals men best geraden gevonden heeft. Ende zoo men, om onder den weduwen ende wesen, den armen ende rijcken, den vreemdelingen ende bekenden gelijckheydt van recht te houden, dyen voorsz. voet buyten de Haerlemerpoort mede hadde mogen volgen, ick meene, dat alle deese tegenwoordige moeyten, swaericheydt ende becommeringe, daer men nu mede besich is, van geenen node zoude hebben geweest. Wandt als men de weylanden van particulieren, dye ondert tegenwoordich werck werden begrepen, nae haere natuyre ende behoorlycke waerde aen de stadt hadde mogen brengen ende boven des stadts eygen landen op gelijcken voet daerbij hadde gevoecht de weylanden, dye eenige goodtshuysen deser stede mede in denzelven rinck zouden mogen hebben, soo meene ick, dat men binnen de barmt van de nieuwe wallen ende langes deselve zonder yemandts tegenseggen bequame royinge van straten ende wateren tot goedtduncken van mijne Heeren hadde konnen maecken, alwaer men gemackelick op een eenparige royinge zoude hebben konnen accommoderen alle der goede luyden huyskens, dye binnen de streckinge van de nieuwe fortificatie, zoo dye nu is begrepen ende gearresteert, gevonden zouden werden, midts dat hetgeene elck van henluyden minder ofte meerder weder zoude krijgen als het erff, dat hij verliet, met behoirlijcke waerde ten wedersijden zoude werden vergoedt. Dan als men nu den goeden luyden in plaetse van de erfkens, dye zij zouden moeten verlaten ende eenichsins gehoocht zijn, weder gelijcke gehoochde erfven zoude doen hebben, midts betalende eenige redelycke melioratie, dan of men haer in plaetse van de verlaten erven simpel waijlandt zoude geven zonder melioratie van haer te nemen, men mochte daerin nemen zodanigen voet, dat dye goede luyden geen oorsaeck hadden van klagen, al soude men dengeenen, dyes van noden hadden eenige penningen tot onderstandt van haere oncosten verstrecken uyt stadtsbeurse, midts daervan voor eenigen tijdt betalende redelijcke rentten.
Ende zouden mijn Heeren op desen voet ook te vrijer mogen disponeren op de servituyten, dye men op de erfven zoude moeten leggen, om de verscheydenheydt van neringen, dye men nodich vindt aldaer te ordoneren.
Waeromme ick meene, dat men behoirlycke instantie behoort te doen, ten eynde de stadt alle dye voorsz. weylanden voor haer behoirlycke waerde, off een weynich daerboven, tot verhoedinge van dese grote swaericheyden zoude mogen becomen, gevende mijn zelfs hope, dat degeene dye eenige zodanige landen hebben gecocht, om bij dese vergrotinge eenich profyt daermede te doen, wel onderrecht zijnde ende de zaecke bij haer selven wadt naerder insyende, wel zullen verstaen, dat zij daermede nyet wel door mogen, wandt zij immers haer eygen profijt nyet en behoren te zoecken met het buyten timmeren ende hogen in preiuditie van de keuren van de stadt, daer zij zelfs ofte de heuren autheurs aff zijn, gelijck ick acht dat zij wel souden hebben verstaen, als zodanige zaecken (buyten haerluyden) bij andere van gelijcke conditie waeren voorgenomen, gelijck, het doch een ygelijck van de regieringe even nae zoude hebben geweest, als zij geen aenstoot daerin hadden gevonden, twelck mijn van verscheyden heeren wel contrary is gebleecken. Wandt het schijnt wel, datter luyden buyten den Raedt zijn, dye om haer eygen profijt te doen haer werck daervan hebben gemaeckt, om d'een ende d'ander paert ende deel in 't copen van eenige waij ofte hoijlanden aen te bieden, om haerselven daerdoor te meer in haar voornemen te verstarcken. Ende om de waerheydt te seggen, alsser acht ofte thyen uytten raedt haer op zulcks hadden willen bevlitigen ende daer beneffens, zoo bij haerselven als met behulp van andere van haere vrundtschap, in den Raedt de vergrotinge van de stadt met zulcke meeninge ende in zulcker voegen alsse bij sommigen werdt geurgeert willen drijven, wye en syet nyet, wadt daeruyt zoude hebben moeten volgen?
