Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||
X. Verhandelingen over verdraagzaamheid, over theologiese vraagstukken en tegen de predikanten.Het op de volgende bladzijden afgedrukte manuscript vormt een lijvige folioband, in perkament gebonden, in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek gecatalogiseerd onder no. 977-I, C 15, waarin 81 bladzijden beschreven zijn. Het is samengesteld uit een vijftal min of meer zelfstandige hoofdstukken, die blijkens aantekening van Hooft door toedoen van hem zelf in één band werden verenigd. Vele delen nam hij over uit vroeger opgestelde redevoeringen, vele ook gebruikte hij later weer, maar vooral geeft hij hier uitvoerige citaten uit allerlei boeken ten bewijze van zijn beweringen, zodat wij hier zeer duidelik zien hoe Hooft tot zijn denkbeelden kwam. De eerstgenoemde passages heb ik niet, de citaten grotendeels in excerpt opgenomen. Moeilik is het enigszins nauwkeurig op te geven, wanneer het handschrift is ontstaan. Het is niet geheel door Hooft zelf geschreven: een deel maakt de indruk alsof het door een ander is gecopieerd en daarna door Hooft gecorrigeerd en van allerlei toevoegingen voorzien Dit oorspronkelike manuscript moet wel opgesteld zijn in 1613 of 1614, want allerlei gebeurtenissen uit 1611 en '12 zijn hem bekend en een enkel voorval in 1615 niet. Op blz. 293 mag dunkt mij wel verondersteld worden, dat Hooft denkt aan de resolutie tot vrede der kerk, waarover men toen onderhandelde, maar die nog niet was opgesteld (Januari 1614) terwijl hij in 't einde (blz. 344) haar als aangenomen vermeldt. Aanhalingen uit in 1615 en 1616 verschenen werken zijn duidelik later toegevoegd en hij heeft er nog in 1617 allerlei in verbeterd (blz. 307 noemt hij: Het nodige antwoord der Remonstranten). Andersom schijnt (‘onlangs’ is anders vaak bij hem niet: ‘kort te voren’) het gekrakeel over het beroep van Vorstius (1611 en 1612) nog slechts kort geleden, evenals de moeilikheden van Uitenbogaert over het doopformulier (Februari 1613, blz. 299 en 351). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Sommier Discours op den tegenwoordigen staet van den lande, ende misverstanden daerinne ontstaen.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zoo veel geseyt, als dat nijemandt van onse predicanten ergens inne mach dwalen? twelck onse voorouderen de hele algemeene kercke nyet hebben willen toestaen. (Van de gebreeckelickheydt van 't menschen verstandt in godtlycken zaecken, syet het derde capittel deses geschrifts in 't brede. Boven zoo veel verscheyden translatien van den Bibel willen donse noch een besondere translatie hebben.) Ende dat meer is, dese luyden haerzelven nyet vernoegende met zoo veelderley oversettingen van den bibel, als tegenwoordich zijn bekent, maecken haer zelven noch de vrijheydt nyet alleen om deselve te resumeeren, maer oock om een nieuwe oversettinge te maecken op haer eygen handtGa naar voetnoot1). (Een mugge siften ende een cameel opslocken.) Is dat ten opsyen van der Heren Staten actien niet wel den mugge gesift by dengenen dye in haer eygen zaecken van gelycke nature wel ruym een cameel schijnen op te slocken? Is dat nyet al te verachtelick omgegaen mette regieringe van den lande, dewelcke alle ziele onderdanich moet wesen, in zaecken dye nyet tegen God en zijn? | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Sij weten immers wel, dat dye van StraetsburchGa naar voetnoot1) noch in den iaere 1551, naedat zij de religie zoo lange te voorn hadden aengenomen, haere confessie metten Rycksvorsten confessie vlitich hebben gerevideert (Waerhaftiger grundtlycker bericht, f. 63 ende 76). Ia dat in den iaere 1561 de Augsburchsche confessie zelfs voor de elfde reyse, dat is nae proportie van de tydt om de drye iaren eens, gerevideert is geweest; ende hijer maeckt men voor deerste reyse zoo grote moeyten om dat werck, daer nochtans Calvinus (In Indice tractatuum theologicorum pag. 1, columna 1) zelfs den Geneefschen Catechismum oock al in den iaere 1536 heeft geschreven ende negen iaeren daernae, als in den iaere 1545 deselfde in een ander forme heeft gestelt ende uytgegeven heeftGa naar voetnoot2). Syn wy alsoo handelende nijet met al te groten eygenliefde gequelt? Soudet oock haerluyden alle tezamen (dye apparentlick ten minsten eenige mede tot Geneve hebben verkeert) onbekent mogen wesen, hoet met zodanige zaecken in de kercken van Vranckryck is toegegaen? (Twintich synoden van Franckryck in den tydt van 53 jaeren.) Het dunckt myn buyten apparentie te wesen. Dan wadt daervan is, ick zal eenige aenwysinge doen van tgene by myn daervan werdt bevonden in zeecker boeck metten penne geschreven, inhoudende twintich sijnoden national van alle de kercken van Vranckryck van den iaere 1559 totten iaere 1612 incluysGa naar voetnoot3), van alle dewelcke ick alleenlick zal | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||
verhalen degene dye ick bevinde met dese zaecke besich geweest te zyn. Ende eerstelick int Synode den 10 Augusti ao 1563 tot Lyons begost, by twelcke fol. 25 verso § 11 int zelfde boeck, is geordonneert geen ander articulen van de disciplyn gemeen te maecken dan dye by gemeen advys van al de kercken zijn geresolveert. Int Synode tot Parys begost den 25en December ao 1565 werdt fol. 46 vant zelfde boeck § 24 onderscheydt gemaeckt tusschen deen ende dander Confessien ende deene van dezelve toegelaten te drucken ende dander nijet. [De onderstreping is van Hooft; volgen aldus bepalingen van alle andere synoden tot 1612 toe; 1 fo. bl.] Int Synode van den 24en May 1612 tot Prinatz in Vivaretz begost is de confessie geresumeert, ende het 14e articule van dyen gedisputeert, maer nijet veranderdt ende voorts fol. 286 den boeckdruckers belast, de confessie nyet meer te drucken metten titel van gevisiteert ende gecorrigeert by het Sijnode nationael, maer is fol. 236-237 de disciplin geresumeert ende in verscheyden poincten verandert. (Wy zyn met alte groten eygenliefde gequelt.) Myn gedenckt oock dat voor de troublen de psalmen by eenen NiveltGa naar voetnoot1) (zoo ick mene) in onse Nederlandtsche tale op maten ende veelal op lichte gemene voisen gestelt ende metter tydt in grote mennichte onder den gemenen volcke verspreyt zijn geweest, welcke psalmen daernae int begin van de troublen door Petrum Dathenum zyn ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bracht in zodanigen forme als wy dye nu in de gemene kercken zijn gebruyckende. Ende heeft evenwel de Here van St. Aldegonde naderhandt in zyn particulier hem nijet ontsyen deselfde wederom op een anderen voet te brengen, zonder dat ick oyt hebbe gehoort, dat men hem tselfde qualick afgenomen heeft. Wy willen immers den catechismum nyet boven de psalmen stellen, noch den Staten van den landen minder autoriteyt toeschriven als zodanige particulieren? Den Apostel Paulus (Coloss. 2 v. 21) tot zijnen tydt syende, dat eenige uytten Joden hem onderwonden de Christelycke gemeente onbetamelycke wetten voor te schriven als gemaeckt nyet, smaeckt nyet, handelt het nyet, heeft hetzelfde tegengesproocken, op welcke plaetse Calvinus ende MarloratusGa naar voetnoot1) beyde aldus schriven: Paulus naevolgender wyse verhaelt hoeverre de swaerhoofdicheyt plach te gaen dergeender dye met haere wetten de conscientien willen verstricken. Int begin zelfs zijnde alte onbillicke straff: als se daernae verkregen hebben datse hebben gewilt, zoo gaen se dat eerste gebot te boven, datse daernae verbieden te smaecken, datse wilden dat men nyet eten zal, waernae zy van zodanigen daedt een swaere sonde maecken. Ende als se eens over de zelven hebben getijranniseert, en isser nimmermeer eynde, off zij voegen van dage tot dage meer nieuwe wetten by de oude, maeckende van tydt tot tydt nieuwe decreten enz. Soo dattet nyet nieuws is, dat de gemeente met zodanige zaecken is gequelt geweest. Maer in dese landen daer wy zoo onlangs het pausdom hebben verlaten, d'Overheydt zelfs te willen bestricken in veel minder zaecken als de kercke zelfs by der handt neemt, dunckt myn geheel ongerijmt te wesen. (Een van de ministers stelt hem zelf tot patroon van een banckerottier.) So men hem ook behoorlick mocht informeeren ondert collegie van den ministers deser stede, ick mene, dat onder denzelven eenen soude mogen werden gevonden, dye hem tot voirdel van zeeckeren banquerottier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||
heeft onderstaen eenen van desselfs banquerottiers crediteuren aen te bieden merckelick avantagie, zoo hij als eenen belhamel wilde voorgaen int teykenen van zeecker accordt tusschen denzelfden banquerottier ende zynen crediteuren voorgeslagen, om alsoo by middele van dyen dander crediteuren te misleyden ende te beter te bewegen, om zodanigen accordt mede te bewilligen, maer werde dye voorsz. presentatie afgeslagen. Ga naar voetnoota)Wadt aensyen het ook heeft ende oftet oock een goedt exempel voor ander goeder luyden kinderen geeft, tgene geseyt is geweest dat tusschen onsen la Maire ende de dochter van Hans van Geel eertydts zoude wesen gepasseertGa naar voetnoot1), wille ick anderen mede laten oirdelen. Alsmede, off oock (contrary de civylheydt in gelycke zaecken ondert pausdom zelve altyt gebruyckt) uyt dinstigatien van dyergelycke luyden voor eenige iaren nyet mach gecomen wesen, dat enige officiers ten platten lande, tegen de nature ende alle redelyckheydt, int drockste van den hoijbouw (dye doen ter tydt zeer nadt ende iammerlick vyel) de goede luyden zoo moeyelick waren, datse nyet wilden gedogen dat men de sondagen daer toe zoude mogen gebruycken om haer hoy altemet met een droge vlage te mogen bergen, schynende lyever te hebben dattet alles zoude hebben vergaen, twelck ick noch doenmaels zelfs, ten aensyen dat de goede luyden daeraen zoo veel was gelegen, hebbe helpen remedierenGa naar voetnootb). (Plancius draecht hem nyet oprechtelick alst wel behoorde.) Oock mene ick zelfs goede memorie te hebben, dat Petrus Plancius met Warnerus Helmichius, nyet lange voor denselven Helmichij overlydenGa naar voetnoot2), beyde in burgemeesters camer verschinende, denselfden Plancius uyt zeecker schriftelick memorycken met groten ernst voordroech een groot getal suspecte poincten, dye hij Jacobo | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Harminio te last leyde ende datten selfden Plancius zijn reden geeyndicht hebbende, den voorseyden Helmichium versocht, het zyne mede daertoe te seggen. Den welcken voort daerop verclaerde, dat wel waer was dat Harminius met dye poincten belast was geweest, maer dat hy van een groot deel derselver de kercke hadde voldaenGa naar voetnoot1): zoo datter noch wel een deel daervan in dispute waren, maer dye en waren nae myn onthoudt nyet veel meer als het derdedeel van degene dye Plancius hadde voorgedragen, van welcke geschiedenisse ick naderhandt eenige heeren deser stede enige onderrechtinge gedaen hebbende, hetzelfde daernae henluyden by occasie hebbe doen verstaen uijt Helmichio zelfs, hoewel hij wel wadt civilick daervan was spreeckende. Ick mene oock dat dominus Plancius zelfs daerop gehoort zijnde, en zoudet oock zelfs nyet konnen tegenspreecken, alsoo geschyet te wesen. (Plancius nyet vry van calumnien.)Ga naar voetnoota) Gelyck hy oock best zoude weten van tgeene myn voor geloofwaerdich is aengedient, dat hy verhalende, hoe dat Godt de Heere de regieringe deser stede in dye swaere sterfte van den iaere 1602 ende 1603 zoo genadelick hadde verschoont: hy Pieter Jacobssz Nachtglas fabryckmeesterGa naar voetnoot2) alleen hadde gestraft, om dat hy quaedt predicants hadde geweest, twelck myn een zeer onbillicke zaecke dunckt te wesen, alsoo ick mene, dat dyen man hem doorgaens zeer vroom van gemoedt ende zeer bescheyden heeft gedragen. Wadt durven dye luyden nyet seggen?Ga naar voetnootb)Ga naar voetnootc) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Daerbenevens weten wy mede, dat alhoewel onse predicanten op haer aencoomste hyer ter stede, onder den titel van transportgeldt ofte verhuysinge, een en schonen penninck, dye voorschreven oncosten (na myn gissinge) verre te boven gaende, werdt vereerdt, dat oock daerenboven eenige van henluyden, ten aensyen van de soberheydt van haere kledinge, alsmede om boecken te copen, eenen temmelycken penninck werdt bygeleyt: ende dat zij boven alle tzelfde, alle zonder onderscheydt van schone ordinaris iaerlycksche gagien, mitsgaders van aensyenlycke schone woningen werden voorsienGa naar voetnoot1): zulcks dat ick mene, zoo het nyet alheel ten vollen, dattet ten minsten ten naesten by compt totte gagie ende tractement van den Raetsheren van den Rade provintiael, soo heeft men haer nochtans in haere predicatien dickwils zeer incivijlick horen uytbreecken op de regieringe deser stede, schynende deselfde voor den volcke stinckende te willen maecken over de mennichfuldicheydt van de delicten alhyer vallende, in allen schyne of myn heren daerin nyet zoo groten mishagen hadden als zij luyden zelve, twelck zij nochtans wel beter behoren te weten. Na de brieven, vermeld blz. 241, doet Hooft volgen: Ende alhoewel het seggen, dat burgermeesteren tot noch toe in de verkiesinge van den predicanten schinen te hebben mijns bedunckens meer een actus formalis als een datelick werck schijnt te wesen, als tenemael opdt compas van den kerckenraedt daerin tseyl gaende sonder haer zelven daerop te imformeren, zoo mene ick nochtans wel berecht te wesen, dat men in den kerckenraedt noch wel derff sustineren, dat men burgermeesteren daerin nyet behoort te kennen, ende dat men deselfde noch ter tijdt daerin kennende, tselfde soude doen onder protestatie van non praeiudicieGa naar voetnoot2). Off oock nyet wel grote ende onbehoorlycke onheus- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||
heyden ende dreygementen zyn gebruykt tegen eenige ouderlingen ende diaconen, wesende ingeboorne van den lande, omdat zy in tstuck van verkiesinge van deen off dander, ofte oock andersins haer wadt hadden geopposeert, waer mijns bedunckens nyet onnodich, dat mijn heeren haer daerop wel imformeerden, alsoo ick meene dattet zelfde nyet sonder reden werdt vermaent. Als men nu boven tgeene voorschreven is, daerby naedenckt, hoe dat al in den synode van den iaere 1574 ende sulcks vijer iaren voor de reductie deser stede, tot Dordrecht gehouden, tegen de schrifture van alles te proeven ende tgoede te behouden, insgelycks van de geesten te proeven off zij uyt Godt zijn (1 Thess. 5: 21, 1 Cor. 14: 32, 1 Johan. 4: 1), met groter ernst is geordoneert, dat men by verscheyden middelen de genaemde kettersche boeken zoude werenGa naar voetnoot1). Twelck hoe verre het lopen zoude, wel kan besloten werden, uyt hetgeene dat men zedert dyen tydt, zoo van de Justificatie van Leyden als andersins hyer ter stede wel heeft vernomenGa naar voetnoota). Sal men dit alles alsoo met goeden ogen moeten aensyen, sonder aenwysinge te mogen doen vandt ongelyck twelck het landt ende den naturellen ingeboornen daerby geschyet, nochte oock mogen insisteren ten eynde dye saecken hetzy by kerckelycke ordonantie ofte anders behoirlyck mogen werden gedresseert: zoo duchte ick dat dautoriteyt publyck soude wesen gebracht in state van tenemael tonder te gaen ende dat wy zouden vervallen in een waere anarchia. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Men laet nijemandt toe een simpele burgers neringe te doen, tenzy dat hij als burger in den burgerlycken eedt zij geboren ofte andersins dat hy zijnen behoorlycken eedt als burger hebbe gedaen, ende daartoe betaelt het poortergeldt, mitsgaders de gerechticheydt van den gilde daeronder hy hem is begevende. Ende zal men dese luyden inruymen alsulcken autoriteyt om zoo vry ende zonder instructie te besoigneren in zaecken van sulcker importantie, twelck den alderbesten van den lande in geenderhande staten werdt toegelaten? Ich hebbe eens daerop horen seggen, dat zy genoch gebonden zyn aen de heylige schrifture, in allen schyne als off dye alle andere goede luyden van andere eerlycke staten nyet zoo wel aenginck als haerluyden, ende off zij alle menschelycke genegentheyden zooveel meer als andere vrome luyden hadden afgeleyt, daer zooveel exempelen zyn ter contrarie, van zoo kleynen getal als tot nochtoe hyer ter stede tot ouderlingen ende diaconen zyn gebruyckt geweest, daervan myn een goedt deel wel indachtich is ende bekent, dye ick alsnoch wel zoude konnen noemen, maer tselfde alsnoch late om redenen t' getal van de banckerotten alleen zoude wel eenen goeden hoop maecken, godt betertGa naar voetnoot1). Den commentator van Augustinum de civitate DeiGa naar voetnoot2) libro 18 cap. 43 leert ons wel, dat in den alderheylichsten mannen de menschelycke affecten zeer heerschen. Daerom seyt men, Virtutis laus in actione consistit: tis met seggen nyet te doen. Men schrijft den luyden dickmael meer toe alst wel behoortGa naar voetnoota). Schynt oock wel een saecke van bedencken te wesen, dat dye van de kerkenraedt, so men seyt, ordoneren ende disponeren van de incoomsten van de kercke ende alsulcks haere reysgelden ende dyergelycke oncosten, dye zij buyten | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||