Mijn is wel indachtich, datten eedt van burgemeesterenGa naar voetnoot1) onder anderen inhoudt, datse sweeren, datse goede porter-
meesters ende beraders der stede wesen zullen ende datse der steden eere, goeden ende renten bewaren zullen als haer zelfs goeden, welcke woorden mogelick bij den eenen wel wadt strickter ende bij den anderen wadt civylder mogen werden genomen, daerin ick een yder zijn vrijheidt wel wil laten; maer wete evenwel wel, dat eenige van de Heeren, denwelcken zodanigen eedt voor desen tijdt noch nyet en hebben gedaen, evenwel haer hebben gemijdet haer profijt met dese zaecke te doen nyettegenstaende henluyden wel paert ende deel daerin aengeboden is geweest. Ende mijn gedenckt, dat neffens de heeren Tresorieren van den jaere 1611 de heeren Van der Pol, GraeffGa naar voetnoot1) ende ick bij den Raedt zijn gecommitteert geweest om de zaecke van de voorgeslagen vergrotinge te examineren, ende dat wij confererende het verwurven octroy mette keuren van tijdt tot tijdt bij mijnen Heeren op dezelve zaecke gemaeckt, geensins geraden vonden met hetzelde werck voort te gaen, ten waere dat men eerst ende al voorn van de heeren Staten mochte hebben verkregen redres vant voorsz. octroy, daervan wij oock ons advys eerst aen den heeren Burgermeesteren ende daernae oock aen den heelen Raedt hebben gerapporteert, zonder dat ick wel onthouden hebbe, wadt resolutie aldaer werde genomen, dan zoude lichtelick daernae konnen werden gesien; ende ick en zoude de zaecke oock noch tot deser tijdt nyet anders konnen verstaen, ten waere dat men van den eygenaers van de platte landen, dye aengetast zijn ofte zullen werden, konste obtineren, datse deselve landen de stadt zoude willen laten voor haer behoirlijcken prijs, zulcks alsse hebben gegouden voor ende aleer de vergrotinge is gedisputeert geweest, opdat men in dyen prijs nyet alleen het vergraven, bewurpen tot straten, ende andere publycke plaetsen geroyde landt mocht hebben, maer datse oock zouden willen gedogen op de overblijvende huyserven zodanige
servituyten van verscheyden neringen geleyt te werden, als men zal bevinden te behoren, midts dat elck oudt eygenaer op dyen voet de preferentie tot zijn overblijvende erfven zoude mogen hebben, tot alsulcken prijs van melioratie als bij mijnen Heeren daerop geleyt zoude werden. Maer ingevalle dat men die overgift van henluyden nyet zoude konnen obtineren ende dat nyet geraden gevonden werdt bij redres vandt octroy de zaecke te remedieren ende dat alsulcks elck zoude pogen zijn landen te doen hogen, uytgeven ende laten betimmeren om zijn profijt tot zoo groten nadeel van de stadt te soecken, ende dat wij alsoo hoe langer hoe meerder in dese confusie zouden moeten versincken, ende dat ick nochtans nyet anders kan verstaen dan dat alle ofte verre het meeste deel van de profijten, dye bij particulieren met zodanigen handelinge werden gedaen, zijn wederomme tot laste vandt corpus van de stadt, van de goodtshuyzen, van de collegien van de diaconen, ende andere dyergelijcke redunderende, als dewelcke gedrongen werden den nootdruftigen zoo veel te mildelijcker te bedienen, als henluyden mette excessive duyrte van de erfven ende andersins werdt uytgeparst. Soo soude ick nyet ongeraden vinden, dat men ten minste oock op gelijcke voet zoude uytgeven alle de landen, dye de stadt zelfs ende oock alle de goodtshuysen rondtsom de stadt hebben leggen, opdat deselve bij middele van dyen tegen de grote lasten, dye zij (ter oorsaecke van de profijten, dye bij particulieren bij zodanige handelinge werden gedaen) moeten dragen, oock eenichsins mochten werden gebeneficieert. Ende met eenen de goede luyden, oock bij middele van dyen, oock wadt civylder in den prijs van de erven zouden mogen werden getracteert als bij den particulieren, dye in't uytgeven ende uytpenningwaerden van haere erfven alleen haer particulier profijt voor oogen schijnen te hebben, nyettegenstaende het eenen anderen naem ofte schijn werdt gegeven, twelck aen de extraordinaris profijten, dye daermede werden gedaen, wel kan werden gespeurt, hoewel dye, gelijck voorn is geseyt, wederom voor een groot deel uytter gemeente int generael ende andere middelen van de stadt moeten werden vervallen.
h. Redevoering van September 1615.
De proceduren van dese heeren hebben myn van tbegin van dit werck qualick aengestaen, alsoo dye myns bedunckens altemael waren gefundeert op haer eygen particulier profijt, twelck myn docht dat ten aensyen van haere personen ende bedieninge qualick konde geschieden, zonder groot preiuditie vandt corpus van de stadt ofte van de goede gemeente.
Myn Heeren evenwel, om deze doleanten de mate vol te meten ende dese questie te doen smoren, hebben goedt gevonden haerluyden tot twee reysen toe te doen voorhouden zeeckere presentatien in plaetse van de welcke danckbaerlick nae te comen, hebben zy myn Heeren (boven de mondelinge begrotinge van 400 personen, dye haer hadden geopenbaert om met henluyden in desen aen te spannen) myns bedunckens al te incivylick in plaetse van besloten missive doen dachvaerden by openbare mandament, oock inhoudende de clausule van inhibitieGa naar voetnoot1), dye de Raedtsheer CromholtGa naar voetnoot2) heeft verclaert daerin tegen zyn raedt ende advys gestelt ende gebruyckt te wesen, daeruyt men ...... in desen te meer heeft kon[nen] besp ......Ga naar voetnoot3) Hebben oock om dese stadt (zoo tschijnt) te meer te beswaren, zoo wel in haer request aen den Hogen Raedt, als in haer schriftelick te kennen geven aen den heeren Staten gedaen, geallegeert verscheyden impertinente redenen van denwelcken de heeren Staten voornoemt van stadtswegen genochsame aenwijsinge ende onderrechtinge is gedaen.
Soodat zy myn Heeren contrary derselver goede intentie, hebben gedrongen om alle werldt hyer van den mondt open te doen, doordyen men by advys ende raedt van stadtadvocaten tegen zodanige proceduren heeft moeten soecken alsulcke redenen als men best heeft gekonnen.
Maer dewyle deser stede Gedeputeerden int verhandelen
van dese zaecke hebben bevonden, dat de heeren Schepenen van haere besoignen in desen qualick een goede uytcoomste hebben konnen vinden zonder de stadt over de vyffhondert duysendt gulden van melioratie te beswaren, waervan zy geen vergoedinge nochte remboursement heeft te verwachten, ende dat daerenboven d'oncosten by de stadt tot uytvoeringe van dit werck te doen de raminge van dyen buyten twyffel veel duysenden zullen excederen; dat mede de penningen, dye by de stadt tot het demolieren, transporteren ende weder opbouwen van vele onvermogene luyden huysen werden verschoten, op vele nae nyet weder goedt gemaeckt zullen konnen werden, maer grote schade daeraen geleden zal moeten werden. Alle twelck tezamen een zeer grote somme is maeckende, dye de stadt treffelick drucken ende ten achteren setten zoude mogen, daervan ick mene dat de Raedt voor desen ende, doense dye voorsz. presentaties heeft goedtgevonden, zoo volcomen kennisse nyet heeft gehadt. Soo zoude myn duncken, dat men haer daervan openinge behoorde te doen, voor ende aleer verder in dese zaecke werdt geprocedeert om deze doleanten boven alle dye voorsz. sommen noch een grote partye geldt te presenteren. Insonderheydt dewyle zoo veel andere goede luyden by dese zaecke zeer grote schade zyn lydende ende oock veele daerdoor tenemael zyn bedurven, daer ter contrarie dese heeren doleanten by vercopinge van haer erfven boven de lasten van melioratie noch veel duysenden, zo men meent, zullen mogen profiteren, zoodat zy boven allen anderen, oock sonder yedts van de stadt te genieten, verre van de beste conditie sullen wesenGa naar voetnoot1).