deser stede doen, van de respective kerckmeesteren ofte diaconen alhyer zyn vorderende, zonder ordonantie van burgermeesteren over te leggen, gelyck burgermeesteren selfs ende alle andere raedtspersonen van haere reysgelden ter tresorie moeten doenGa naar voetnoot1). (Doopsgesinde hebben de meeste vervolginge voor den troublen in Hollandt geleden.) Ende es mijn met alle den genen, dye de beginselen van dese binnenlandtsche oorlogen hebben gesyen, zeer wel bekent, dat dye haer oorspronck hebben genomen uijt de wrede vervolgingen in geloofszaecken. Hoe het eygentlick daermede is toegegaen in dander provintien als Brabant, Vlaenderen ende dyergelycke, soude ick niet wel weten te seggen, maer heeft nae mijn outhout eenige iaeren voor tbegin van de troublen hyer in Hollandt ende Vrieslandt meest gegaen over den genaemden mennoniten ofte wederdoperen sonder dat men, mijns wetens, doentertydt van gelycke swaricheydt van den gereformeerden heeft vernomen, voor ende aleer dat in den iaere 1566 tegen tvoorsz. vervolch by maniere van confusie, openbare wederstandt werde gedaen, daerin enige van de Gereformeerde kercke hen begonsten bekent te maecken met groten toeval van tgemeene volck, van allerley soorten, dye ick mene dat meestendeel weynich fundament hadden in saecken van religie, maer tselfde meest deden uyt haet van de voorsz. vervolginge ende oversulcks naderhandt de saecken by de hartoginne van Parma, door de coomste van Ducq d'Alva wederom op den ouden voet van regieringe gebracht synde, bij mennichte in groot verdriet ende om lyf ende leven zijn gecomen, ende onder denselven vele van dyen van de gereformeerde religie, dye alsdoen bekent waren geworden, ende werde het vervolch alsdoen soo hart aengebonden, dat de luyden van verscheyden gesindtheydt, zoowel Mennonieten als Gereformeerden ende alle dye een afkeer vandt pausdom hadden gekregen, in grote mennichte werden gedrongen het landt te verlaten ende haer zelven te salveren, hebbende hyer ende daer zoo van deene als van dander | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gesintheydt middel gevonden, om eeniger maten haer gelove vrij te beleven, totter tydt toe dat Godt de Here Almachtich zyne genade heeft verleent, dat een yder noch int leven zynde opt gemeene beneficie van de Pacificatie van Gendt wederom vrij int landt heeft mogen comen, (Vruchten vande Pacificatie van Gendt) twelck geschiet zynde, is alomme by de Regieringe van den lande van Hollandt, den Mennoniten, dye lange iaren voor tbegin van de troublen de heetste vervolginge aldaer hadden geleden, de oeffeninge van haere religie toegelaten geweest ende alsnoch toegelaten werdt, zonder dat ick oyt hebbe verstaen van eenige moeyten van der Overheydt ter contrarie. Maer hebben dijen nijettegenstaende onlangs daer nae eenige van de gereformeerde religie, ofte van dezelve uytgemaeckt zynde, dye voorsz. Mennoniten hyer ter stede, zoo optter straten, als in den huysen ofte spyckers, daer se haere vergaderingen hielden, gepoocht daerinne te versteuren ende tselfde te beletten, waervan alsoo ick niet wete dat eenige klachten aen de Overheydt is gedaen geweest, ende dattet nochtans eenigen tydt daernae, als van hem zelfs, heeft opgehouden, vermoede ick dat dye stilstandtte wege gebracht is geweest door den burgermeester Bardesius z.g. dyens huysvrouwe ende suster geduyrende haer leven dye gesintheydt hebben gevolchtGa naar voetnoot1). Ende alhoewel een iaer vijf ofte ses voor tbegin van de troublen, tvervolch in Hollandt (als voorn is geseyt) seer groot ende de magistraet deser stede zeer bitter ende bloedtgierich was: oock tenselven tijde hyer nijet meer als twee principale boeckvercoperswinckelen waren, als deene in de vette hen ende dander in den bibel: oock de placaten tegen de ketters ende den verboden boecken zeer scharp: zoo is evenwel mijn selfs, wesende een kindt van 13 ofte 14 iaeren, wedervaren, dat ick vragende nae een latijns testament van Erasmi translatie, myn een werdt gelevert, daerby ick, sonder daernae te vragen, vondt, Omnium capitum argumenta per Rodolphum Gual- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||
therum elegiaco carmine conscripta: dewelcke immers opdt alderseerste invectyf syn opdt pausdomGa naar voetnoot1), welck exemplar noch tegenwoordich by myn is. Aen welcke handelinge men syen kan van hoe kleynen vrucht alle dye voorschreven bloedige placaten syn geweest, gelyck dengeenen dye dye tyden hebben beleeft, wel is bekent. Ende desen allen onaengesyen hebben evenwel dye van den voorsz. kerckenraedt haer nyet ontsyen, in haer voorseyde geschrift mede te versoecken, dat het drucken ende herdrucken van eenige boeckskens ende namentlick mede de Justificatie van Leyden, met eenige nieuwe praefatien, mocht werden geweertGa naar voetnoot2). Maer werde nyet goedt gevonden yedt daerop te doen, hoewel ick tselfde iaer in volle vergaderinge van burgermeesteren ende schepenen, by gelycke occasie, twee van den heeren aldaer present zynde, hoorde seggen, dat men noch wadt most temporiseren, maer dat men mette eerste gelegentheydt ordre tegen de ketters soude moeten stellen, van welck den eenen al voor lange iaren is overleden. Den welcken zoo hy tot op desen tydt hadde mogen leven van de eerste soude hebben geweest, dye, als in t stuck van de predestinatie met onsen predicanten nyet eensgesint zynde, daerom soude hebben moeten lyden, als by desen tydt voor duijvels ende pesten gescholden werdende, dye men met hare kinderen behoort te verdrivenGa naar voetnoot3), sonder dat men hen ontsiet met instigatien tot sulcks streckende, den magistraet op den inganck van haren dienst te congratuleren. Twelck alsoo het met grote vrijmoedicheydt is gedaen by Mr. David MostaertGa naar voetnoot4), voor- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sanger zynde in een van de hooftkercken deser stedeGa naar voetnoot1), is wel te dencken, dat hij dat nijet heeft bestaen, dan by kennisse ende goedtvinden van den kerckenraedt, ofte ten minsten yemandt van denzelven, gelijk oock apparentelyck is gedaen by Herman Allertssz, coster van dezelve kerck, met een boecksken, genaemt Spiegel der ieucht, by hem naderhandt uytgegeven, mede ten zelven eynde streckende, als oprechte vruchten van de mennichfuldige dagelycksche smaetwoorden, dye onse voorsz. predicanten overvloedelick van den predickstoel met grote hefticheydt uijtstorten, nyet anders streckende als ten ophitsinge van tgemene volck, denwelcken zij nochtans geen oordel zyn toeschrivendeGa naar voetnoot2). Item tgeene op den 29en Maij 1611 met grote hevicheydt wierde uytgeroepen, dat eenige personen alhyer dye Libertinen ende vrijgeesten wierden genoemt, daervan de daedt zelfs sprack, dewelcke de oprechte dienaren Goods hateden ende vervolchden, ende uyt haeren dienst sochten te stoten, waermede ick vermoede dat wierden gemeent dye geene, dye haer in de vijf poincten in questieGa naar voetnoot2) metten onsen nyet konnen conformeren, maer daerin moderatie sijn versoeckende. Derwelcker meninge ick nochtans noyt hebbe verstaen tot sulcks te strecken, maer alleen om verseeckert te wesen, dat zij zoo wel als dandere den dienst des woordts souden mogen betreden ende van den anderen nyet souden werden verbeten, gelyck men heeft gesien de saecken daerop int quartier van Alckmaer aengeleyt geweest zyn, gelyck oock naderhandt hyer ter stede met Simon Goulaert is gehandeltGa naar voetnoot3). Item dat daernaer op een ander tydt voor sotten ende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||
narren wierden gescholden, degeene dye haer nyet totter gemeente begaven ende wijerde voorts de gemeente zeer gerecommandeert ende aengepresen het exempel ende de historie van den kinderen van Israel (Numeri 33 v. 51, 56) tegen den inwoonderen vandt landt Canaan, meest daertoe streckende, dat de kinderen van Israel int beloofde landt comende alle dinwoonders desselven landts verdriven, haer beelden ombrengen, te nyet doen ende tlandt by haerselven by lotinge uytdelen souden, ende by gebreecke van tselfde te doen, tvolck van den voorsz. landen, henluyden tot doornen ende prickelen werden ende de Heere dyen van Israel daerover straffen soude; alle tselfde applicerende op den staet van dese landen, om op gelycke maniere tegen elckander te procederen. Item, 't geene myn al voor eenige iaeren by geschrift is behandicht voor een extract van zeecker versoeck byden Synode van Leuwarden op den 21 Martij 1598 begonnen ende aen den Heeren volmachten staetsgewyse op den landtsdach vergadert, te remonstreren, om tot gemenen besten ende welvaren van de kercke Christi daerop te disponeren, aldus luydendeGa naar voetnoot1): Dewyle dervarentheyt leert hoe groten schade het der kercken Goods aenbrengt, dat nae opentlycke alhyer gehoudene disputatie, den wederdoperen vrye exercitie haerder hetterye vergunt werdt: nyet anders, als wanneer uyt sulcke disputatie geen onderscheyt tusschen de ware kercke Goodts mette rechte leere ende haer valsche leere konde gemaeckt werden: soo bidden de dienaren des godtlycken woordts in dese Provintie, dat myn heeren de volmachten believe in desen te remedieren, zoo zij bevinden sullen te dienen tot Goods gemeente ende bevrijdinge van haer conscientie. Item: tgeene ick tanderen tyden by Dominum Bezam hebbe gelesen (Tract. theolo. tomo. 1 pag. 119), seggende: Dattet eenen sonderlingen troost is voor den gelovigen, dat, daer andere nyet dan met tijrannije ende roverye de geschapene dingen genieten, henluyden nochtans (te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||
weten de gelovigen) dye in Christo het recht weder hebben verkregen, datse in Adam hadden verloren, alle dingen zuyver ende reyn zyn door Goodts woordt ende den gebeden. Waerby gevoecht het groot misnoegen, dat nu eenige iaren by allen Protestanten, zoo wel by den onderscheyden Lutherschen als by den strydigen gereformeerden is vertoont: ia daerover by den gematichden pausgesinden, zoo ik mene, oock wel werdt geclaecht, dat ter plaetse daer de landtregieringe by den Pausgesinden bestaet, alleen de kraftichste lesuiten daertoe werden beroepen. Ende dat wy ter contrarye ons zelven door den vinger syende, nyet en bemercken, dat eenige alhyer ter stede haer alrede zoo verre hebben laten innemen, datse denzelven voet gaen practiseren, ende dat alsulcks de gematichtheydt ten wedersyden weynich plaetse mach hebben, als zynde nu alrede eenige iaren hyer ter stede seer uytterlick gearbeydt om uytte regieringe te weren degeene, dye men weet in tstuck van de predestinatie ende het aencleven van dyen wadt gematichder te wesen als sommige anderen, doende tzelfde met zoodanigen yver, dat men een goedt deel weecken voor daenstaende electie, onder den volcke weet te seggen, wadt nieuwe regenten dat wij hebben te verwachtenGa naar voetnoot1). Soo dunckt myn den noodt wel te vereysschen dat deze dingen eens met behoorlycke overlegginge mogen werden naegedacht, off ick by avontuire wadt te swaerhoofdich daerin mocht wesen, off dat by anderen mogelick daerop nyet soo veel werde gelet alst wel vereyscht. (Exemplen van onse bittere voornemen.) Soudet voorwaer op dyen moer leggen, dattet der Contraremonstranten ende onder denselven onser predicanten ernstlycke meninge soude wesen, dat men metten eerste occasie soude willen soecken, om conform den voet onlangs nae de reductie deser stede, alhyer gearresteert, ende in den iaere 1597 by den kerckenraedt alhyer (als boven) bij geschrifte versocht, ende naderhandt by dyen van Vrieslandt, Groningen, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Embden ende Wesel ten deele begostGa naar voetnoot1), ende ten dele oock een tydtlanck gepractiseert, tegen den doopsgesinden te procederen; ofte nae tverstandt van Mr. David Mostaert, Herman Allertssz. coster endeGa naar voetnoot2) tegen den Remonstranten ende dyergelycke te handelen; ofte nae de uytgedructe woorden van den onsen zelve van den predickstoel tegen alle dengenen dye hen vooralsnoch nyet totter gemeente konnen begeven, nae het exempel van Gedeon ende Jehu, als tegen Libertinen, vrygeesten, sotten ende narren. Item, als tegen den Midianiten, tegen Achab ende Jesabel, tegen den Baalspapen ende tegen den Cananiteren te procederen, ofte (twelck noch hoger loopt) dat men syende datte saecken van den lande nijet alheel nae haerluyder verstandt werden beleydt, den gemeenten onder den schyn van een werck des H. Geestes soude willen persuaderen, datse conform den voorsz. voet van Edinburch ende ten dele van dese landen zelve van den iaere 1587 den Coningen, Princen ende andere souveraine regieringen ontvoochden ende den wet stellen souden willen. Myn dunckt voorwaer, dat wij met malckander in een seer elendige staet souden wesen ende dat men geene wegen ofte middelen soude konnen bedencken, waerdoor men den Coninck van Spangien meerder dyenst soude mogen doen om dese landen te vermeesteren. Twaer zeecker wel te wenschen, dat wy alle te zamen in geloofszaecken ten besten ende ten godtlycksten eens waren gesint, maer ick en kan daertoe nyet syen eenige apparentie, als zijnde zaecken dye met gewelt nyet uyt te rechten zyn: dexemplen van keyser Caerl ende zynen zoon Coninck Philips zyn ons allen wel bekent. De monarchen hebben niemandt van den haren, dewelcke sodanige swaericheydt souden gevoelen, waerom zy oock te min zouden wesen beweecht, om haer aen yemandts | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||
elendicheyt te bekeren. Ende alsoo soudet mede mogen gaen als men dese landen alheel met vreemde ende uytheemsche regieringe soude menen te besetten. Maer naedat de tegenwoordige regieringe is geformeert, mene ick datter bynaest niemandt is off hij heeft eenige van den zijnen, dye anders is gesint, diese nochtans nyet souden begeren te gedogen, dat daerom souden werden gekrenckt. Myn is noch seer wel indachtich, dat omtrent 25 ofte meer iaeren geleden, doen dese landen van tydt tot tydt, opt wester water grote schade leden van den Engelschen, burgermeesteren seer grote moeyten ende veel te doen hadden om de saecken van den beschadichden te recommanderen, waerover als doen werde gedelibereert, off nyet geraden waer, een collegie van aensienlycke coopluyden op te rechten, dye tot dye zaecken metten aencleven van dyen mochten wesen geautoriseert; maer insiende dat men tselfde qualick soude hebben konnen doen sonder eenige uytheemsche van qualiteyt mede daer toe te gebruycken, werde tselfde naegelaten uijt bedencken, dattet tot meerder inbreck soude mogen dienenGa naar voetnoot1). Maer als nu andere gesintheyden de zaecken over haere zyde mede gelyck wy souden drijven, soude dan elck nyet schijnen te verstaen, dat hem metten synen alleen toequam den aerdtbodem te bewonen? Wye en syet nyet, datten Paus ende dye van Spangien onder dyen titel alle haere wreetheydt, nyet alleen in dese ende andere Christenlanden, maer oock ende insonderheyt in America, tot een schrick ende afgrysen van alle de wereldt, ja van alle zoo wel onredelycke als redelycke menschen gepleecht, souden konnen iustificeren ende zooveel hen mogelick continueren? Wye en syet nyet dat de gehele Christenheydt (also men doch bevint dat elck pretendeert het beste te hebben, ende nijemandt ander wil wycken) haer zelven alsoo onderling bytende ende bevechtende, zij haer onder haer zelven haest tenemael zoude consumeren. (Turckschen Keysers gedoochsaemheydt in religions-zaecken.) Den groten Turckschen Keyser heeft tot noch | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toe onder verscheyden soorten van religien onder zyne regieringe oock toegelaten ende gedoocht de Christenen, maer zoo hem metten zijnen eens bekent gemaeckt ende voor zeecker ingeplant mochte werden t'verstandt der Christenen onder den anderen, zoo wanneer zij elckander in alles nyet konnen verstaen, zulcks te wesen, gelyck dye voorverhaelde propoosten ende insonderheydt dye openbare actien van Schotlandt toe strecken, men kan wel dencken dat hy stracks een ander voet zoude nemen, alsoo hy wel reeckeninge zoude konnen maecken wadt hy (als noch veel vreemder van haerder aller religie wesende) van den voorseyden Christenen soude hebben te verwachten, in gevalle zij tenigertydt middel mochten vinden om hem een voirdel aff te syen. (Wy geven anderen oorzaeck om wredelycker tegen ons te procederen.) Souden oock de Princen ende potentaten van de Christenheydt, dye voor als noch geen goedt gevoelen hebben van de gereformeerde religie, daeruyt geen oorsaeck nemen om scharper op zodanige luyden toe te syen ende strengelycker tegen haer te procederen als denwelcken het te doen is, nyet zoo zeer om de vryheydt haers geloofs, maer voornemelick om ondert decksel van dyen, zodanige princen uytte regieringe te stoten ende selfs daerin te gaen sitten? Zoude dat nyet wel een religie ofte liever een ketterye wesen om alles in rep ende roer ende alle de werldt in onzeeckerheydt te stellen? (Godt maeckt zyne weldaden van nodich onderhout allen soorten van menschen gemeen.) Ende alhoewel dese zaecken myn int voorsz. regard seer bedenckelick duncken te wesen, zoo zynse noch veel ongerijmder ten respecte van ons zelven als Christenen, den welcken immers nyet en betaemt den menschen int gemeen voor tijrannie ende roofgoedt toe te schriven, tgeene Godt de Heere door zijnen algemenen zegen van den opganck der sonnen ende bevochtinge van zijnen douwe ende regen, allen menschen zonder onderscheydt gemeen heeft willen maecken. Den voorsz. heere Beza noch op een ander plaetse vergelyckende deerste tijden na den Apostelen met zynen tydt, seyt dat zijluyden min wetenschap ende meerder conscientie hebben gehadt, ende wy ter contrarie meer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wetenschap ende minder conscientie hebben, twelck mijn mede dunckt een beclaechlycke saecke te wesen, ende in allen schyne, gelyck men van ouden tyden van der deuchd plach te spreecken, wy het nu daervoor hielden, alsoff de ware godtsalicheydt in woorden ende uytterlick gebaer was bestaende, te meer (Predicanten belydenisse van haer eygen ende van anderen haer onbequaemheydt) omdat ick tot verscheyden reysen ende by verscheyden van onse predicanten hebbe horen vermanen ende haerselven tot een exempel stellen, ofte uijt haer eygen bevindinge te oordelen ende te getuygen, de onbequaemheydt des menschen zoo groot te wesen ende de barmherticheydt ende weldadicheydt Goods zoo weynich plaetse bij den menschen te vinden ofte van zoo kleyne operatie te wesen, datter nijemandt is, dye t'gebet des Heeren, het vader onse genaemt, met sulcken aendacht soude mogen spreecken, off hij en zoude door verscheyden, ia hondert invallende gedachten daerinne werden gesteurt. Is dat nyet een zaecke om de menschen in den yver totter godtsalicheydt te doen verflaeuwen? Soude men daer uyt oock nyet moeten besluyten, dat dan onsen predicanten in haere sermoenen ende predicatien, dye zoo veel meer tydts nemen als tottet spreecken van tvoorschreven gebet werdt vereyscht, met veelhondert invallende gedachten moeten werden geturbeert? ende dat dye alsulcks veel meer metten lippen werden voort gebracht, als datse uyt hartelycke beweginge ende eenen oprechten, godtlycken yver zyn voortcomende? Soude dat nyet wesen Gode metten monde ofte metten lippen te genaecken, ende dattet hertte verre daervan wesen soude? Immers het duncken myn zeer bedenckelycke propoosten te wesen om van predicantten voor den volcke gespreecken te werden ende dye den mensche, dyese gelooft, in den wech totter godsalicheydt moeten doen vertragen. Van gelycken nature dunckt myn te wesen, dat ick tot verscheyden reysen ende by verscheyden onse predicanten hebbe horen allegeren dese spreucke (Rom. 8. v. 1): Soo en is dan geen verdoemenisse dengenen, dye in Christo Jesu zyn, telcken male naelatende de woorden dye int zelfde verset stracks daernae volgen, als nament- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lick dese: dye nyet en wandelen na den vleessche, maer nae den geest, waerby men schynt te myden dye plaetsen dye uijtdruckelickst de boedtvaerdicheydt des levens recommanderen, twelck den tegenwoordigen tydt wel heel anders is vereysschende. Gelyck ick oock wel meermaels gehoort ende daerop gelet hebbe, datter voor de predicatien texten der schrifture zyn voorgelesen geweest, van zulcken inhoudt ende substantie, dat men overvloedige materie ende occasie hadde om den toehoorderen treffelick te bewegen ende twater uytten ogen te doen vloeyen, in plaetse van twelck men stracks als ter zijden uyttredende, den tydt toe brachte, om by hem zelven alleen ende sonder tegenpartije te disputeren ende precys besluyt te maecken van questien, dye nu op de bane zijn, zonder nochtans dyen van de regieringe selfs, ofte oock der gemeente eenich oordel daerin toe te staen, ofte denselven eenich ander verstandt als thaere, te goede te wille houden, nyettegenstaende zy zooveel van onse voorneemste lereraren (sic), daerin op haere zyde hebben. Phy sanctum Petrum, Phy sanctum Paulum, seyde Robertus LiciensisGa naar voetnoot1) in zijn predicatie voor den Pauws met zijne cardinalen, deene reyse nae dander uytspouwende, daermede hy voorts van den predickstoel is gescheyden. De onse weten wel dat d'Apostelen haer de bedieninge van den armen ontslagen ende anderen opgeleydt hadden, opdat zij zelven haer werck te beter zouden mogen maecken van de bedieninge des woordts, (Onse geestelyckheydt schynt nijet vrij te wesen van haer autoriteyt te misbruycken), dyenvolgende schynen zy haer oock wel te genoegen datse mede van de meeste moeyelickheydt van dezelve bedieninge (nyettegenstaende het een kerckelycke bedieninge is) werden verschoont, maer off zy evenwel daervan het opperste gesach aen haer nyet en behouden, ende den diaconen, gelyck oock den sieckentroosters, het vylste ende periculeuste werck laten duijtrechten, dat is haerluyden zelf best bekent. Immers syen wy dagelycks, dat zy onder den schijn van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Goods woordt den volcke Vrymoedich voor te dragen, zy deselfde vrymoedicheydt zoo verre trecken, datse onder dyen schyn de personen ende actien van de regieringe van den lande, zoowel hoge als andere zeer smadelick traduceren, alsse iuyst haer verstandt in alles nyet gelyck zyn. Is dat nyet de vrymoedicheydt in licentie ende ongebondentheydt veranderdt? ende met dyen van Edinburch in Schotlandt geusurpeert gelycke impuniteyt alst pausdoom hem zelfs in heeft gemaincteneert, dat zy voor de werldtlycke overheydt nyet en zyn iustitiabel? Soo donse daervan mede in possessie konnen comen, zalder dan wel yemandt aen haren stock derven bassen? Wadt isser nu ter tydt int landt ende voornemelick by den onsen hyer ter stede al te doen, om tegen tverstandt van zoo veel voornemen geleerden van onsen tyden, dautoriteyt publyck te vercleynen, ende daertegen nyet alleen collateraliteyt, maer oock bijnaest superioriteyt voor onsen geestelycken te stabilieren, in tstuck van kerckelycke besoignen ende vergaderingen? (Vercleyninge van dautoriteyt der overheydt, in kercklycke zaecken, tegen Calvini gevoelen ofte scriven ende tegen andere meer.) Myn kennisse is kleyn om veel daervan te spreecken, maer zal evenwel tverstandt van sommigen van den gereformeerden zelfs daervan cortelick verhalen, tot verlichtinge van dengeenen, dye dye saecken wadt willen ondersoecken. Johannes Calvinus (in prefationi Institutionum ao. 1536) selfs seyt wel uytdruckelick, dattet oordel van alle geschillen van schriftuyrlycke ofte geloofszaecken den hogen overicheyden, ia den coninck van Vranckryck Franciscum, doenmaels pausgesint zynde, toequam, oock van de confessie zelfs in specie, gebruyckende oock dye woorden: Integram causae cognitionem. Denzelfden noch tselfde zeer yverich in zyne scholiis op de vaderlycke vermaninge van Paulus tertius den Paus aen keyser Carel den vyfdenGa naar voetnoot1). Distinctionibus 1, 2, 4, 5, 6, 8, 12, 16, 19, 21 ende 37. Ende Philippus Melanthon (Loci commun. titulo de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Magistrat. lib. mei pag. 341) vermaent d'overheydt met groten ernst om recht van schriftuyrlycke ende kerckelycke zaecken te oordelen ende opdt zeerste uyt haer eygen ogen te syen, opdatse nyet werden ministers ende dyenaers van ander luyden wreedtheydt ende godloosheydt. Soo hebben oock gedaen de Gereformeerde kercken deser landen ondert cruys in den iaere 1559 by haer Request aen de overheydt deser landen, staende voor het MartelaersboeckGa naar voetnoot1). Wolfgangus Musculus Dusanus (Loci communes pag. 628 tot 635 incluys) handelt mede van dese zaecke seer breedt, dattet den Christelycken coningen, oock andere hoge ende minder overheyden toestaet, nyet alleen de kerckelycke geschillen taenhoren, maer oock mede te decideren ende sententieren, gelyck het onder Israël is geweest, twelck van Mosis, Iosua ende andere naevolgende rechters ende coningen etc. Beza (Tractat. theolog. vol. 1, pag. 35, 36, 37, 38, 39, 40, 52, 72) sustineert mede, dattet beroepen van de concilien ende de hoochste directie van dyen der opperste macht toecompt ende dattet alsoo van ouden tyden is geweest, eer de geestelickheydt door haere ambitie de regieringe het, onderste gekeert hebben, wil oock dattet een ygelick, ia den alderminsten toegelaten zal werden aldaer vrij te spreecken. Georgius Sohnius (tomo 2, pag. 35) verstaet, dat in de concilien behoren geadmitteert te werden zoowel leecken als geestelycken, keyseren, coningen, keurvorsten, vorsten, graven ende andere overheyden, oock rechtsgeleerden, nyet alleen om te horen, maer oock omt decideren ende sententieren. Adrianus Saravia, doctor ende professor theologie tot Leyden geweest zynde, spreeckt daervan (De diversis Ministrorum gradibus, pag. 199, 200) zoo ernstlick, dat hy voor geen rechtgesinde theologen kan houden, dye de Christelycke overheydt in kerckelycken saecken nyet | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toe en staen gelycke macht als de coningen ende rechters onder Israël hebben gehadt ende gebruyckt. David Paraeus, doctor ende professor theologie tot Heydelberch, heeft op dese materie een besonder tractaet by forme van dedicatie aen landtgraeff Maurits van Hessen geschreven, voor zyne Commentarien op den Propheet Ionam, alwaer hy dye zaecke breedt ende bondich tracteert. Gelyck oock nyet min heeft gedaen den bisschop van Chicester in EngelandtGa naar voetnoot1) by forme van predicatie ter presentie van Zijne Mat. van Grootbritannien, twelck in Nederduydts overgeset is. Alsoo oock Bartholomaeus Keckermannus zeer breet ende bondich in zijne Disciplina politicaGa naar voetnoot2) van pag. 515 tot 530 inclusive, hem voorts refererende op verscheyden ander voorgaende autheuren op dye materie geschreven hebbende. Den hoochgeboren vorst ende heer Johan Pfaltzgrave by den Rhyn, hertoch toe Beyeren etc. heeft oock in den iaere 1603 in zijn stadt Tweebruggen doen drucken zeecker groot boeck in quarto, van de religions zaecken tot StraetsburchGa naar voetnoot3), alwaer hy in de voorreden pag. 15 de heele magistraet ende burgerschap van Straetsburch, ia de gehele Christenheydt het oordeel beveelt van de religions geschillen aldaer ontstaen; dat scheelt veel van altemael aen de geestelickheydt alleen te stellen. In conformiteyt van welcke plaetsen wy syen, dat de zaecken in Engelandt ende by verscheyden Princen ende Republycken van Duydtslandt werden gehandelt, waeromme ick goedt gevonden hebbe tot besluyt van dit capittel dus veele daervan aen te wysen, opdat men kennisse hebben mach, hoe de saecken aldus werden verstaen, ende daerby te beter afmeten, den groten ende ontydtlycken yver, dye hyer te lande werdt bewesen tot vercleyninge van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||
autoriteyt van de regieringe, alleenlick ter oorsaecke dat se nyet alle zaecken van den lande beleyden, zulcks alst eenige van de kercke ten dele uytheemsche zynde gaern zouden syen. Daer nochtans alle de werldt bekent zyn dye extraordinairise ende mennichfuldige debvoiren alhyer te lande gedaen, om de vryheydt van de religie ende van den landen te maincteneren ende tegen alle oppressien te beschermen. Maer hyertegen zoude mogelick yemandt pogen te maecken eenich onderscheydt tusschen den magistraeten van dese ende dye andere voorsz. landen, doordyen zy eenige van de regieringe van dese landen kennende, haer zouden mogen onderwinden, yedts berispelicks tegen d'een off d'ander te hebben, nyet denckende, zoo zij zoo lange in eenich van dye ander landen hadden gewoont, dat zydt daermede nyet zoo heel viercant ende zonder alle feylen zouden vindenGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede capittel, handelende van de ongematichtheydt ende eergiericheydt van den predicanten in de eerste ReformatieGa naar voetnoot2).(Ambitie ende grote onrust van den geestelycken doorgaens ende oock insonderheydt tot onsen tyden.) Om ons nu nyet soo seer te verwonderen, dat de geestelickheydt tot onsen tyden in manieren als voorn haer is bewysende, soo dient geweten, dat men bevint, dat gelycke ende nyet minder ambitie ende eergiericheydt, ende daeruyt volgende onrust van allen ouden tyden onder dye soorte van menschen (Godt betert) al te veel plaetse heeft gehadt, daervan de kerckelycke historien overvloedige getuijchenisse geven, daertoe ick myn referere, ende sal alsoo alhyer om cortheydts wille alleen een weynich seggen, dat ick geobserveert hebbe van t'geene hem toegedragen heeft onder den eersten Refor- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mateurs van de religie ende hare navolgers, nyettegenstaende sy in soo groot peryckel vandt pausdoom waeren levende ende, by maniere van spreecken, den doodt dagelijcks voor ogen sagen. Waervan voor eerst Rodolphus Gualterus, een seer vermaert leraer van de gereformeerde kercke selfs mede ten deele schryft in syne Apologie ofte verantwoordinge voor Hulrici Zwinglii boecken, in deser maniere: als dat Lutherus metten synen de leere Zwinglii scholden voor godloos, voor kettersch, Nestoriaens, wederdopers, voor rasernye ende kerckroversch ende Zwinglium selfs voor een onheyligen ofte heylosen verachter der sacramenten, een verstoorder van de kerckelycke regieringe, ende een godtloos mensche, waertegen wederomme de leere van de alomheydt van Christi lichaem bij den Zwingelschen werde gehouden voor godloos, voor blasphemie ende afgrysselick. Luther metten synen daertegen het verstandt Zwinglii van de twee naturen in Christo voor vervloeckt, voor duyvelsch, kettersch ende blasphemisch ende Zwinglium selfs voor een vyandt des geloofs ende der religie, een verstoorder des Christelycken vredes, verderver der kercke, een slaef des duyvels, vervalscher der schrifture, een beudel der sielen, een blasphemeerder ende ketter, ende beclaecht hem voorts den voorsz. Gualterus aldaer in deser maniere naervolgendeGa naar voetnoot1). Maer, ick moet alhyer uyt Zwinglii boecken selfs, eenige weynige exempelen van syne ongematichtheydt tegen. Lutherum verhaelen, alsoo myn dunckt verwonderen waert te wesen van sodanige personen alsulcken ongematichtheydt plaetse te geven, als waer hy seyt (tomo 2 fol. 381 verso, Lutherum werdt by Zwingel schendelick gescholden): Wy syn seer bedroeft, dat wy Lutherum met vele andere haer soo syen dragen, dat hy schynen mach met duijsent duijvelen omringt ofte omcingelt te wesen. Item (Supra fol. 401 verso): wy oordelen u (te weten Lutherum) voor een verleyder ende bedrieger ende eenen dye Christum verlochent slimmer als Marcion selfs. Staet te letten, dat nyettegenstaende zoo mennichfuldige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||
smaedtwoorden als by Zwinglium tegen Lutherum zyn uytgestort, evenwel Calvinus (In indice super Isaiam sub litera L et in commentariis eiusdem prophetae pag. 460Ga naar voetnoot1), prophetae verba referuntur) hem nyet heeft ontsyen den zelfden Lutherum te noemen: Prophetam Dei, dat is een Propheet Goods. Item (Ut supra fol. 413): siet hoe uwe saecken staen Luthere, dat alleman seydt dat ghy een openbaer vervalscher der schrifture sydt, t'welck ghy voor nyemandt moocht ontkennen. (Hiertegen, noemt Hemmingius in syn tractaet de gratia universali ao 1611 Offenbachii gedrucktGa naar voetnoot2), pagina 244, Lutherum divinum.) EndeGa naar voetnoota) nochtans schyht denzelven Lutherus in zyn oversettinge van den bibel hem zelven meer kennisse ende autoriteyt toegeschreven te hebben als yemandt anders, gelyck men by onsen duydtschen bibel bevint, dye ao 1580 met privilegie door Ian Canin tot Dordrecht is gedruckt: alwaer opdt twede capittel des propheten Josue v. 5 in margine als Lutheri worden aldus geschreven staet: Nec cures hebraistas, grammatistas qui in sensu scripturae sunt Rabinistae, id est animal sine intellectu. Ipsi enim affectionibus propheticis de rebus tam arduis nihil experti sunt, ideo nec verba intelligere possunt etc. Als nu anderen van haer zelven mede zoo veel houden: wadt zalder dan ten lesten uyt werdenGa naar voetnootb). Ende noch aldaer fol. 432 verso in margine: Lutherus syet om na de Egyptische vleyspotten. Item aldaer fol. 433 in margine: Lutherus gaet den papisten in snootheydt te boven. Waermede om cortheydts wille van Zwinglio scheydende ende comende tot dyen vromen ende vredelievenden man Philippus Melanthon (in synen brief totten leser voor syne Locos communes): desen geeft wel te kennen, dat hem dye kraftige drivingen tegen syn, met dese woorden: kraftige proceduren en vorderen nyet den twyfelachtigen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gemoederen, nochte en syn nyet dienstelick om lanckduyrige gerusticheyt onder den gemeenten te houden. Ende in syne Locis communibus selve (Libri mei pag. 309): laet ons overleggen hoe groten peryckel het is in de kercke, als dye kraftige menschen, van den leraers getercht synde, haer eygen leedt wreecken, verweckende openbaere droefheyden tegen den leraers; uyt sodanigen haet ende nydt syn dickwils ketterijen ontstaen. Voorts spreeckende vandt ampt van de overheydt ende van haer autoriteyt seyt hy aldus (pag. 341): maer datse (te weeten d'overheydt) wel toesyen datse recht van de saecken oordelen ende datse nyet en werden knechten van anderluyden wreetheydt ende godloosheydt; de kennisse van de leere compt de kercke toe, dat is den godtvruchtigen ende rechtgeleerden, ende is oock de magistraet selfs een lidtmaet der kercken, denwelcken voornemelick toestaet uijt syn eygen ogen te syen. In deser meninge syn noch voorhanden oude regulen van de synoden ende van de kennisse der leere. Godt verciert de coningen mette eere van syne name: Ick hebbe geseyt, Ghy sydt goden, opdat sy weten souden haer beroep te wesen kennisse te hebben van de godtlijcke saecken ende de religie, gerechticheydt, vrede ende goede tucht in de werelt staende te houden. (Nota. Dat int waerachtich grundtlick berecht by den gereformeerden ao 1603 tot Tweebruggen doen drucken, in de voorreden pag. 35 werdt het caeca obedientia genaemt, dat is een blinde gehoorsaemheydt, als men der overheydt de kennisse van schriftuyrlycke ende kerckelycke zaecken afsnijt etc.) Volgen voorts eenige Extracten uyt desselven Melanthoni brieven aen Ioachimum Camerarium tot deser materie dienende. [pag. 6. (De zaecken ofte questien vant avondtmael brengen grote verwarringe ende heylose geschillen): Van 't avondmaal is geen beslissing genomen, alleen geschillen zijn er uit onstaan; ik geef 't aan Christus. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||