Ende zoo haer dye profiten zoo onzeecker duncken te wegen, dat zy haer zelven daerom in geen peryckel van schade willen stellen, zoo konnen zy noch haer erven aen de stadt laten, waermede zy buyten schade mogen blyven ende alsulcks noch mede van veel beter conditie wesen als anderen, etc.
Dat men de Raedt heeft gediverteert van den text vandt octroy, by dewelcke alle d'ingeerfde gehouden waren alle haer erfven tot behoef van de stadt op te dragenGa naar voetnoot1). Soo dye text gevolcht hadde geweest, zoo zouden de doleanten haere erfven nyet wederom hebben mogen aenvaerden, zonder te acquiesceren de melioratie, dye daerop geleyt zoude hebben geweest, ofte by gebreecke van dyen zoude men deselfde erfven van stadtswegen aen anderen hebben mogen vercopen, twelck op desen voet nyet gedaen mach werden, dewyle den eygendom by haer luyden gebleven isGa naar voetnoot2).
i. Redevoering van 7 December 1615 (Memoriën en Adviezen I, p. 101-126).
1. | blz. 102, no. 7. Dit insereren zal wel beduiden ‘later invoegen’: ook deze redevoering is zeker niet zó uitgebreid opgelezen in de Raad, als zij hier voor ons ligt. - Bij de drie volgende alinea's staat i.m. resp. ‘Eedt van den heeren burgermeesteren’, ‘Eedt van den heeren XXXVI Raeden’, ‘Burgers eedt’, cf. Wagenaar, Amsterdam, III, 289, 353 en 157. |
2. | blz. 105, no. 17. Deze en no. 19 zijn later toegevoegd. |
3. | blz. 106, no. 20. D.i. de vergroting van 1593, waardoor |
Marken en Uilenburg werden binnengetrokken en waarover Hooft ook al strijd gevoerd had (vgl. blz. 364). | |
4. | blz. 107, no. 22. Jesaja V, 8: ‘Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geene plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands’. |
Nenemia V is een klacht van het volk, dat het land en zijn zonen door schuld en gebrek in handen van enkelen komen, waartegen Nehemia optreedt. Een werk van Wolfius (gereformeerd theoloog 1521-1571) vond ik niet onder deze titel, wel: Tabulae chronologicae in Nehemiam et Esdram, Zürich 1570. (Allgem. Dtsch. Biogr. i.v.) | |
5. | blz. 107 no. 23. Dit is Jonas Cornelisz. Witsen, schepen in 1601 en burgemeester in 1619. Hij kocht zijn land in April en Juni 1614. Zijn oom was burgemeester Gerrit Jacob Witsen, de medestander van Hooft (Elias, Vroedschap, I, blz. LXIV, 239), vgl. no. 63. |
6. | blz. 108, no. 26 i.m. (later doorgehaald): ‘Als ick dit schreef, hadde ick noch geen kennisse van de grote verhoginge van de gagie, dye ick naderhandt verstaen hebbe, nyettegenstaende de grote verlichtinge, dye in de besoignen van burgermeesteren ende schepenen door de kleynen banck is gevallen’. Hiermee bedoelt Hooft de presentiegelden, ook door Wagenaar (Amsterdam, III, 278) ‘tractement’ genoemd. De Resoluties bevatten hieromtrent alleen een mededeling in 1624, die Wagenaar t.a.p. overneemt: in 1602 was het voor burgemeesters ƒ 350.-, in 1611 gebracht op ƒ 400.- per jaar, ‘sedert allengskens’ op ƒ 1000.- ‘en daarboven’, totdat het in 1624 werd verlaagd tot ƒ 500.-. Wanneer dit ‘onlangs’ was, blijkt dus niet, maar ook hier zal de schraapzucht van Oetgens c.s. wel een rol gespeeld hebben. Met de ‘kleine banck’ bedoelt Hooft zeker de instelling van ‘Commissarissen van kleine zaken’ in 1611, bevestigd door de Staten in 1612, die, tot ontlasting van burgemeesters, schepenen en schout, zich met de rechtspraak in kleine processen zouden bezigheden (‘banck’ oudtijds: ‘college’). (Wagenaar, Amsterdam, III, 444). Het waren oud-schepenen, die hiervoor afzonderlik presentiegeld ontvingen (ibidem, III, 278). |