pag. 146. Aanhaling uit Nazianzenus: dat men de vergaderingen der bisschoppen moet schuwen, want zij richten niets uit, geven meer geschillen en twisten, door aller eerzucht.] (Wolfgangus Musculus Dusanus in syn Locis communibus pag. 227 verhaelt de twistgiericheydt ende ongematichteydt van dese luyden noch wel soo breedt. Siet oock hyer van Melanthonis Consilia sive Iudicia theologicaGa naar voetnoot1) pag. 380, 381, 382. Secundae partis, mede heel breedt. Consilien ende Synoden te schuwen.) [pag. 259. (Melanthonis vreedtsaemheydt.) Niet moeilik is het te zeggen, wat ik altijd voorgehad heb temidden der twistenden. Ga naar voetnoota)Calvinus int eynde van zyn Argumento van zijne Harmonia: Maer dye man heeft hem zelven dije vrijheydt wel aengenomen om van t'verstandt van zyne medegenoten van den eersten Reformateurs zelve, ja van den voorneemsten derselver af te wycken, alst hem goed gedocht heeft, gelyck hij selfs belydt van dyen treffelycken Martinus Bucerus, dyen zoo uytnemenden loff werdt gegeven. Ende Augustinus (tomo 3, Ad Laurentium lib. mei. fol. 41. Litera D) zelve schrijft daervan in deser maniere: [de zielen der gestorvenen kunnen niet door offers van anderen gered worden, maar in 't leven is het heil te verdienen. Voor Memorie hebbe ick goedt gevonden opdt tegenovergeschreven geallegeerde, uyt Melanthoni missiven aen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Joachimum Camerarium op pag. 146 aengeteyckent hyer by te voegen t'geene Johannes Sturmius, een vermaert theologus in den jaere 1561 aen den Churfurst Frederick den derden, Paltzgraeff, heeft geschreven over de ongematichtheydt ende ongerusticheydt sommiger predicanten ende theologen: [(Ongematichde bitterheydt der theologen ten wederzyden, ten tyden Lutheri ende Zwinglii; Waerhaftiger Grundtlicher bericht ao. 1603 tot Twebruggen gedruckt paginis 189, 190, 191.) Over de moeilikheden na het ‘Conventum Principum’ door de Flacianen bereid, die de volgelingen der Zwitserse en Franse kerken ten onder wilden brengen; een beroep op de Kerkvaders, alsof die geheel ‘verecunde’ spraken; hoe men Melanchthon zwart maakt. Met Peter Martyr zegt hij niet te weten van ‘Westphali Scriptis’Ga naar voetnoot1), wien de mensen, hoewel vol vriendschap, een verstoorder der kerk noemden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een goede redetwist is goed, maar men moet er niet lieden ‘vol haets’ zenden (pag. 459). Dus verre Melanthonis woorden. (Melanthon argelyck ende ontrouwe bewesen.) Ende noch den voors. Melanthon in Centuria epistolarum Iohannis SchwebeliiGa naar voetnoot2) pag. 32: [dat men zijn woorden verdraait en vervalst.] Och dat dit nu mede nyet in dwang ginge. Hyerby sal ickt nu laten met dyen vromen Melanthon ende nu oock een weynich schryven van t'geene Wolfgangus Musculus Dusanus, mede een vermaert leraer, van deselve materie schrijft in syn locis communibus, onder den titel van de macht der dienaeren des woordts, pag. 200: [(Nota.) Altijd in de kerk zijn er verschillenden geweest, die meer op uiterlike, grote macht hebben gezien, hoe ijverig zij ook overigens waren voor 't ware geloof; zij werden bestreden door hen, die vreesden, dat de kerk weer in dienstbaarheid zou komen, want achter gene konden valse leraars schuilen, die een pauselike macht wilden herstellen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||
(pag. 211). Eén mensch kent soms beter de waarheid dan een concilie; dus mag een minderheid van ‘goedt gevoelende’ niet overheerst worden; zie het pausdom, dat 't concilie van Nicaea deels navolgt, deels verwerpt. Maer om nyet lange te maecken, sal ick Musculi gevoelen hyer affsnijden, daervan ick veel meer hebbe uytgeteyckent tot deser materie dienende, dat ick goede vrunden nyet sal weygeren te communiceren, dyet souden mogen begeren, ende sal alsoo nu comen tot eenige plaetsen Bezae, mede handelende van de gebreecklickheydt, dye onder den dienaeren des woordts altemet werdt bevonden ende eerst ex primo volumine tractationum theologicarum pag. 36, alwaer hy aldus schrijft: [De wereldlike vorsten zijn niet als onheilig af te zonderen van de geestelike; daardoor is de Paus machtig geworden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aardigen vaak in de synoden heersen, maar ook dat niet alles tegelijk wordt geopenbaard, gezien de tegenstrijdigheid der goedgezinde concilies; daarom zijn alleen de opzettelik vals bedoelde concilies te verwerpen en hebben wij ons te houden aan de H. Schrift. Alst nu alsulcken gelegentheyt heeft mette regieringe ende metten regierders van de kercke selfs, gelyck hyervoorn ten deele is verhaelt, heeft men dan oock reden om soo qualick ende hatelick nyet alleen te gevoelen, maer oock te spreecken van goede eerlycke luyden, dye wadt schuw syn om haer in sodanigen gemeenschap te begeven, ende daermede haer selven te verbinden om alles toe te stemmen, sonder met behoirlycke bescheydenheydt yedts te mogen tegenspreecken, t'welk men nu bassen ofte blaffen noemt, wesende een woordt datten honden eygen is? ende tot alle dye harde ongematichde propoosten, dye op den prediekstoel voor t'verstandt van de kercke werden uytgesproocken, ia ende amen te moeten seggen? gelyck Zwinglius seyt (tomo 2 fol. 238 verso) dat vannoden is, dat soo wanneer de kercke verdoemt, een ygelyck dye een lidtmaet van de kercke is, mede bij hemselven moet verdoemen? voorwaer het dunckt myn te hooch te lopen. (Adrianus Saravia zeer tot gematichtheydt.) Volcht oock een weynich uyt het boeck Adriani Saraviae van de bescherminge syns boecks van verscheyden staten der dienaren des woordts tegen D. Bezam, ende eerst uyt synen brief totten leser. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[Is 't Gods werk, dat onze handelingen zo zijn, dat ze goede Roomsen afhouden van 't Evangelie? Onze ongematigdheid heeft 't Evangelie meer schade gedaan dan de Jezuieten en andere ‘hypocriten’. Ende dye den tydt daertoe belieft te imployeren om dat voorseyde boeck te doorlopen, sal daerin vinden soo veel bitterheydt ende smaedtwoorden ten wedersyden by sodanige geleerde luyden gebruyckt te wesen, dat een gematicht ende vreedsaem gemoedt daervan soude walgen. Maer ick sal nu oock een weynich seggen van t'geene den heere van Plessys vermaent in zijn tractaet van de kerckeGa naar voetnoot1) nopende de kraftige proceduren, dye by de Roomsche kercke tegen den gereformeerden ende andere dyergelycke syn gebruyckt geweest, ende wadt vrucht sy daermede hebben tewege gebracht, seggende aldus: [(In myn duyts exemplaer pag. 225.) Men heeft ons geantwoord, dat 't alles reeds veroordeelde leren waren, en men heeft ons uit de Roomse kerk gebannen en bestreden; wij zijn eendrachtig geweest om God te dienen, maar moeten wij dat nu alweer verstoren door de mensen aan een confessie te binden, verklarend, dat al wat de kerk leert, conform Gods woord is, alsof geen kerk of predikant kan dwalen, en de weigeraars uitsluiten?] Souden dan de menschen nyet gedwongen werden denselven wech te gaen, dye den Heere van Plessys verhaelt, dat de syne gedwongen syn geweest te verkiesen? Soude also nyet stracks altaer tegen altaer moeten werden opgerecht onder den besten ende getrousten patriotten? Wye en syet nyet wadt schade, jammer ende elende daeruyt soude moeten volgen? T'welck Godt Almachtich door | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sijne genade afwenden wille, AmenGa naar voetnoot1). Maer tot een besluyt van desen zal ick alleenlick hyerby noch voegen t'geene Rodolphus Hospinianus van Zurich gestelt heeft int eynde van syn tweede deel der historien van de geschillen in saecken van de sacramenten, te weten folio 403, alwaer hy aldus is schrivende: [Uit de geschiedenis der laatste 85 jaren ziet men hoe grote onenigheden in de van papisterijen gezuiverde kerken zijn opgekomen; verder dat ook godvruchtige, geleerde mannen kunnen dwalen uit ijver of twistgierigheid en hun geschriften dus niet gesteld mogen worden boven de eenstemmigheid der rechte kerk; dat de moeiten, die de overheid deed voor de eendracht, vruchteloos was door de tegenwerking der theologen, welke de vrede brak en dat de politieken de gematigdsten waren. Mogen wij spoedig weer eendracht hebben tegenover de ergste vijanden der waarheid. ‘Haec ille’.] Item tgeene Vincentius Meusevoet, predicant tot Schagen in Noordthollandt, in syn voorreden opdt getranslateerde boeek Wilhelmi Perkinsii op de drye eerste capittelen van de ApocalypsisGa naar voetnoot2) is schrivende: [Nadat de kerk rijkdom heeft verworven, is de begeerte zo groot geworden bij de geestlikheid, dat zij meer en meer schatten trachtte te verzamelen.] Dus verre des voorsz. Meusevoets woorden verhaelt. Alle dewelcke alsoo hy buyten twyfel met goeden reden tegent pausdoom schrijft, soo staet nochtans te bedencken, off de kerckelycke personen tot onsen tyden, haer alle te samen sulkcks vertonen, dat men seeckerlick moet geloven, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dat sy alle begeerlickheydt ende genegentheydt suleks overwonnen en afgeleyt hebben, dat men geen reden nochte oorsaeck soude hebben om te vermoeden, dat eenige van henluyden, by gelycke occasie, t'selfde spoor souden mogen volgen? Insonderheydt dewyle sy doorgaens haer eygen vrouwen ende wettelycke kinderen hebben, wesende een middel, waerdoor men gemeenlick te meer tot soorchfuldicheydt werdt beweecht. Voorwaer onse eygen hooftleraers geven daervan een ander getuychnisse: twelck myn dunckt, dat nyet in den windt behoort geslagen te werden, daermede ick nochtans den vromen nyet te nae gesproocken wil hebben. Maer het soude al te grooten privilegie wesen, dat sy alles nae haer goetduncken uytspreecken ende d'een opentlick ende d'ander bedecktelick taxeren ende lelick maecken souden mogen, dye iuyst alles nyet doet ende verstaet, gelyck haerluyder sin best gelyck is, daervan veel exemplen syn ende dat daertegen nyemandt op haerluyder actien letten ofte daervan spreecken soude mogen. IckGa naar voetnoota) sach zeer gaern dat aen alle zyden behoirlycke gematichtheydt werde gevolcht, dan als men ons oock voor heylicheydt wil vercopen alles wadt van de zyde der predicanten voortcompt, dunckt myn datter dienstbaerheydt van der overheydt ende van der gemeente veel meer als oyt te voren wesen zoude. Sij hebben ondert pausdoom noch sommige luyden van afcoomste ende vermogen gehadt dewelcke door haere geleertheydt tot state zijn gecomen, ende alsulcks de mate in sommige saecken wadt beter hebben konnen ramen. Tot desen onsen tijden vindt men weynich vermogen luyden kinderen, dye theologia studeren, zulks dat het seminarium onser predicanten nu meest bestaet in alumnen van de Regieringe van den lande. Ick hebbe in mijne ionckheydt noyt hoge schole besocht, zulcks dat ick uyt myn eygen bevindinge nyet daervan weet te spreecken, dan hebbe verscheyden andere luyden van qualiteyt daervan wel horen getuygen, dat men in sommige gereformeerde steden van hoge scholen de meeste insolentie van nachtlopen ende ongebondentheydt van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||
leven bevindt by den voorsz. alumnen gepleecht te werden, waeromme myn oock dunckt wel billick ende nodich te wesen, dat zodanige luyden tottet ministerium gecomen zynde, zoowel als andere goede luyden van andere staten, aen behoirlycke wetten ende instructien werden gebonden. Te meer omdat myn dunckt, dat een groot deel van onse geestelickheydt boven allen anderen van passien overladen zynde, veel te weynich behartigen de spreucken des Heeren Christi, dye ick mene dat haerluyden voornemelick betreffen, als namentlick (Math. 5. v. 13. 14): Ghy zydt het sout der aerden ende ghy zydt het licht der werldt, ende dat zij haer dyenvolgende te weynich bekeren aen de naevolgende texten, te weten (Ut supra v. 23. 24. 25.): Daeromme, wanneer ghy uwe gaven op den altaer offert ende daer gedachtich werdt dat uwen broeder wadt tegen u uytstaende heeft, zoo laet daer uwe gave tot voor den altaer ende gaet, versoent u eerst met uwen broeder ende coompt dan ende offert dan u gave. Weest haestelick goedtwillich u wederpartye, dewyle ghy noch met hem op den wech zydt, opdat u wederpartye etc. Welcke texten ons zoo claerlick leren om in geen vijandtschap met eenen mensche alleen voor een corten tydt te leven, maer stracks tot versoeninge te comen, daer men nu ter contrarie nyet alleen met eenen, maer met zoo groten mennichte van onse evennaeste menschen ende tot zulcken groten peryckel van den staet van thele landt, nyet voor eenen corten tydt, maer zoo veel iaren lanck, in zulcken onverzoenlycken, bitteren haet leeft. Ende evenwel dunckt mijn heren, alsoff wij met zodanige proceduren opt hoochste te foveren de hele kercke onderstutteden ende voor onderganck bewaerden. Maer wadt is dat anders dan dat wy den Magistraten van dandere steden geen kennisse van kerkelycke zaecken willende toestaen, ons zelven alleen de kennisse daervan toescriven? Twelck alsoo dandere steden alsoo qualick van ons als wij van haer zouden willen lijden. Soo dunckt mijn daervan met behoudenisse van t'vaderlandt geen naerder uytcoomste is te verwachten, dan dat de heren Staten, conform zoo veele andere welgestelde gereformeerde regieringen, ende onder denzelfden oock dye van Geneven, voor den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toecomenden tijdt bij behoirlycke ordonnantie zulcks daerin voorsijen, als den noodt, de nature ende welstandt vandt landt is vereysschende. By forme van appendix zal ick hyer byvoegen eenige weynige extracten, dye ick naderhandt uyt Calvini epistolis hebbe getrocken, uyt dewelcke men mede zal konnen verstaen zyn groot misgenoegen, twelck hy op sommige ministers van zynen tydt heeft gehadt, ten dele oock van zyn eygen collegen ende.... (onleesbaar gevlekt)Ga naar voetnoot1). [Zij hebben weinig ijver en geleerdheid, geen trouwhartigheid en argumenteren niet; toch duld ik hen, opdat geen tweedracht onze kerk verderft; ik verafschuw de twisten der predicanten (Ex pag. 116.) Gij kent 't verderfelike ervan. Niet dan zeer noodzakelik ga ik tegen mijn collega's in, b.v. toen wij een ‘ecclesiasticum iudicium’ wilden instellen en de Senaat dit niet wilde (Ex pag. 117).] Idem fere Sultzerus scribit ad Calvinum, pag. 124. Wederom denzelven Calvinus int verheffen van dautoriteyt van de kercke ende vercleyninge van d'autoriteyt van den Princen in kerckelycken zaecken. [(Instit. lib. 4. cap. XI fo. 4, hoge overheydt moet haer onder de kercke buygen.) Een vrome magistraat onderwerpt zich aan 't oordeel van de kerk, wier laatste lid hij niet is. De keizer, die goed is, is in de kerk, niet erboven en berooft de kerk niet van haar eer, die zij heeft vanaf de tijd der apostelen. Want de goede geesteliken straffen niet met burgerlike straffen; de zwaarste straf is de ban.] | ||||||||||||||||||||||||||||
Het derde capittel, handelende van de gebreeckelickheydt, dye tot allen tyden in de kennisse van godtlycken saecken by den voorneemsten vrienden Goods is bevondenGa naar voetnoota).Alsoo wij bij onsen tyden (Godt betert) bevinden, dat niet alleen seer qualick werdt geduijdet, dat men niet wel can aennemen alles datter werdt geleert, maer dat ooc die van de kercke wetende ofte verstaende, dat yemandt van de hoochlopende saecken van de praedestinatie ende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aenkleven van dien anders dan sij gevoelde, denselven niet alleen nu ter tijd, maer ooc wel voor twintich ende meer iaeren heeft geweygerdt in der gemeente aen te nemen, dan onder beloften datse van die materie met nijemandt souden mogen spreecken, ende dat men bovendien nu ooc de luyden poocht te verbinden aen een absolute verclaring, daerbij men alles soude moeten approberen ende canonizeren wadt in de kercke hier ter stede werdt geleert, soo hebbe ick niet wel konnen laten mijn bedencken daerop mede te vertonen, ende namentlick, dat mijn dunckt, dat men met soodanigen maniere van doen, de luyden al te nauwe soeckt te bestricken ende veel meer vercht als de nature deser landen is toelatende ende tot onderhoudinge van de nodige eenicheydt onder den volcke werdt vereyscht. Insonderheyt in dese laetste tyden, van dewelcke de Heere Christus selve schynt te twijfelen (Lucas 18. v. 8.), of men daerin ooc gelove, dat ic meene oprechten ijver totter Godtsalicheydt te wesen, vinden sal, ende van dewelcke dominus Beza getuycht (Beza in epist. theol. pag. 4), dat men meer wetenschap, maer min conscientie heeft als wel geweest heeft onlangs na den tydt der Apostelen, schijnende oock die maniere van handelinge daertoe te strecken, dat nyet alleen de kercke nyet, maer oock geen particulier predicant soude mogen dwalen, daervan men heeft sooveel exemplen, ende ooc sooveel getuijchnissen ter contrarie, daervan ic ooc sommige sal verhalen, dye ic soo nu, soo dan hebbe geobserveert, als namentlik: dat die treffelycke ondtvaderen Abraham, Isaac ende Jacob, derwelcker gelove ende mennichfuldige beproevinge in der Schrifture seer werdt verheerlickt, nochtans schynen van den Heere nyet soo volcomen kennisse ontfangen te hebben (Exod. 6 v. 2, 3), als Moses daernae wel mede begaeft is geweest ende heeft nochtans die treffelycke spreucke (1 Paral. 16 v. 2): tastet mynen gezalfden niet aen ende doet nyet quaedts, mynen propheten, voornemelick (soo myn dunckt) (Psalm. 105 v. 15.) zyn oge op die voorss. patriarchen gehadt, ende dunekt myn geen apparentie te hebben dat deseGa naar voetnoot1) soo voortreffelycke luyden veel van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||
eenige uyterlicke ceremonien van goodsdienst, dan alleen van de besnydenisse mogen hebben geweten, doordyen Moses (nae myn bedunckt) eerst ontrent 324 iaren nae Isaac is geboren ende men bevint immers daerenboven dat Abraham selfs door syn huysvrouwe Sara, nyet uyt eenige malicie (t'welck verre sij) maer uyt eervuldicheydt den Abimelech, coninck van Gerar, in groot peryckel brachten, uyt bedencken dat hy hadde, datter geen vreese Goodts ter selver plaetse was, t'welck hij veel anders heeft bevonden. Wadt heeft het geslacht Levi (Genesis 34 v. 25, 26) oock al swaricheydt ende ongemack veroorsaeckt, als onder anderen dyen lelycken ende bedriechlycken moordt tegen dyen van Sichem, daerover haeren vader Jacob in zijnen uyttersten ouderdoom van haer seyt (Ut supra 49 v. 5, 6): dat haere swaerden zijn moordersche wapenen, myn ziele en come nyet in haren raedt, ende myn eere, zij nyet in hare vergaderinge. Wadt moeten zy dyen goeden Moses al swaericheydt gemaeckt hebben, dat hy uyt weemoedicheydt schynt geseyt te hebben (Numeri 16 v. 7): ghij maeckt het te veel, ghy kinderen Levi, gelyck oock van selfs uyt ambitie tegen Mosen murmureerde ende daerover oock van den Heere wel ernstlick is bestraft geweest. Den voorsz. Moses oock nyettegenstaende syn grote loff ende dat nae hem sodanigen propheet in Israel nyet en is opgestaen, heeft nochtans door swackheydt syns geloofs, in t'beloofde landt nyet mogen comen, gelyck ooc syn broeder Aaron den hogenpriester (Numeri 20 v. 12, Deut. 1 v. 37, cap. 3 v. 24 tot 27 toe). Hierop volgen een zeer groot aantal plaatsen in excerpt of in extenso uit het Oude Testament, ten bewijze, dat de profeten, richteren en koningen van Israel allen, hoezeer geprezen, tot zonde, afgoderij of verraad zijn vervallen. Bij Jeremia XXVII, 14 voegt hij toe: Syet op dyezelfde plaetse Calvini commentarien, gelyck mede opdt 23e Capittel desselven Propheten vandt 9e tot het 16e verset beyde inclus, wel wytlopich alsoo alle tselfde wel opmerckenswaerdich is. Alsoo getuycht oock Calvinus (In Praelectionibus in Maliachi prophetam, cap. 1) zelve van de priesteren des ouden testaments, dat zij met haer quade exemplen de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gemene manieren hadden bedorven, daer nochtans haer beroep heel anders was, alsoo zij van Gode gestelt waren om 'tvolck in alle godtvruchticheydt ende oprechticheydt voor te lichten, maer quam van haer zelfs t'meeste quaedt. Als men oock comt totte tyden des Heeren Christi selve, sullen daermede (Marcus 9 v. 19 tot 29) geen exemplen van gebreeckelickheydt ontbreecken, als van syn eygen discipelen, dye den stommen duyvel niet konden uytwerpen door de swackheydt van haer gelooff, waerover zy oock van den Heere werden bestraft. Weer volgen een aantal voorbeelden, nu uit het Nieuwe Testament, van Jacobus, de jongeren te Emaus, Petrus enz. (waarbij Hooft aantekent; ‘Siet breder van Petro int 8 tomo Erasmi pag. 228’, d.i. van diens Opera, waarvan Hooft hier o.a. noemt: Apologiae omnes, Basil. 1522, fo.) Daarna volgt: Ende om dese alle in eender somme te begripen, wadt een treftelick onderscheydt maeckt de Here Christus zelve tusschen de voornemsten vrienden Goods van den tydt des ouden testaments tot op zynen tydt, spreeckende daervan in deser manieren (Math. 13 v. 17, 1 Petri 1 v. 10): voorwaer ick segge u lieden, dat vele propheten ende rechtvaerdigen hebben begeert te syen, dat ghy syet ende hebbent nyet gesyen, ende te horen dat ghy hoort, ende hebbent nyet gehoordt, op welcke plaetse, enige van onse theologen, onder anderen aldus schriven, ende eerstelick Conradus PellicanusGa naar voetnoot1), hoewel de heere dye propheten, coninghen ende veel rechtvaerdigen gehadt ende als kinderen bemint heeft, zoo heeft hij nochtans denzelven nyet geopenbaert dye dingen, dye hy dese visschers heeft kondt gedaen, dye van geen aensyen ende in wetenschap ende rechtvaerdicheydt nyet zeer uytnemende zyn geweest. Van gelycken Augustinus MarloratusGa naar voetnoot2) aldus: Wel te rechte werdt den staet der tegenwoordiger kercke geseyt beter te wesen als van den heyligen voorvaderen, dye | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||
onder de wet hebben geleeft, denwelcken nyet dan onder schaduwen ende bedeckselen vertoont is geweest, dat nu in de gedaente Christi openbaerlick blijckt. Wolfgangus Musculus: [hoe verheugd zouden Abraham enz. geweest zijn, als zij deze, voor hen toekomstige, dingen hadden beleefd.] Hyerbij mach men syen, hoeveel dese goede luyden de godlycke regieringe hebben toegestaen, zonder d'oorzaecken ende verborgentheyden van dyen te willen doorgronden. Waeromme het myn te meer dunckt buyten reden te wesen, dat wy nu ter contrarie zoo zware wetten in dye dingen pogen te statueren tegen dengenen, dye wij wel weten, dat ons in vromicheydt van handel ende wandel, ende andere Christelycke deuchden nyet en behoeven te wycken, ende dat alleenlick omdat zy alle poincten der religie nyet en konnen verstaen, gelyck wy voorgeven te doen. De Here Christus heeft tegen Petrum nyet geseyt (Lucas 22 v. 32): Ick hebbe voor u gebeden, dat ghy alles volcomentlick zult verstaen, ende dat ghy nimmermeer ofte in genen dele zult mogen dwalen; maer ick hebbe voor u gebeden, dat u gelove nyet aff en late. Alsoo heeft Paulus hem oock vrijmoedelick bestraft (Galat. 2 v. 11, 12, 13, 13, 14), dat hij nyet nae de Evangelissche waerheydt gewandelt hadde. Ende wye en weet nyet, dat stracks nae der Apostelen tyden gelycke gebreeckelickheyden syn bevonden by haere nacomelingen, dye daer meende datse ryck waeren ende geen gebreecken en hadden, daerse nochtans werden verclaert elendich, iammerlick, blindt ende naeckt te wesen (Apocal. 3 v. 17). Ist nyet te verwonderen, dat soo treffelycken leraer ende vermaerde man als Tertullianus met dye grove lasteringe Montani is besmet geweest, gelyck Dr. Franciscus Junius (in Animadversionibus in Bellarm.Ga naar voetnoot1), pag. 180), ende Dr. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Vorstius (Vorstius in Antibellarm.,Ga naar voetnoot1) pag. 387) beyde daervan getuygen? Augustinus (tomo 6 fol. libri mei 7 liter. A. D) verhaelt oock eenige dwalingen Tertulliani als dat de sielen een gebeeldt lichaem souden wesen, gelyck hy oock verstondt, dat Godt zelfs mede lichamelick, maer nyet afgebeeldt was. Ende dat hij nochtans daerom niets voor een ketter gehouden werdt. Maer wel om andere zaecken ende namentlick, omdat hy hem totten Cataphrygen begaf ende voor een ketter veroordeelt is geweest. Hierna volgen een groot aantal citaten of excerpten uit schrijvers, ten bewijze, dat allerlei kerkvaders en anderen van mening veranderd zijn of met elkaar strijdende meningen hebben verkondigd, of van onderling afwijkende opinie zijn geweest. Hij citeert uit: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||
fere omnia collecta a Conr. Huberto. Basiliae, 1577. fo. Siele des menschenGa naar voetnoot1). Wy sijen, dat op de conditie ende qualiteyt vandt voorneemste deel des menschen, namentlick de siele, dye nochtans op t'alderverste is beneden het Godtlycke wesen, sodanigen onderscheydt werdt gemaeckt by den voorneemsten theologen van onse tyden, dat men hem dyes nyet genoch soude konnen verwonderen. Beza (Epist. theol. pag. 165 ende verder aldaer) sustineert, dat des menschen siele nyet tegelyck metten lichame werdt geschapen, achtende dat uyt contrary gevoelen veel ongerymtheyden, ia godloosheyden souden volgen, spreeckende daervan met grote confidentie in deser maniere: dat voldoet myn dat Adam, soo voor hem selven, als den syne, hem selven het verderf ende beschuldinge onder- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||
worpen heeft ende dat daeromme de siele opdt' selve ogenblick als sy den lichame bygevoecht werdt, soo van Godt uyt syn rechtvaerdich oordel verlaten als door de suyricheydt des onsuyveren vadts besmet synde, dese gebreeckelickheydt ofte besmettinge tot hem treckt, dye alleen door des scheppers barmherticheydt genesen mach werden. Dr. Franciscus Junius (Confront. pag. 399) is daerin van gelycken gevoelen als Beza, maer spreeckt daervan met soodanige gematichtheyt, dat degeene, dyet alsoo nyet en verstaet ofte gelooft, daerom nyet soude werden verdoemt. Georgius Sohnius (tomo 2, pag. 563, 564), mede een geleert man, verstaet, dat de voorttelinge van lichaem ende siele te gelyck geschiet. Zwinglius in syn tractaet vandt beeldt Gods (tomo 1, fol. 162 recto), schrijft van des menschen siele in deser maniere: dat wy nae de gesteltenisse ofte conditie van onse siele nae Goods beeldt syn geschapen, maer dattet onseecker is, hoedanich dat beeldt is, maer dattet seecker is ende vast gaet, dat de siele dye selfstandicheydt in den mensche is, in dewelcke het beeldt Goods ingedruckt is. Ick weet nochtans wel (seyt hy voort), dat Augustinus ende andere van den oudtvaderen van dat gevoelen syn geweest, dat sy het verstandt, de wille ende memorie, dye onder haerselve onderscheyden synde, nochtans eene selfde siele maecken, geloven het beeldt Godts te wesen etc. Wolfgangus Musculus Dusanus in syne locis communibus pag. 16, vermaent wel van smenschen siele, maer vindt nyet geraden breedt daervan te schrijven. By Philippus Melanthonem in syne locis communibus vinde ick oock nyet daervan gehandelt, dat ick weete. Gelyck oock nyet in Harmonia confessionumGa naar voetnoot1). Den oudtvader Hieronijmus (Hieronijmus, tomo 3, fol. 98, A.) schrijft daervan in dese maniere: [sommigen zeggen, dat ziel en lichaam samen voortgeteeld worden, anderen, dat God de zielen dageliks maakt en instort, anderen, dat de zielen ‘van oudts geschapen’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijn; Hieronymus verklaart dit niet te begrijpen, behalve dat God schepper van ziel en lichaam is.] Ick hebbe op dese materie oock naegesyen den Oudtvader Augustinum in beyde syne tractaten, soowel de Animae immortalitate, als de quantitate Animae, mitsgaders oock verscheyden plaetsen in syne libro retractationum, daer hy mede van dese materie handelt, dan bevinde bij hem nauwelicks een plaetse der heyliger schrifture daerop ingevoert te werden, maer verhandelt de saecken met sooveel redenen ende ommewegen, dat ick myn selfs nyet toe betrouwe veel seecker besluyte daeruyt te maecken. Konnent anderen doen, ick soude dat wel gaern horen. Ga naar voetnoota)Doch hebbe ick noch goedt gevonden tot behulp van dengenen, dye daermede souden mogen wesen gedient, dese naevolgende plaetsen uyt eenige van zijne boecken uijt te trecken ende nae myn kleyn vermogen te verduytschen: [(De libero arbitrio lib. 3, cap. 21, libri mei tomo 1, fol. 146, A.) Geen der gevoelens (door voortplanting, door bizondere schepping, door God, ergens ‘voorhanden zynde’ in 't lichaam gebracht of uit zichzelve daarin gekomen) moet men voor zeker houden, want deze zaak is nog niet genoeg onderzocht. Op alle dese plaetsen schijnt hij mijn geheel twijfelachtich te spreecken van den oirspronck ende hercoomste van eens ygelycks menschen ziele, alsoo van de ziele van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den eersten mensche Adam hyer geen questie is. Voorts schrijft hy wyder aldus: [(De anima quantitate cap. 1, tomo item 1, libri mei fol. 122, K.) De zielen wonen in God, maar onbekend is, waarvan zij zijn, want zij zijn niet van de natuur, die met de zinnen is waar te nemen. Dyergelycke bijnaest werdt oock verhaelt op de plaetse hyer in margine geteyckent (tomo 3. De genesi ad literam, lib. mei, fol. 139 H), alwaer Augustinus den voorsz. Tertullianum evenwel acutum, dat is een man van scharp verstandt, is noemende, gelyck ick oock onse predicanten verscheyden reysen tot bevestinge van haer verstandt zijne schriften hebbe horen allegeren, daer hij nochtans, zoo hij nu int leven waer, nae alle apparentie ende nae dat men met anderen handelt, voor een groot ketter uijtgeroepen zoude werden, gelyck ook Cyprianus nyet beter varen zoude. Dan ick wilt hyerby laten, wandt dit bovenstaende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maer een beginsel zoude wesen, als ick alle plaetsen hyer brengen zoude, dye ick bij Augustinum voorseyt van dese materie gelesen ende een goedt deel oock aengeteyckent hebbe in myne CollectaneisGa naar voetnoot1) pag. 30 ende verder vervolgensGa naar voetnootb). Lactantius Firmianus, dye ontrent tachtich iaren voor Augustinus gelicht, veel geschreven ende nochtans armelick geleeft heeft, in syn boeck De opificio DeiGa naar voetnoot2), insonderheydt int 4e, 14e ende 16e capittelen, handelt mede van dese voorsz. saecke, gelyck oock meest doorgaens int selfde tractaet, van de wonderwercken Goods over 't smenschen lichaem ende onbegripelickheydt van dyen allen, dienende alles, soo myn dunckt, om ons onder Godes macht ende wercken in dyen deele, als ongrondelick synde, gevangen te geven. Hoeveel min behooren myn Heeren te gedogen, dat tot soo groten peryckel van den Staet van den lande by eenige weynige menschen soo groten bitterheydt onder de beste patriotten van den lande, sal werden geplandt ende gevoedet, uyt saecke van de aldermeeste ende onbegripelyckste wonderwercken ende verborgentheyden Goods? Ga naar voetnoota)Sy rnogent wel den schijn geven, maer het dunckt mijn onmogelick te wesen, dat zij onder dengenen dye haer in dese zaecke volgen ofte handthaven, eenicheydt zouden mogen houden, als zij dye nyet dickwils meer te goede hielden als men anderen wil doen. Maer men syet geen leedt aen zijn eygen kinderen nochte ouders. Ende hoewel dat ment een goedt aensyen geeft, dat men onder den Ministers eenparicheydt wil houden ende nyet toelaten, dat d'een meer gesach soude hebben als dander, zoo mene ick oock, dat aen de practyck van dyen oock meer als genoch ontbreeckt, gelyck ick oock meene, dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mijn van een kercke van de meeste achtinge wel proceduren zijn bekent, dye gruwelick zyn voor Godes ogen. Maer als men verder buytenslandt zoude gaen ende syen op de openbare ende mennichfuldige proceduren van dyen van Rochel ter zee, dyenen dye nyet tot al te groten opspraecke ende schandale van de kercke van zodanigen vermaerden stadt?Ga naar voetnootb) Maer om dit capittel nyet al te lange te maecken, sal ick slechts een weynich hyerby voegen uyt Rodolphi Gualteri Apologie, dye hy tot verantwoordinge van Zwinglio heeft geschreven, alwaer hy aldus secht: [Onder de predikanten en theologen van grote vermaardheid is het vuur der liefde zo ‘verstorven’, dat zij zich niet alleen in Zwingli's dood verheugen, maar hem nog bespotten en godslasteraar noemen. Ga naar voetnootc)Item (Emanuel de Metere, lib. 17 fol. 109, col. d) noch enige weynige woorden van Paltzgraeff Frederick keurvorst, deses tegenwoordigen jongen keurvorsten vader, zoo ick meene, luydende deselfde woorden als volcht: [ik ben niet afgeweken van de religie van myn vader, gegrond op de schriften der Apostelen; ik stel Luther hoog, maar houdt niet alles wat hij sprak voor goed of wijs etc] Siet hierop D. Davidis Parei Prolegomena op den propheet Hoseam, pag. 74, 75, hoe dickwils dat bij den voorneemsten misslagen gedaen werden. Het achtste capittel van den Propheet Ezechiel dunckt mijn van zeer groten insichte te wesen, dye metten zelven propheet een gadt door de muyr van den tempel breeckenGa naar voetnoot1), daer door gaen ende alle dye vertrecken ende hoecken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van dyen wel doorsyen mocht, alles wadt daerin (gelyck voor desen in sommigen cloosteren) zoo wel by den oudsten des volcks (Numeri cap. 11 v. 16Ga naar voetnoot1)), dye de gemeente te rechte stuyren ende leyden zouden, als by het vrouvolck, ende den gemeenen volcke int verborgen, met haren Adonis, Thammus, Oziris etc. werd bedreven: Ick duchte dattet hem alrede wel vreemt zoude vertonen. Dient belieft Calvinum ende LavatherumGa naar voetnoot2) daerop te lesen, ick mene, dat hij zijnen tydt daerin wel zal besteden, wandt Lavatherus meent, dat Godt de Heere noch al sommige Godtvresende harten onder alle dat quade geselschap heeft behouden, gelyck het ten tyde van Elias is toegegaen, etc.Ga naar voetnootd) Dit naevolgende by forme van appendix gevoecht opdat voorgaende derde capittel, om te beter de gebreeckelickheydt vant menschen verstandt te vertonen. Op deze woorden, die op een afzonderlik blad staan, volgt weer een gehele reeks citaten, over de onvolmaaktheid van de menselike kennis en van het verstand, over de waarde van den bijbel, waarop men alleen zich mag beroepen, over de noodzakelikheid van goede bijbeluitleg en van bijbelstudie, omdat vele plaatsen onduidelik zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bogerman (Joh.), ‘contra Grotium’, (d.i. Ad scripti Hug. Grotii partes priores duas in quibus tractat causam Vorstii et Remonstrantium, Leov, 1614, 4o.) Daarop vervolgt hij: Syn mede gedenckenswaerdich dye mennichfuldige verschillen, dye daer gevallen zijn onder zoo verscheyden vermaerde oversetters, alleen in dat kleyne werck van Cantica canticorum, daervan Petrus Nannius Alckmarianus in zijne Paraphrasibus et scholiis van den iaere 1554Ga naar voetnoot1) op verscheyden plaetsen opt selfde boeck brede aenwysinge heeft gedaen. Ende Paulus Merula in zyn Dedicatie voor zijn werck, twelck hij gemaeckt heeft op Cantica canticorum Willerami AbbatisGa naar voetnoot2), verclaert, dat hij meer als honderdt interpretes op dat werck Salomonis gelesen heeft, twelck te kennen geeft, dat nyemandt van alle dye luyden hem aent verstandt van den voorgaenden interpretem heeft laten genoegen, maer dattet elck beter als een ander heeft willen maecken. Ende alsoo wy vast veel proncken metten name ende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||
autoriteyt van Goods kercke, zoo zal ick hyervoor memorie stellen, eerst dat den name van de kercke oock particuliere huysgesinnen werdt toegeschreven, als te weten Romano 16 v. 5 en 1 Cor. 16 v. 14, Collossensen 4 v. 15, Philemon 1 v. 2. Ex Benedicti Ariae Montani libro JosephGa naar voetnoot1) sive de arcano sermone. Litera A, facie 1, pag. 1. [Den mensen is de oude glans, niet 't duistere ontnomen.] Ex eiusdem praefatione in librum de Actione, litera a, versa. [Meer dan 3000 plaatsen uit de schrift zijn duister of worden tot schade voor de betekenis of stijl weggelaten.] In volumen de sacris fabricis, A, 2. [De geschiktheid van goed en kwaad te scheiden is ons gebleven. De nodige geboden zijn duidelik.] Eodem tomo, Raphelingii in paraphrasin chaldaicam epistole, una cum Guilielmi Canteri in libellum de bibliis graecis praefatione, testantur multos et magnos errores antiquitus in sacras literas irrepsisse. Item: B. Ariae Montani de exemplari psalterii Anglicani animadversio, monstrosam eiusdem psalterii indicat adulterationem: Postremo, apud Johannem Harlemium in variarum lectionum praefatione videre est, quam multae et variae sacrorum bibliorum extiterint lectiones. Ea quae sequuntur ex eiusdem Ariae Montani sunt excerpta tomo qui in frontispicio ostendit lexicon graecum: Post eiusdum Montani Institutiones et dictionarium | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||