7. | blz. 110, no. 34. Vgl. blz. 364 voor deze pogingen tot |
verplaatsing van alle neringen van de nieuwe naar de oude zijde; hier schijnen plannen te worden bedoeld om ze weer naar de nieuwe zijde terug te verplaatsen, die van elders niet bekend zijn. | |
8. | blz. 112, no. 39, 40. Dit is de Nieuwe Waal, die voor de haringvissers zou aangelegd worden (zie no. 43) en waarmee men in Juli 1610 was begonnen. 12 Juni 1613 werd besloten de ‘kadijk’ (de zomerdijk) te verbreden, zodat er huizen op zouden kunnen worden gebouwd, terwijl de Waal zelf al weer geheel dichtgeslibd was. Elias schrijft dit nieuwe besluit (inderdaad direct ná de regeeringsverandering in Calvinistiese zin) aan ‘politieke overwegingen’ toe, n.l. égards tegenover Enkhuizen, dat men tegen Oldenbarneveld nodig had (Elias, a.w. LXIV; De Roever, Oud-Holland, 79, noot). |
9. | blz. 113, no. 41. Dit is Pieter Direksz. Hasselaer, schepen in 1595 en in 1587 eigenaar van een brouwerij aan de N.Z. Houttuinen, dus buiten de Haarlemmerpoort, welk terrein Hooft hier zeker bedoelt (Elias, a.w. I, 205). |
10. | blz. 114, no. 45. Dit zijn de terreinen, bij Marken en Rapenburg, volgens de vergroting van 1593. |
11. | blz. 117, no. 60. Pieter Jacobsz. Nachtglas (raad van 1595-1602) werd in 1596 fabriekmeester; hij was bij zijn overlijden brouwer op de Singel (Elias, a.w. I, 217). |
12. | blz. 121, no. 75. De taxatie van 1611 was die volgens het eerste octrooi en vóór de opkoperij door Oetgens c.s.; in 1614 waren de voorbereidingen voor de aanbiedingen aan die heren gemaakt. In dit laatste jaar was Antony Oetgens van Waveren schepen (zie no. 85). |
13. | blz. 125, no. 90. Expedient: voordelig, geschikt; expedyt: idem? |
- voetnoot1)
- Blijkens een opgave onder Hoofts papieren (zelfde portefeuille Gem. Archief), maar niet van Hooft zelf, telde men buiten de muren (binnen de vrijheid?) zelfs 3330 huizen, waaronder 592 nieuwe; van 't Y tot de Regulierspoort ‘by de vesten langes’: 320 huizen, groot en klein (24 Juni 1609 opgetekend).
- voetnoot1)
- Het handschrift hiervan bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek in een groote folioband, waarin vele stukken zijn verenigd (I, C. 15, no. 1).
- voetnoot1)
- In genoemde portefeuille op het Gemeente-Archief komt ook nog een stuk voor, deels van Hoofts hand, op de rug waarvan staat: ‘Vercopinge van eenige deser stede erven op Marcken, Uijlenburch ende op Raepenburch daerby men syen mach tot hoe lagen prijs de erven op dye twee eerste quartieren ofte plaetsen gecocht zijn ten aensyen van de servituten, dye daerop zyn gebleven. Souden de copers van dyen naderhandt deselfde erven hebben mogen smaldelen ende elck zyn geryf vercopen sonder servituyt, dat zoude de stadt veel te nae gaen, ende zoude een ygelyck op zulcken voet wel erven willen copen alst in reden ende recht bestaen mocht’. De inhoud is als volgt: ‘no. 1, timmerwerf int viercant 8554 v., huyserff 1600 voeten, is tsamen 60 roeden ende 14 voeten int viercant, coper Syvert .... voor gldn. 1560, comt yder roede tot 26 gulden’, enz. Het wordt hier niet opgenomen.