graeeae linguae, subsequitur Andreae Masii ad eundem Montanum epistola, magnum indicans Siriacae linguae defectum, quem nostra patitur aetas, quod etiam confirmat altera euisdem Masii ad eundem Montanum epistola, grammaticae syricae praefixa, quae insuper indicat, Novum testamentum primitus syrico sermone fuisse conscriptum. Sequitur deinde Guidonis Fabricii epistola in Dictionarium Syrochaldaicum, quae etiam asserit, Novum testamentum primitus syrico sermone fuisse conscriptum. Santi Pagnino insuper et Munstero hallucinationis notam impingens. Francisci Raphelingi ad Hebraica lingua lectorem epistola, Santem Pagninum, etiam erroris manifesti insimulat, addens plurimas adhuc esse hebraicas dictiones tam multiplicis significationis, ut etiamnum interpretibus: non parum facessant negotii. Ex Benedicti Ariae Montani Praefatione, in latinam ex hebraica veritate veteris testamenti, interpretationem: B. Augustinum tradidiose latinorum interpretum infinitam fuisse varietatem. Idem fere ibidem de B. Hieronymo. Ambigua verba, multum interpretibus facessere negotii. Hebraicae linguae infinitas esse dictiones, quae multiplicem in se significationem continent. Santem Pagninum in interpretatione sua etiam alicubi fuisse hallucinatum. Boni interpretis onus gravissimum. Ex Universitatis Lovaniensis epistola: Santis Pagnini Bibliorum opus, quamvis magnae sit autoritatis, non tamen errore vacare. Ex B. Ariae Montani in Novum Testamentum praefatione: Vulgatam Novi Testamenti interpretationem, caeteris omnibus antiponendam, quippe quae sine dubios et gravissima et tutissima omnium est. Atque ibidem deinceps videre est, quam multa in absoluto requirantur interprete. Idem in praefatione Primi tomi: (Biblia Regia) Summas profecto et divinas laudes, vario et multiplici argumentorum genere refertas, huius sacro- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sancti verbi legitimi, et a Spiritu sancto comprobati, ministri ac interpretes colligere sunt conati, quas tamen oratione complecti non potuerunt, ut et res ipsa docuit, aut ipsi ultro confessi sunt. At vero omnes ingenii et animi vires in eam rem direxerunt, ut huius divini verbi utilissimum, et ad omnium vitam instituendam atque felicitatem inveniendam oportunissimam studium mortalibus commendarent. Ex eiusdem ad summum Pontificem oratione: Quae ab haereticis edebantur hebraico latina, vel graeco latina biblia, etsi lectionem ipsam hebraicam vel graecam integram conservarent, si tamen conservabant, tamen versiones per eosdem depravatissimas habebant latinas, neque legi sine periculo poterant magno. Ex eiusdem admonitione de Sijriacis Novi testamenti libris: Dolui quod in exemplari Sijriaco quaedam desiderentur volumina, quae apud graecos et latinos integrum Novi Testamenti librorum numerum conficiunt, nimirum ex canonicis epistolis aliquae, et integra Ioannis Evangelistae Apocalijpsis, et eiusdam apud eundem Iohannem in Evangelio capitis pars, in qua adulterae mulieris ad tentandum Christi iudicium malitiose a scribis et pharisaeis productae, historia narratur.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Prologus in Ionam docet ipsum Ionam fuisse filium mulieris Sareptanae quem Helias mortuum suscitavit. Hierop volgen enige citaten over de macht van de vorst in kerkelike zaken, uit Bartholomei Keckermanni Disciplina politica, waarbij Hooft verder aantekent (hij is vóór gehoorzaamheid van de kerk aan de wereldlike overheid): Vide praeterea huius argumenti plura dogmata lectu dignissima usque ad paginam 534. Libro eodem pag. 379, 380, 381 quaestionem tractat, an et quatenus Iudai in Republica sint admittendi. Idem videre est apud Clementem Timplerum Politicorum lib. 1, pag. 71Ga naar voetnoot1). Daarna volgt een en ander uit Calvini Admonitio ad Carolum V., tegen de priestervoorrechten; uit Petri Martyri, Commentarii in primum librum Samuelis, over Samuels raad (VIIIe hoofdstuk.) Eodem insuper capite sub versiculis 4, 5, 6, tres regiminis formas proponit, dignas quae nostra aetate mature examinentur. Voor Memorie. Jacobus Taurinus in zijn eerste deel tegen Iacobi Triglandii Rechtgematichden ChristenGa naar voetnoot2), capite 4, p. 45 tot 56 incluys, verhaelt verscheyden dwalingen sommiger oudtvaderen, dye wel naesyenswaerdich zijn. - Naederhandt bevonden, dat ick deselfde ende andere meer wel hebbe geannoteert. Daarna volgt een en ander uit ‘Cardinalis Baronii’ werk over 't concilie van Nicaea, (waarschijnlik bedoelt Hooft diens Annales eccleciastici, XII vol, Antv. Plant. 1597, 1609 fo.). Volgen sommige sommiere observatien van de kleyne bestandicheydt ende eenparicheydt van de Conciliën int corte getrocken uytte Commentarien Iohannis Funcii op zijn Chronologia. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Deze citaten betreffen de Arianen en enige Concilies uit 328 tot 449. | ||||||||||||||||||||||||||||
Het vierde Capittel dijenende tot gematichtheydt in religionssaecken.Ick soude nu oock gaern byeen brengen eenige exemplen, dye mijn duncken dat ons behoren te dienen, om tot moderatie ende tolerantie te verstaen in de kerckelycke verschillen, dye huydensdaechs op de bane syn, opdat wij deselve wel examinerende, ons tot gevoechlickheydt, d'een tegen d'ander souden mogen, begeven, gelyck myn dunckt dat wy schuldich syn te doen, ende sonder t'selfde te doen, nyet wel en schijnen echte kinderen, maer weleer bastaerden te wesen van dye luyden, dye onse voorsaten geweest synde, ende de principale hetten in t'stuck van vervolginge geleden hebbende, over veertich ofte vijftich iaeren, nyet meer in recommandatie hebben gehadt dan dat sy alleenlick nevens den pausgesinden ende onder denselven vrijheydt haers geloofs hadden mogen genieten. Sonder dat sy souden hebben durven dencken om te comen tot de vryheydt, dye Godt de Heere ons soo wonderbaerlick heeft verleent. Dye wy nu misbruyekende metten weeldigen paerden achteruyt slaen, ende d'een d'ander nyet met allen willen ten goede houden. O, alte groten veranderinge van onse eerste beginselen, dye ick oock duchte, dat by continuatie van desen voet ons; eer wij het wanen, wederom tot dye eerste beginselen ofte mogelick tot veel swaerder brengen sal, t'welck Godt de Heere genadelick afwenden wille, Amen. Ende sal alsoo nu comen tot dy voorsz. exemplen ende eerstelick uyt den heere Theodoro Beza (Beza in Epist. theol. pag. 7), alwaer hij seyt: Dat de gereformeerde kercken metten Luterschen ten principalen eens sijn, nyettegenstaende sy in de maniere van leeren, alsnoch verschelen ende dat men daerom tot eenicheydt behoort te trachten. Men lese die heele syde tot dyer materie dienende, en insonderheydt daer hy seydt, dat soo wel de gereformeerde in de Luterschen, als de Luterschen in der gereformeerden schriften, de Prophetissche ende Apostolissche waerheydt bekennen ende aen- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nemen, maer dat evenwel daerom nyet nodich is, datse in alles elckander toestemmen. Verclaert noch terselver plaetse, dat de questie vandt' Avontmael des heeren metten Luterschen ende Ubiquitisten, nyet en is van sulcker gewichte, dat dye het eygentlycke wesen van de Christelycke kercke betreft etc. Non fuisse nec esse questionem illam ex earum genere, quae substantiam ipsam Christianae religionis respiciant. De geciteerde plaatsen (uit dezelfde werken als reeds genoemd) worden weer niet alle afgedrukt; zij bevatten vermaningen tegen al te grote preciesheid en dringen aan op gematigdheid; verder uit Beza, Tractatus theologici, waarbij de opmerking gemaakt wordt: Dat men andere halff soo veel te goede houden soude als Beza hyer den synen doet, waer wel te wenschen. Egomet mihi ignosco, werdt Godt betert al te veel plaetse gegeven, sed cum tua pervideas oculis mala lippus inunctis, cur in amicorum vitiis tam cernas acutum? en bij I, pag. 128 [Wy syn mensen, onze wetenschap hebben wy van Gods genade]: Is dit syn meeninge, soo moet hy immers met syn boeck van de ketterstraf meenen hypocriten ende geveynsde huychelaers te maecken ende geen oprechte Christenen. Daarna volgen citaten van Beza over de preciesheid van anderen, het gezag van concilies, de overheid wake voor eensgezindheid; waarbij later ingevoegd werd Memoriën en Adviezen I, 199-200. Dan volgen citaten uit Du Plessis-Mornay, ‘van der kercke’, tegen de preciesheid en uit Saravia, Defensio etc., dat men de overheid een oordeel in 't kerkelike moet toestaan. Evenzo uit Melanchthon, Loci communes, Epistolae en ‘Tractaet De ecclesia, ao. 1550 tot Wittenburch in octavo gedruckt’, Augustinus, ‘Catalogus haereseon, Tomo VI’ (is dit De haeresibus ad Quodvultdeum? Realenc. f. Pr. Th., u. K. II, 285.) waar hij zegt, dat Tertullianus leerde: dat Godt de Heere selfs lichamelick, maer niet afbeeldich was, maer dat men hem daerom geen ketter heeft gehouden, twelck nochtans nae myn beduncken is een van de swaerste poincten, die men uyt Doctoris Vorstii schriften treckt, ende hem nu ten laste leyt, waeruyt men | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||
syen mach, hoe ongaern dat de Ouden tot scheuringe zyn gecomen, twelck myn te min wonder dunckt te wesen, omdat Augustinus zelfs het licht ende lucht beyde mede lichamen schynt toe te schriven, gelyck ook Philippus Melanthon doet van den windt (August. Epist. 48, to. 2, lib. mei fo. 36., Item Epist. 56. to. 2, fol. 51, Item to. 3, fol. 128, lit. B, D et E.; Melant. in locis com, lib. mei, pag. 8). Daarna volgen nog uit Augustinus enige voorbeelden: 't verraad van Judas en zijn eigen strijd tegen de Donatisten, waarop Hooft voortgaat: Nu gelieve een yder te dencken ofte wy mede nyet dyergelycke swaericheydt int corte wederom zouden hebben te wachten van luyden, dye zoo zeer tot scheuringe gesindt ende zoo kleynseert zyn alsoff haer nyet en gebrack? Maer Augustinus seyt kort daernaer, dat wy de kraftige faicten ofte handelingen van den quaden deen dander nyet behoren te verwijten (Ibidem litera M).’ Dan citeert Hooft twee plaatsen uit Melanchthon, Centuria epistolarum Johan. Schwebelii ministri, Bipontini pag. 244 en 251, [1597]) ter verdediging van pauselike instellingen met de opmerking in margine: O, Melanthon, waer soudet ghy nu blijven? Wadt soude men nu ter tydt van desen man seggen? Ende volgen stracks daerna in tselve boeck dese woorden in substantie: Martinus Bucerus soo voor hem selven als uytten name van de geheele kercke van Straetsburch verclaert in alles met Philippo Melanthone overeen te stemmen ofte te accorderen, ende hy voecht voort daerby wytlopige verclaringe ofte belydenisse van veel articulen, hoewel ick dye mette voorgaende articulen Philippi nyet punctuelick hebbe geconfereert, maer hebbe evenwel goedt gevonden deser voornemen luyden gevoelen van de voorss. saecken dus verre hyermede te verbalen ende andere goede luyden in bedencken te stellen: soo dese goede luyden tot op desen tydt hadden geleeft ende gelycke saecken, als desen alhyer verhaelt, hadden gesustineert, of sy nu ter tydt daerover nyet soo seer bevochten souden werden, als dyegeene, over den welcken soo veel smaetwoorden werden uytgestort, ende nochtans hebben dese | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||
luyden haer nyet vermydet dusdanige dingen opentlick te verclaren in den jaere 1535 ontrent seventhyen ofte achthyen iaeren naedat Lutherus hem al tegent' Pausdoom hadde geopenbaert, gelyck Zwinglius mede gedaen heeft omtrent dyenselven tydt oft al wadt te voorn. Hooft gaat daarna verder en citeert grote stukken uit Junius, Amiable Confrontation, over de oneenigheid en haar gevolgen, over de verdraagzaamheid, dat dwalingen bij allen voorkomen; ook dwalenden behoren tot de kerk. Evenzo uit Beza, Vita Calvini (Tract. Theol. III). Men seyt by een gemeen spreeckwoort: nyemandt soeckt een ander in den oven off hy isser selfs uytgecropen, ende ick duchte dat degeene dye soo suspicieus syn ende sooveel op anderen schort, dickwils selfs nyet vry en syn, off wel ruym soo vuyl als anderen. Men vindt luyden, dyent altydt gedaen is ende dyen alle tydt ongelyck geschiet, soo sy selfs voorgeven. Dan ick meene, dat men reden heeft om sodanige te schuwen ende dat de bevindinge leert, dat degeene, dye haer vredelyckst dragen, de minste schortinge op anderen hebben. De wysheydt, dye van boven is, segt Jacobus (Jacobus 3 v. 17), dye is ten eerste suyver, daernae vreedtsaem, redelick, geseggelick, vol barmherticheydt ende goede vruchten, sonder uytneminge, nyet geveynst, etc. Godt de Heere is nyet gewoon den menschen alle syne gaven nochte oock de volcomen kennisse tegelyck nochte op een plaetse tseffens te geven, maer handelt daerin nae syne wysheydt, deselfde uytdelende sulcks ende tot sulcker tydt als hy bequaemste vindt ende weet den menschen nutst ende salichst te wesen. Soodat alle dinck synen tydt hebben moet (EcclesiastesGa naar voetnoot1) 3 v. 1 tot 9), ende alle het voornemen onder den hemel syn uyre; men arbeijde hoe men wil, soo en kan men doch nyet meer uytrechten. Dyenvolgende bevinden wy mennichfuldelick, dat de Heere Jesus Christus synen lieven Apostelen selfs, door den welcken hy de werldt wilde bekeren, mede nyet alle wetenschap ende verborgentheydt op eenen tydt heeft geopenbaert. Soudet dan oock wonder wesen, dat Godt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Heere in soo corten tydt alst heylige Evangelie weder heeft begost te lichten ende ten welcken tyde beterschap des levens (Godt betert) soo weynich werdt gespeurt, alsnoch veel heeft laten ontbreecken aen de volkomen kennisse? Den Geest blaest waer hy wil ende ghy hoort syn stemme, maer ghy en weet nyet van waer hy comt, noch waer hy gaet, alsoo is een yegelyck mensche dye uyt Godt geboren is, spreeckt de Heere Christus (Johan. 3 v. 8) ende wy hebben gesyen hoe dat by onse voorouders tyden, selfs in dese vereenichde Nederlanden, soowel als noch tegenwoordich in de resterende Nederlanden, onder den Eertshertoge sittende, alle saecken des geloofs ende salicheydts, aen der menschen autoriteit hebben gestaen, mitsgaders het iammer ende elende t' welck daeruyt is gevolcht. Waeromme wy te meer hebben toe te syen ende op onse hoede te wesen, dat wy nyet weder aen dyergelycke ofte deselve klippen en verseylen ende ons aen eenige articulen by den eenen ofte by den anderen te samen gebracht laten binden, sonder yedts daerbuyten ofte ter contrarie te mogen gevoelen. Ick hebbe u noch veel te seggen (Johan. 16 v. 12, 13), maer ghy koont (sic) het nu nyet dragen, maer als dye gecomen sal syn, de Geest der waerheydt, hy sal uluyden in alle waerheydt leyden, wandt hy sal van hemselven nyet spreecken, maer wadt hy sal gehoort hebben, dat sal hy spreecken, ende de toecomende dingen sal hy u verkondigen, spreeckt de Heere Christus tot synen Jongeren, naerdat sy al eenige jaeren met hem hadden ommegegaen, twelck hy voorwaer wel met recht mochte seggen, alsoo sy helaes alsdoen noch nyet wyser waren, dan dat hy een aerdtsch coninckryck oprechten soude, gelyck de moeder der kinderen Zebedei (Math. 20 v. 21) mede op dyen tydt noch soo slecht was, begerende dat haer twee sonen, d'eene tot syn rechterende d'ander tot synder slinckerhandt souden sitten. Gelyck ook by Lucam (Lucas 22 v. 24) werdt verhaelt van den twist, dye ten tyde van des Heeren laetste avondtmael onder den Apostelen self ontstont, wye van hen soude schynen de meeste te wesen. Heeft het alsoo met des heeren Jongeren ende Apostelen selfs toegegaen, by den welcken ick duchte, dat wy huydensdaechs nyet en syn te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vergelycken, ende heeft de Heere Christus nae soo lanckduyrigen ommeganck ende bevindinge van soo groote gebreeckelickheydt onder den synen, denselven tot meerder verseeckertheydt van beteren voortganck voor den toecomenden tydt nyet onderwonden een sommier ende formeel voorschrift te geven, aen t' welck sy souden wesen gebonden, wadt willen nu de menschen wyser wesen, als haeren meester ende hen suleks onderwinden? Te meer dat wy bevinden, dat nae dye wonderbaerlycke seyndinge des Heyligen Geests dyen treffelycken Petro noch sooveel heeft ontbroocken (Actor. 10 v. 28, 34), dat hy nyet en verstonde, dat oock de heydenen totten rycke Goods waeren beroepen. By welck exempel wy wel behoren te leeren, dat ofschoon yemandt tot grote kennisse ende ervarentheydt is gecomen, ja al een Apostel des Heeren selfs mocht wesen, daeruyt nyet en volcht, dat hy in geenen deele mach dwalen, ende dat wy daerom souden moeten gebonden wesen aen sodanige articulen als sulcke luyden ons souden willen voorschriven. Alsoo oock werdt bevonden, dat de voorsz. Petrus, dye van den beginne tottet Apostelampt ende een voornemen leraer was beroepen geweest, door Paulum (soo lange nae hem tot kennisse gecomen wesende) soo ernstlick bestraft is geweest over syne veynsinge metten Joden. Wadt swaere moeyten ende becommeringe heeft dyen treffelycken Paulus, gehadt met synen leerlingen ofte gemeenten (Galaten 2, int brede), dat sy nyet alleen nyet voorwaerts, maer achterwaerts gingen ende in plaetse van den uytnemenden ijver, dye sy aen hem hadden bewesen, nu wel van noden hadden van nieus gebaert te werden? Ende wadt sullen wy van Paulo selfs seggen (Galat. 4 v. 15/19Ga naar voetnoot1)) denwelcken, nyettegenstaende syne uytnementheydt van gaven, noch selver beleyt, dattet met hem noch maer stuckwerck was en dat hyer nyemandt tot volcomen kennisse comt, gelyck hy oock noch elders (Philip. 3 v. 12, 15) seyt: niet dat ick nu den gesetten prijs ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kregen hebbe, ofte nu volmaeckt ben, maer ick iage daernae, off ick eenichsins grepe, daertoe ick gegrepen ben van Christo Iesu. Broeders, ick achte myn selven nyet dat ickt voorgesette gekregen hebbe, maer een dinck doe ick, vergetende wadt achter rugge is, ende streckende myn nae t'geene dat voorn is; ick iage nae het voorgesteecken parck, totten prijs der hemelscher beroepinge Goods in Christo Jesu. Soo veele dan onser volmaeckt syn, laet ons dit gevoelen hebben; ende ist dat ghy yedt anders gevoelt, dat sal u Godt oock openbaren. Waerby wy bevinden, dat Paulus syne toehoorders ofte gemeenten nyet aen hemselven ofte aen eenige voorgeschreven articulen en soeckt te binden, maer wyst dye tot syns selfs leermeester Christum. Daer wy nu ter contrarye de gedeeltheyden (Godt betert) soo mennichfuldich ende de bitterheydt soo groot vinden onder den schriftgeleerden van onsen tyden, dat degeene, dye nu d'eene stadt ofte provintie in tstuck van der leere wel passeren mach, in een ander stadt ofte provintie voor een ketter werdt uytgeroepen. t'Welck immers nyet de schult van de schrifture mach wesen, dewelcke in haer selven ende inderdaet nyet oneens is, maer syn oorsaeck uytten geleerden moet nemen, dewelcke nae der menschen aerdt elck een kleyn lapken van de kennisse der schrifture verkregen hebbende, meenen (gelyck Boëtius van de Philosophie is schrivende (De consolati. phil.Ga naar voetnoot1) lib. 1 pag. 3)), dat hy het verstandt volcomentlijck alleen daervan heeft geerft nyet willende yemandt voor particuer (?) ofte mede-erfgenaem daertoe admitteren, dan dyegeene dye met henluyden in alles eens syn gesint. Sulcks dat de gemeente, nyettegenstaende onse reformatie noch soo ionck is, haer airede van overlange vint onterft van de vryheydt, dye de Apostel Paulus der gemeente naegelaten heeft van in der gemeente elckander wel te verstaen (1 Cor. 14 v. 46 ende naervolgende). Hooft citeert hierna een aantal bijbelplaatsen strekkende tot gematigdheid en bescheidenheid, onderzoek naar alle dingen enz. om dan over te gaan tot Acontius, Stratagemata | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||
etc, die tot verdraagzaamheid aanmaant, evenals Zwingli, Opera en D. Pareus, zonder vermelding uit welk boek hij citeert: [enkele punten dienen slechts onder geleerden behandeld te worden; alles uit de Bijbel is geen noodzakelike waarheid]. Daarna volgt Memorien en Adviezen I, p. 90-91, waarbij 't einde als volgt uitgebreider: Boven desen heeft desen zelven vredelievenden PareusGa naar voetnoot1) noch in den iaere 1614 een besonder wijdtluftich tractaet ende vredenboeck laten uytgaen (Irenicum D. Parei), dienende om eenen ygelyck int algemeen tot verdraechsaemheydt in religions saecken te vermanen ende voornemelick om tusschen den Gereformeerden ende den Lutherschen, ofte immers dengenen dye haer met Lutheri name beleden, vrede ende vrundtschap te wege te brengen, ende d'een d'ander te goede te doen houden verscheyden poincten alsnoch in geschille zynde: gelyck alsser (zoo hij seyt) alle tydt geweest zyn ende blyven zullen onder den theologen, sonder dat dye de bandt des geloofs ende der liefden behoiren te verbreecken, als dye tstuck der zalicheydt nyet betreffen, maer zaecken zijn dye onder de theologen in stillicheydt wel mogen werden gehandelt, sonder dat se voor der gemeente behoren gebracht te werden ende begrijpt daeronder mede het verschil van de alomheydt vandt lichaem des Heeren Christi ende van de mondelinge etinge van tselfde lichaem in den avondtmale: noemende deselfde geschillen hoy ende stoppelen, dye opdt rechte fundament werden getimmert, met wederlegginge van verscheyden redenen ende argumenten dye by eenigen onder den schyn van eenen geestelycken yver tot groot peryckel van allen dengeenen, dye hem vandt pausdom | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ontrocken hebben, werden voorgewent ende vermaendt voorts den Christelycken Princen ende ander Overheyden om met autoriteyt tegen den zodanigen te willen voorsyen. Ende verhandelt dese zaecken voornementlick int voorseyde boeck inde naevolgende paginis: 14, 39, 66, 67, 68, 69, 71, 150, 196, 282, 298, 299, 300, 303, 305, 311, 314, 334, 335, 342, 344, 345, etc. Dient gelieft dat heele boeck te doorlesen met opmerckinge, ick meene hy zynen tydt daerinne wel zal hebben besteet. Ende tot een besluyt van desen stelle ick hyer noch voor memorie, hoe dat Calvinus zelve, dye onder den onsen vast in de grootste achtinge is, wel heeft bewesen, dat hij dye grote precijsheydt ende gepretendeerde suyverheydt, dye alsnu (Godt weet tot wadt eynde) werdt voorgewent, nyet heeft toegestaen, dan alsoo tgene hij daervan heeft geschreven myn wadt te veel ende te moeyelick vallen zoude alhyer te verhalen: zoo zal ick hyer alleenlick aenwysinge doen, waer tzelfde zal mogen werden gevonden: als namentlick in zijne Institutionibus libro 4. cap. 1, 12, 14, 15, 16, 18 ende 19, alle twelcke wel naesiens ende overwegenswaerdich is. DaerbyGa naar voetnoota) wel dyent gevoecht het XVIIe Sermoen vanden oudtvader Augustinus van den twee blinden by den wech buyten Jericho sittende, daarvan den Evangelist Matheus vermaent in zyn twintichste capittel vant 29 verset af totten eynde des capittels. (Augustinus, tomo 10, libri mei fol. 16, verso beginnende)Ga naar voetnootb). Ende zal alsoo hyer eyndigen met hetgene, dat ick bevinde van den goeden yver, dye de gemene kercken genochsaem van alle de provintien van Vranckryck noch op den Nationalen Synode op den eersten Octobris ao 1603 tot Gap in Daulphine begost int gemeen hebben betoont totte vereeninge metten Luterschen, van den welcken insonheydt de onsen hyer ter stede mede zoo groten afkeer bewysen, ende is tzelfde getogen uytte Acten van de voorsz. synode mette penne geschreven, wesende het elfde poinct, onder den titel: Des actes généraulx, luydende als volcht: Sur la proposition faicte des frères de Dauphinée, de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||
rechereher le moyen dentrer en conférence et union avec les églises d'Allemagne quon appelle Luthériennes, pour oster le chisme entre elles et nous, la Compagnie désirant voir leffect d'une si louable ouverture, escrira tant aux Universités orthodoxes d'Allemagne, d'Angleterre, d'Escosse, de Genève, de Basle et de Leyden, qu'à Messieurs de Gourden, et des Fontaines en Angleterre, pour les prier et travailler avec nous en lacheminent de ceste saincte union, disposant mesmes les Princes a y apporter leur authorité et pour ce faire, sy unir plus estroictement avec nous par la confession d'une mesme doctrine. Ende int Nationael Synode van Vranckryck op den eersten Martii ao 1607 tot Rochel begost, werdt int boeck van alle den Synoden van Vranckryck mette penne geschreven fol. 180 verso geseyt, dat van den keurvorst Paltz, oock van zynen kerckenraedt van de Universiteyt van Heydelberch, item vandt Synode provintiael van Hollandt ende Zelandt, vandt landt van Hanauw, ende meer anderen antwoordt was gecomen, grote hope gevende tot voirderinge van tgeene byde voorsz. fransche kercken was versocht etc.Ga naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
Het vijfde capittel inhoudende eenige extracten van beydersydts gevoelen van t' stuck van de predestinatie ende aencleven van dyen, ende brede deductie van t'geene in desen valt te considereren.Alsoo de voorneemste oorsaecke van dese tegenwoordige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltheyden ende daeruyt spruytende ongematichde bitterheyden daerin bestaet, dat veel goede luyden nyet konnen toestaen dye harde drivinge van de hoochlopende leere der predestinatie, soo hebbe ick goedt gevonden alhyer eenige plaetsen byeen te brengen, dye ick desen aengaende by eenige van onse hooftleraers hebbe gevonden, opdat deselfde in Christelycke bescheydenheydt naegedacht ende geexamineert mogen werden omme daernae te oordelen, off de Christelycke sachtmoedicheydt ende aerdt nyet behoort toe te laten, dat d'een d' ander in soo hoochlopende ende harde saecken behoort te dragen. Ende eerst uyt Zwinglio, dye op seeckere plaetse aldus is schrivende: [(Tomo 1, fol. 361, v.) De wet zegt Gods wil en wat hij gebiedt, dat wil hij ook; de geboden tonen das, dat hij afkerig van geweld is.] Alwaer het schijnt, dat Zwinglius nyet heeft gekent dye, tweedeelige wille in Godt, als een geopenbaerde ende een verborgen wille, als men hem nu wil toeschriven. (Goods wil ende wet comen overeen. Stryt dit nyet tegen tgene, dat Godt den mensche tot moordt, overspel; etc. drijft, dye hy nochtans verbiet?) [(Ut supra, fol. 362, v.) Een groot deel der mensen is ten verderve geschapen, maar dit is hun rechtvaardig opgelegd, om Gods rechtvaardigheid te verkondigen. Hyer syen wij, hoewel dat Zwinglius met groote vrymoedicheydt seer hooch in dese saecke schijnt te lopen, hy nochtans hem te rechte bedenckende, daerin zeer becommert schynt te wesen. Ist dan oock reden, dat wy den luyden, dye grote aenstoot in dese saecke vinden, verbinden willen, dat sij nyet anders daervan souden mogen gevoelen ende spreecken? ende dat wij van so- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||
danige luyden soo hatelyck ende bitterlick spreecken ende handelen? [(Ut supra, fol. 364, a.) God wil de val van engelen en mensen; toch straft hij hun rechtvaardig, want God zelf is aan geen wet gebonden, en heeft niet elke daad een goed doel? (Zwinglius vliecht seer hooch ende schijnt wadt heel rouw te wesen. Durus sermo.) Gelijk de kinderen staan onder de wet des vaders, maar de moeder niet; gelijk de stier wel veel koeien bespringt, maar een man geen overspel mag plegen. Vervolgende voorts Zwinglius dye materie veel breder, ende dryvende het voorseyde werck altemael tot Godt, als dewelcke dat stuyrt tot sulck een eynde als hy besloten heeft, daeronder mede begrijpende Davids bedrijf met Uria, Bethsaba en het tellen van t' volck. (Ut supra, fol. 375 b.) Item het werck van Hieroboam, dye Coninck werdt over dye thyen stammen des volcks Israels ende dyergelycke. Gelyck hy noch in tselfde boeck seyt in deser maniere (Ut supra. fol. 371, v.): Somma sommarum, Alles wadt omtrent de mensche geschiet, hetsij dattet het lichaem ofte de siele aengaet, is alsoo van Godt als de waerachtige ende eenige oorsaecke, dat oock het werck der sonde van nyemandt anders en is als van Godt, hoewel 't hem geen sonde is, ende als wy eenige naerder dingen, het sy instrumenten ofte oorsaecken, yedt toeschriven, soo en raeckt het haer, soo men de saeck naerder insyet, nyet meer, als den ackerman syn vruchtbaerheyt doet, (het werck der sonden van Godt; seer harde propoosten) dewelcke, soo se van hem quam, waerom en soude hy op syn saecken nyet dye voorzieninge doen, dat hy alle tydt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van alle voorraedt overvloeyde? (Het is al Godes werck watter geschiet.) Waerom soude hy hem nyet voor alle gebreeckelickheydt wachten? Maer daer is een ander dijet alles verleent, hoewel hy de handt nijet van den ploech trecken noch ledich gaen mach. Alsoo alles wadt wy doen ofte dencken is Goods werck dye alles doet ende bestuyrt etc. Dus veele uyt Zwinglio, t'welck ick hyer nu wil afsnyden, ende nu oock een weynich seggen van t'geene ick uyt Calvini Institutionibus, ick segge uyt myne latynsche Institutionibus hebbe geobserveert, dewelcke anno 1561 syn gedruckt sonder naeme van den drucker. [(Calvini Institut. lib. 2, cap. 3, § 11.) God beweegt ons zonder mogelikheid van tegenstand.] Ende noch int' eynde van deselve §: Sonder tegenspreecken werdt uyt de woorden Johannis getrocken ofte besloten, dat der godtvruchtigen herten soo krachtelick van Godt gedreven werden, datse door onbuygelycke macht volgen etc. [(Lib. 3, cap. 21, § 5.) De predestinatie is het besluit wat met elk mens geschieden zal, of hij tot leven of tot verdoemenis is geschapen. (Sommige ter verdoemenisse ende sommige ter eeuwiger salicheydt geboren.) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||
(Ut supra, § 8, 9.) De mens valt door Gods besluit, maar daarom is de zonde niet vergeeflik, want Gods besluit heeft zijn rechtvaardigheid, hoewel ons onbekend.] Ende opdat wy te beter souden mogen geloven, dattet met D. Calvino, gelyck oock met anderen voornemen luyden meer, als onvolmaeckt ende menschenwerck is geweest, sal ick hyer in t'corte bijvoegen t'geene D. Beza in de beschrivinge van Calvini leven verhaelt, by hem in syn uytterste totten Magistraet van Geneve gesproocken te wesen (Beza, Tractat. theol. vol. 3. pag. 384), luydende aldus: [C. bedankt voor de genoten eer, die hij niet waardig was, en vraagt om vergeving voor zijn vele tekortkomingen en heftigheid.] Volgen nu oock sommige extracten uyt Hieronijmi Zanchii boeck de Natura Dei seu de Divinis attributis, ao 1598 tot Nieustadt in de Paltz gedruckt by de weduwe Wilhelmi Haernisy. (Pagina 307.) De verworpene krijgen nyet alleen geen kennisse der waerheydt, maer sy mogense nyet verkrygen. [(369.) Wat niet volbracht wordt, al is 't geboden door God, is niet eigenlik zijn wil. (Godt gebiet een dinck dat hy niet gedaen wil hebben. Ick segge: Godt gebiet dingen dye hy wil, dat nyet geschieden sullen.) Gods wil was eigenlik, dat Pharao de Joden niet liet gaan. (Godt werdt gehoorsaemt, als men directe doet tegen zijn bevel.) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||
(725.) Wij (hij spreeckt van de uytvercoorne) zijn gelijk geboren als de verworpenen, van nature gelijk, maar door een bizondere liefde Gods uitverkoren, terwijl de anderen verstoten worden. (735.) Dewyle wy al tesamen in sonden ontfangen ende kinderen des toorns geboorn syn ende Godt vermogen heeft om ons alle te beminnen ofte te haten, te verderven ofte te behouden, dat hy nochtans eenige lieff heeft ende salich maeckt ende andere haet ende verdoemt, weten wy dat daervan geen ander oorsaeck aengewesen kan werden dan de wille Goods. (Goods wille oorsaeck van de salicheydt ende verdoemenisse.) [(Pagina 736.) Adam zondigde door Gods wil; slang en dnivel om hem te verleiden had God geschapen; hoe kan iets buiten God geschieden? Wij allen dus zijn ter zaligheid verkoren door God, de anderen ter verdoeming. (Adam is door Goods wille ende raedt gevallen.) Gelijk in alles is 't niet te ontkennen, dat] wy ten laatste moeten comen totte vrye keure van de Godtlycke wille, als tot een oorsaecke der oorsaecken van allerley dingen. [(738.) Mets geschiedt zonder Gods wil, wat kan anders de oorzaak zijn van de verdoemenis of zaligheid? (Matth. 10 v. 29.) (Goods wille is een onvermydelyke oorsaecke der verdoemenisse etc.)] Dese wille is de voorneemste ende onvermijdelycke oorsaecke der verdoemenisse van alle degeene dye verloren gaen, wandt soo 't godt nyet gewildt hadde, daer soude nijemandt verloren gaen. [(743.) De verwerping is eeuwig, waardoor de verworpenen vaten der schande zijn:] wy staen ooc toe, dat de verworpene door dese ordeninge Goods verbonden ende gedrongen werden met eene noodtsaecke- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lichheydt van sondigen ende daerdoor te vergaen, ende datse oock alsoo gedrongen ende geconstringeert werden, datse nyet mogen sondigen ende vergaen. (De verworpene moeten noodtsaeckelick sondigen.) [(744.) Hoewel bevreemdend, moeten zij zondigen] sy werden daertoe als uyt noodt door Gods ordonnantie geconstringeert etc. Degeene, dye nu dit geschrift in handen sal mogen comen, sullen uyt hetgeene voorschreven is konnen syen de seer harde redenen, dye by den voorseyden Zwinglium, Calvinum ende Zanchium werden gebruyckt, sonder dat myn dunckt van noden te wesen dyergelycke plaetsen meer uyt andere onse Leraren byeen te soecken, t'welck myn oock wadt te veel tydts nemen ende te moeijelick vallen soude. Maer ick wilde wel, dat een ygelyck by hem selven eens geliefde te overleggen de grote uytnementheydt ende weldadicheydt, daermede Godt de Heere (nae de mennichfuldige getuychnissen der schrifture) het menschelycke geslachte boven alle andere schepselen ende gedierte heeft begaeft ende daerby te vergelycken ende t'examineren, hoe de voorsz. verstanden van den voorseyden hooftleraren daermede overeencomen. Ende men sal bevinden, dat op dyen voet ende nae het gevoelen van de voorsz. leraren dye voorseyde praerogativen ende uytnementheyden des menschelycken geslachts verre het meesten deel desselven door Goods eygen precise wille ende ordonantie uyttermate suyr opbreecken soude, alst noodtwendich soude moeten gaen, gelyck dye luyden haer verstandt streckende is. (Aller onredelycker dieren elende houdt metter doodt op; der verworpender menschen elende soude door Goods onweerstandelycke kracht euwich duyren moeten.) Alsoo alle schepselen ende gedierten, oock de alderminste ende verachtste van dyen, van veel beter conditie, souden wesen als verre het meestendeel van den menschen, ten aensyen, dat alle derselver gedierten ende schepselen dienstbaerheydt ende elendicheydt, daermede sy den menschen onderworpen syn, is voor eenen corten tydt ende eygentlick metter doodt ophout. Daer ter contrarye boven de grote swaricheyden, elendicheyden ende miserien, dye de menschen hyer ter werldt veel onder- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||