- voetnoot1)
- Wat wel in 't algemeen bij de aanleg van de Heerengracht enz. voorzat, cf. A.M. van Gelder, Amsterdamsche straatnamen, Amst. 1913, p. 48, waar de bepalingen omtrent de bebouwing worden genoemd.
- voetnoot1)
- Het woord is niet goed leesbaar; Kiliaen geeft ‘boede: domuncula, caba’.
- voetnoot1)
- 7 Maart 1601 besloot de vroedschap bij de Oude Haarlemmerpoort een ‘peijlsluijs’ te doen maken en in den St. Anthonisdijk een ‘schutsluijs met ebbe-deuren’, (zie Dr. J.C. Breen: Amsterdams Geschiedenis in 1601, Amst. Jaarboekje 1901, blz. 31). Het laatstgenoemde werk schijnt eerst te zijn uitgevoerd, maar 19 April 1603 werden ordonnantiën voor beide sluizen vastgesteld (Handvesten 714, 715, naar Keurboek C. fo. 336 en 337), toen waren ze dus gereed.
- voetnoot2)
- D.i. 2 Samuël XII: 1-6: Nathan spreekt tot David in de gelijkenis van de man, die veel schapen bezat en toch 't enig ooilam van de arme nam, om aan zijn gast voor te zetten.
- voetnoot1)
- Dit stond O.Z. Achterburgwal tussen Barndesteeg en Molensteeg.
- voetnoot1)
- Dit woord is onleesbaar, het is de blz. 364 genoemde keur; van: ‘Op eenen dach’ tot ‘onderhouden werdt’ is later ingevoegd.
- voetnoot2)
- Dit stuk werd indertijd in het Gemeentearchief te Amsterdam gecatalogiseerd als: ‘Cort verhael dienende tot debath van ons gemeene buyren, wonende op de Amsteldijck van de onwaerheyden, die ons werden naegegeven van eenige onse medeburgers, om ons te suspecteren bij de Ed. H. Burgermeesteren ende Raden deser Stede. Met aant. van C. Pzn. Hooft, 1605. (Betreft het verleggen van de Noorsche houtmarkt)’. Deze aantekening van Hooft is 't bij Elias afgedrukte stuk.
- voetnoot1)
- Er is in de Registers van de Vroedschap niets te vinden over een deliberatie aangaande de zoon van Claes Simonsz van Heemskerck. Hooft vergist zich blijkbaar en zal wel bedoelen de discussie in de vergadering van den 1en September 1590, toen beraadslaagd werd of Amsterdam bewilligen zou in de aan Simon Simonsz. van Heemskerck, den broeder van den Vroedschap, door de Staten toe te leggen douceur voor zijn werkzaamheden als Controleur-Generaal en Contrarolleur der Convooien te Amsterdam (noot van Elias).
- voetnoot1)
- Het octrooi zegt: ‘... daertoe van nooden es, dat deijgendoom van alle de voorsz. erfven ende van de timmeragien, die buyten de vijftich roeden van de stat staen, aen deselve stat te comen, midts den ouden eygenaers passeerende rentebrieven tot laste van deselve stat tegen den penning sestien voor da waerde der voorsz. erfven ende getimmerten, gelyck deselve ten tyde van de vergrootinge van de stat bevonden sal werden te wesen, bij tauxatie van de gerechte aldaer’; verderop: ‘midts de eygenaers de voorsz.... timmeragien ende verhooginge betaelen tot tauxatie van de gerechte derselver stede’.
- voetnoot1)
- De houders der rentebrieven zullen de voorkeur hebben, behalve op wat nodig is voor fortificaties, straten enz., ‘omme deselve (de gronden) te mogen overneemen tot tauxatie van Schepenen binnen seeckeren tijdt daertoe te prefigeren’.
- voetnoot1)
- D.i. 400 man (Wagenaar, Amsterdam, III, 186).
- voetnoot2)
- 9 April werden de plannen in de Raad gebracht en in handen der commissie gesteld; kort daarna valt dus deze redevoering.
- voetnoot3)
- De tresorieren waren in die tijd beheerders van publieke werken.
- voetnoot1)
- De ‘geschilderde camer’ was in 't oude stadhuis de vergaderzaal der ‘Commissarissen van kleine zaken’, zo genoemd, omdat Dirck Bernardszoon er de geschiedenis der Wederdopersbeweging in 1535 op de wanden afbeeldde (Wagenaar, Amsterdam, I, 246).
- voetnoot2)
- Opengelaten; in te vullen: 29 Augustus.
- voetnoot1)
- D.w.z. zoveel te minder hadden de speculerenden aan melioratie te betalen.
- voetnoot1)
- D.i. opbrengst.
- voetnoot1)
- Monkelbaen zal wel staan voor Montelbaensburgwal, d.i. de Oude Schans. Het stuk tussen Oude Schans en Nieuw Markt was in 1585 binnen de stad getrokken; de vergroting van 1593 liep geheel rondom de stad, dus ook, en dat was 't grootste deel, tussen Doelen en Blauwbrug aan beide zijden van de Amstel.
- voetnoot1)
- De plaats hiervan is niet nader bekend.
Men was toen nog blijkbaar van plan aan de gehele omtrek van de stad tegelijk de vergroting en dus ook de bolwerken aan te leggen: Oetgens had ook buiten de Anthonispoort (dus op Marken en Uilenburg) veel land gekocht (De Roever, a.w. 72).
- voetnoot1)
- De 100 gaerden is de oude naam voor de stadsvrijheid buiten de grachten, voor de omvang cf. Wagenaar, a.w. III, 2.
- voetnoot1)
- Waarschijnlik: onverdeeld (van slag: verdeling, cf. Verdam, Middeln. Woordenboek).
- voetnoot1)
- Govert Jansz. Glimmer was een vermogend huidenkoper in de Warmoesstraat (Elias, a.w. I, 38).
- voetnoot1)
- De eed, staat bij Wagenaar, Amsterdam, III, 289.
- voetnoot1)
- Deze Jacob de Graeff maakte zich door zijn optreden tegen de machtigen van die tijd zo gehaat, dat hij na zijn aftreden als burgemeester (1614) werd verbannen naar de Wisselbank en in 1615 naar Gecommitteerde Raden in Den Haag (Elias, a.w. I, LXIII).
- voetnoot1)
- D.i. opschorting, n.l. van de handelingen, waartegen 't proces gericht is.
- voetnoot2)
- Dr. Nicolaes Cromhout, broer van burgemeester Barthold (Elias a.w. I, 17).
- voetnoot3)
- Onleesbaar verbeterd.
- voetnoot1)
- Elias heeft hierbij de volgende noot (Vroedschap I, LXVII): ‘Tot staving van Hoofts bewering kan de volgende berekening dienen: Oetgens c.s. hadden het land buiten de Haarlemmerpoort denkelijk gekocht voor minder dan de getaxeerde 45 stuivers of ƒ 2.25 de roede. Om er, nadat het binnen de stad getrokken was, bouwterrein van te maken, moest deze grond opgehoogd worden, wat [zie blz. 381] .... ƒ 3. - de roede kostte. Voegt men bij deze onkosten die van de melioratie, waarvan het bedrag wel niet zoo heel hoog zal geweest zijn, dan bleef er voor de eigenaars, wier grond, sedert in stadseigendom overgegaan, in 1631 voor ƒ 25.29 à ƒ 50.86 de roede verkocht werd (5e Reg. van uitgifte van erven, fo. 78 vo, en vlg.), nog genoeg kans over om er een aardig duitje aan te verdienen’.... Uit noot 1, blz. 364 blijkt, dat men reeds in deze zelfde tijd ƒ 26. - per roede gaf voor land op Marken.
- voetnoot1)
- Vgl. noot 1 blz. 372 voor deze bepaling van 't oude octrooi; 22 Dec. 1615 werd pas 't nieuwe systeem met de melioratie door de Staten goedgekeurd, hoewel reeds in 1613 daartoe was besloten door de stad. Dit uitstel zal Hooft bedoelen (De Roever, Oud-Holl., VII, 72 vgl.).
- voetnoot2)
- Achterop: ‘Notandum’.