worpen syn, haer principaelste miserie ende elende na den tydtlycken doodt eerst een beginsel nemen ende euwich duyren soude moeten, t'welck sodanige onderscheydt is, datse in geen vergelyckinge ofte comparatie mach comen. Daer is veel hondert jaeren onder de Christenheydt eenige strydicheydt geweest over dese saecke, maer dat men soo verre gecomen soude hebben, als men nu schynt toe te arbeyden, dat men geen goedt Christen (immers soo veel de menschelycke swackheydt en gebreeckelickheydt toelaet) soude mogen wesen, als men Zwinglii, Calvini ende Zanchii ofte dyergelycke verstandt nyet soude konnen toestemmen, dunckt myn dat verre vandaer is. Gelyck myn oock dunckt onbehoirlick te wesen, dat men nu ter tydt de menschen soo nauwe daeraen binden, ofte om eenige verscheydentheydt van advijs in sodanige hoochlopende saecken, elckander haten soude. Onse voorouderen hebben Melanthonem, Bullingerum ende Hemmingium etc. daerin wel konnen dragen ende goede vrundtschap met henluyden houden; wadt reden isser, dat men in dese landen, dye myns bedunckens, alle andere landen in oprechticheydt, lieftallicheydt ende gematichtheydt verre te boven gaen, de menschen van allerley soorte daerom soo vyantlick tegen den anderen sal ophetssen? Maer staet daer beneffens oock wel te considereren, off de texten van de boecken van de voorsz. luyden nopende het eynde, waertoe de menschen syn geschapen, oock wel overeencomen mette uytgedruckte woorden van de andtwoorden, dye de Catechismus inhoudt op dese naervolgende vragen; ende eerstelick op de antwoordt op de seste vrage, aldus luydende: Godt heeft den mensche goedt ende nae sijn evenbeeldt geschapen, dat is in waere heylicheydt ende gerechticheydt, opdat hy Godt synen schepper recht kennen, hem van herten liefhebben ende met hem in de eeuwige salicheydt leven soude, hem te loven ende te prysen. Ten tweeden, de antwoordt op de negenste vrage, dye aldus luydt: Godt heeft den mensche alsoo geschapen, dat hy dat (te weten de wet) konde doen, maer de mensche heeft hem selven ende alle syne naecomelingen door ingeven des duyvels ende moetwillige ongehoorsaemheydt derselver gaven berooft. Van gelycken dunckt myn van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||
groot bedencken te wesen, d'antwoordt op de 37e vrage des voorsz. Catechismi, alsoo dye uytdruckelyck seydt, dat de Heere Christus den toorn Goods tegen de sonde des ganschen menschelycken geslachts gedragen heeft, daer nochtans onze voorsz. hooftleraers seggen, dat den sommigen het euwige leven ende sommigen d'euwige doodt is voorgeordonneert. Ga naar voetnoota)Ende opdat men oock eenigsins syen mach, hoe hem den voorsz. Melanthon, Bullingerus ende Hemmingius in dese hoge questieuse zaecke in haeren tydt hebben gedragen, soo dient geweten, datten voorsz. Hemmingius ex professo een besonder tractaet van de algemene genade in latynGa naar voetnoot1) heeft geschreven, daeruyt zijn gevoelen ende verstandt wel kan werden, verstaen, waerom ick myn om cortheydts wille daertoe referere. Ende zal alsoo alhyer alleenlick eenige plaetsen uyt Melanthone ende Bullingero verhalen, ende daerby oock voegen eenige plaetsen uyt Calvino zelf, den welcken nyettegenstaende zijn doorgaensche hardicheydt, nochtans by wylen schynt gedrongen geweest te zyn om de gematichteydt eenichsins mede plaets te geven. Sooveel Melanthon voort eerst aengaet, bevinde ick dese naevolgende plaetsen, ende eerst uyt zyne Consiliis, alwaer hy pag. 176, 177 sub quaestione, An probanda sit Stoicorum sententia: Omnia necessario fieri, al in den iaere 1534 heeft geschreven in naervolgende maniere (Men sye op dese materie Melanthonem verder int twede deel van zijne voorsz. Consiliis van pagina 110 tot 150): [God kan geen oorzaak van de zonde zijn en dus moet er toeval en vrije wil zijn; Gode onwaardig en afgrijselik is het dus te zeggen, dat alle dingen noodzakelik zijn. Waartoe zou men dan bidden? Dit weggenomen, verdwijnt de gehele religieGa naar voetnootb).] Ende voorts uyt synen brief voor syne Locis communibus totten leser geschreven, alwaer hy aldus seyt: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||
(Dat men hom houden moet aen de wille Goods in de schrifture uytgedruckt. Goods genade allen menschen gemeen): [Wie twijfelt aan de belofte en bedreiging Gods, neemt de gehele religie weg.] Ende in syne Locis communibus selve titulo de gratia et justificatione: dat de genade gelijk de boetpredicatie allen aangaat. Zo laat ons ook allen geloven:] ende een ygelijch besonder sluyte hemselven in de beloften ende sullen weten, datse waerlick de weldaet Christi sullen genieten, soo sy Goods beloften geloven. Item titulo de praedestinatione: (Men moet uitten Evangelio van de praedestinatie oordelen.) [Naast het evangelie moet geen ander argument der praedestinatie aangevoerd worden. De belofte is onverdiend en algemeen (Goods beloftenisse sijn algemeen).] Ga naar voetnoota)Memorie. Staet te gedencken, dat niettegenstaende Philippus Melanthon in tstuck van de praedestinatie van zodanige gematichtheydt is geweest, als zijn tegenoverstaende schriften uytwysen; Johannes Calvinus zelfs in zijne Epistola dedicatoria aen den Ceurvorst Paltzgraef Friderico, voor zyne Praelectiones van den Propheet JeremiamGa naar voetnoot1), dusdanigen getuychnisse van hem geeft (Calvini epistolae et, responsa. Epist. 145., libri mei pag. 272 tot 275 toe): virum ob incomparabilem rerum optimarum scientiam, summam pietatem, aliasque virtutes, aetatum omnium memoria dignum. Ja hy heeft op dese zaecken een helen groten brief aen Melanthon zelfgeschreven, alwaer men kan syen, wadt strydicheydt in dit poinct onder henluyden is geweest, mitsgaders het grote gevoelen, dat Calvinus evenwel van den voorseyden Melanthon heeft gehadt, van de voorneemste qualiteyten, dye in eenen voornemen theologe werden vereyscht, nyettegenstaende Calvin wel gewoon is als flagitiorum reos te schelden dengenen dye hem in allen zaecken nyet konnen toestemmen, gelyck hij oock | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||
eenen van zynen voorneemsten vrienden Farellum rigidum et morosum heeft gescholden (In vita Calvini staende voor zyne brieven. Epist. ad Farellum 148 lib. mei, pag. 285), omdat hij met hem strydich was int gevoelen van een ander predicant, denwelcken Calvinus zeer patrocineerde, soodat hij gansch weynich tegenspreecken wilde lyden; wandt desen Farellus anders (Farellus ad Calv. Epist. 155, libri mei pag. 292, 293) mede zeer heftich es geweest int doden van Servetus ende int swaer vervolch van den anderen, dye zij voor ketters scholden. Doch heeft Calvinus ook naderhandt heel verwerpelick van Melanthon beginnen te schriven, als in zijne 182. ende 183. brieven (Epist. 188 ad Perrucellionem, pag. 336), zoodat myn dunckt, dat op hem zelfs wel mach werden geappliceert tgene hy den Magistraten te laste leyt, te weten, datse door gene zaecken meer werden verbittert ende tot wederstandt getercht, dan als zy menen, dat zij ende hare handelingen in kleynachtinge comenGa naar voetnootb). Ende nu sal ick oock een weynich, doch wadt breder verhalen uyt dyen vermaerden Bullingero, denwelcken in syne Decades schrijft als volcht: Ga naar voetnootc)(Staet te letten, dat nijettegenstaende Bullingerus in tstuck van de praedestinatie zoo gemachticht is geweest als hyer tegenover blyckt, zoo heeft nochtans Beza denselven genoemt een uytnemenden dienaer Goods: Eximius ille servus Dei Bullingerus. Beza Tractationum theologicarum volumino primo, pag. 139, linea prima. Voorts by Petrum Martijrem in zijne Commentariis in primum librum Samuelis, cap. 6, fol. 37 verso et 38, recto, mach men syen, hoe dye plaetsen te verstaen zyn, dye van de verhardinge van s'menschen herte spreeckenGa naar voetnootd). [(Duydts exemplaer ao. 1611 tot Amsterdam gedruckt by Dirck Pietersz. in de witte persse, fol. 124, col. 3.) Al is Adam zo geschapen, dat hy vallen kon, er is toch geen zwakheid in hem; hy is volmaakt (Adam nyet geschapen om te sondigen). De eerste mens ontbrak niets aan de volmaaktheid en dus is de mens tot volkomen zaligheid | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||
geschapen. (De mensche totter salicheydt geschapen. Ut supra, comna 3 ende 4), gelijk een zoon niet onthoofd wordt, omdat zijn vader dit wel voorzien heeft. (Exempel van de voorsienicheydt Goods.) Ook Cains moord kende God, maar hij werd daartoe niet onweerstaanbaar gedreven: God is niet de bedrijver van al wat hij voorziet. (Goods voorwetentheydt geen oorsaecke van sonde.) Ende alsoo den oudtvader Augustinus voornemelick gehouden werdt voor dengene, op wyens verstandt oirspronckelyck dit harde verstandt van de predestinatie werdt gebouwt, soo sal ick oock hyer byvoegen cen plaetse van denselfden Augustino, dye myn nochtans dunckt met dese naestvoorgaende gematichde plaetsen wel overeen te comen, luydende deselve plaetse als volcht: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[(August, tom. 7, lib. 2, de peccat. meritis cap. 5, lib. mei fol. 142, recto.) God is onze helper, maar hij helpt alleen wie zelf wat doet, want wij zijn geen ongevoelige stenen. Waarom hij de een helpt, de ander niet, is zijn verborgen rechtvaardigheid.] Ga naar voetnoota)Men sye voort van de algemene genade in Calvini Epistolis van pagina 129 tot 134 toe, heel breet. Ende ick heb oock goedtgevonden hyerby te voegen dese naervolgende bedenckingen: Soo Godt de Here van euwicheydt geordoneert heeft, wat notelick ende onvermidelick van alle menschen werden moet ende wadt uijtganck alle dingen moeten nemen, zoo en helpt noch wysheydt noch godtvruchticheydt, noch deuchdt noch arbeydt, noch afmaninge noch straffe van den bosen, nochte smeeckinge ofte aenlockinge totten goeden, gelyck oock gene deliberatien, consultatien ende dyergelycke van enige vrucht souden wesen. Wij bevinden nochtans, dat dyegene selfs, dye dese zaecken alsoo willen schinen te verstaen ende vast te setten, deselfde alsoo qualick konnen practiseren, alsoo zijluyden zoowel als ander luyden haer over sommige dingen bedroeven ende over anderen verheugen, eenige dingen vermiden ende andere volgen, sommige laecken, sommige prysen, twelck nochtans altemael uyt misverstandt zoude comen, als zij vastelick geloofden, dat alle dingen alsoo noodtwendich zouden moeten vallen, als men dye syet gebeuren. De geboden ende verboden Goods zouden oock schinen een gemaeckt werck ende zonder ernst ende alleen pro forma ende ten schijne gedaen te wesen. Wy souden oock schinen tegen Godt daerin te stryden, dat hij willende den smadelycken ende wreden doodt van zoo groten mennichte van vrome martelaren, dye alomme in de Christenheydt zyn ende alsnoch werden omgebracht, wy hetzelfde pogen te wederstaen, ofte ons immers over zodanige elenden bedroeven. Waertoe souden oock dienen die mennichfuldige vermaningen tot smeecken, bidden, tot poenitentie ende boeten te doen, ja sonder ophouden te bidden, als geen beterschap ofte genade daeruyt stont te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||
verhopen? Soudet mede nyet vreernt luyden, dat wy den Here Christum ten iongsten dage ten oordele souden verwachten, als vandt begin der scheppinge vaststondt, dat deen nootsaeckelick behouden werden ende dander verloren gaen soude moeten? Wandt alsoo soude het oordel al van te voorn al gevelt wesen, eer het quaedt begaen was, ende alsoo soude dexecutie alleen resteren van tgene den mensche nootsaeckelick moste doen tegen tgemeen seggen, quod effectus non sit ante causam. De wereldlycke rechters, dye gewoon zyn in halszaecken te wysen by arrest, en twijfelen nimmermeer aent effect, van haer sententien, ten waere zij selfs van verstandt veranderden. Sodanige veranderinge en kan nae het gevoelen van dengenen zelfs, dye de praedestinatie zoo hooch driven, immers by het godlycke wesen in zyn onfeilbaer decreet geen plaets hebben. Soo schijnt dan ongerymt te wesen, dat Godt de Here aen de vasticheydt van zyn voorsz. onfeilbaer decreet, twelck hy voor zoo veel duysendt iaren heeft gemaeckt, selfs soude twyfelen, om ten iongsten dage daervan wederom kennisse te willen nemen. Schijnt, oock dyenvolgende overtallich te wesen het articule des geloofs, twelck spreeckt van des Heren Christi toecoomst ten oordele van levenden ende doden, alsoo zij al van den begin aen, elck tot zeeckeren eynde zoude wesen gedestineert ende geaddiceertGa naar voetnootb). Ende nochtans ontsyet men hem alnu nyet de luyden, dye alsnoch in grote mennichte van dat verstandtGa naar voetnoot1) syn, openbaerlick uit te roepen voor degeene, dye nieuwicheydt soecken in te voeren. Daer ter contrarie noch werdt bevonden, dat, dese precise hoochlopende predestinatie by Calvinum in den jaere 1552 eerst ingevoert is met geen kleyne moeyten ende tegenspreecken van andere gereformeerde kercken, ende dye alsnoch belieft sonder vooroordel te confereren de extracten hyervoorn van beydersydts verstandt gestelt, dunckt myn, dat geen fundament | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vinden sal, dat het verstandt Melanthonis ende Bullingeri sodanich soude wesen (Beza, tractat. theol., tomo 3, pag. 376), dat men dengeenen, dye dat toestemmen so hatelick behoort uyt te roepen, als nu dagelycks werdt gedaen, ofte dat men deselve met sodanigen verstandt nyet totter gemeente soude behoren te admitteren, anders dan onder beloften, datse tselfde verstandt nyemandt souden communiceren, t'welck mij veel meer dunckt nieuwicheydt te wesen. (Dat de voet van onse predicanten voorgenomen nieuwicheydt smaeckt.) Wandt heel veel anders by den voorneemsten invoerders van dit precys ende hoochlopende gevoelen, als Calvinus ende Beza selver met Melanthon ende Bullinger ende Hemmingius is gehandelt geweest, denwelcken nyet alleen toegelaten is geweest van dese saecke by monde te communiceren, maer sy hebben haer verstandt ex professo bij geschrifte ende gedruckte boecken alle de werldt bekent gemaeckt ende syn evenwel tot allen tyden onder den aldervoorneemsten theologen van de protestanten ende gereformeerden syde gerekent geweest, waeruyt myns bedunckens genoch blyckt, dat men dese saecke der gemeente nyet voor en draecht soo het behoort. Ga naar voetnoota)De gansche schrifture getuycht van de mennichfuldige weldaden, dye Godt de Heere aendt volck van Israel heeft bewesen ende dye hij geneycht was henluyden verder te bewysen, deselfde liefkosende ende smeeckende opdt allerseerste, ja haer noemende zyn eerstgeboorn zoon (Exodus: 4 v. 22, Deuter. 31 v. 16, 17), nyettegenstaende hy wel te voorn gesyn ende oock Mosi ende Josuae wel voorseyt, heeft, dat zij haer tot afgoderije begeven, God verlaten, zyn verbondt verbreecken ende daerover Godes toorn tegens haer ontsteecken, hy haerluyden verlaten ende zijn aen gesicht voor haer verbergen zoude, van alle twelcke God de Heere hem oock op verscheyden plaetsen zoo zeer beclaecht ende naementlick by den conincklycken propheet Davidt psalm 81 v. 9 ende voorts, dat een mensche therte roerdt, dyet met aendacht leest, daerop Calvinus oock breedt heeft geschreven, twelck wel naesiens waerd is. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maer dat Godt de Heere alle zodanige vertoningen van grote genegentheydt over dat volck int gemeen gedaen zoude hebben sonder verder meninge als van sommige weynigen ende dat hy evenwel alle dye ander mennichte van euwicheydt ende onwederroepelick ter euwiger verdoemenisse zoude hebben geordineert, zoudet dan nijet vreemt schijnen, dat hij hem ter voorsz. plaetsen daerover zoo wemoedelick beclagen zoude? Men lese daerop eens het 32 capittel DeuteronomiiGa naar voetnoot1) ende myn dunckt, dat men nyet en behoort Godt den Heere toe te schriven, dat hij een mensche, ick swyge verre de meeste mennichte van menschen, tot zulcken oneyndelicken ende onophoudelicken elende geschapen zoude hebben. Den Apostel Paulus schrijft onder anderen aen dyen van Corinthen aldus (2 Cor. 5 v. 19, 20): God was in Christo de werldt met hem zelven versoenende, hen haere sonden nyet toereeckenende, ende heeft het woordt der versoeninge in ons gegeven. Soo zijn wij dan boodtschappers uijt Christi name, als off God ulieden door ons bade, zoo bidden wij uyt Christi name, lat (sic) u met Gode versoenen. Schynt het nyet impertinent te wesen, dat God de Here zelfs zodanige vermaningen ende smeeckingen zoude gebruycken voor dengenen, dye nyet uijtvallen mogen, ter eender ofte voor dengenen, dye buyten alle hope zouden wesen om zalich te mogen werden, ter anderen zyden, als denwelcken den wech totten leven, van euwicheydt toegesloten zoude wesen? Andreas Hijperius ende Benedictus AretiusGa naar voetnoot2), beyde treffelycke vermaerde theologen van onser zyde, hebben op dye plaetse geschreven te weten Hijperius als volcht: Daarop volgen deze plaatsen in extenso: [God geeft de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||
genade, maar van de mens wordt geloof en goed leven geëist; der menschen schuld is het als zij niet zalig worden.] Den Oudtvader Augustinus (Augustinus tom. 7. Ad articulos aliquot falso sibi impositos, libri mei fol. 277 col. 3), denwelcken alle gesintheyden van onse tyden elck omt zeerste henzelven pogen toe te eygenen ende op zynder zyde te trecken, heeft van dese materie zooveel geschreven, dat hy zelver belydt, dat alrede by zyn eygen leven daeruyt wierden getrocken sesthienderleye zeer absurde articulen, over denwelcken hy hem ten hoochste beclaecht, sustinerende dat dye zyn verre buyten zijne meninge; waerom ick deselfde articulen hyer oock zal by voegen, luydende als volcht: [dat God allen, ter zaligheid geschapen heeft en dat de zonden niet Gods werk zijn, enz.] Dus verre dye voorsz. articulen. Maer de beantwoordinge, dye Augustinus daerop heeft gedaen, is zodanich, dat ick mene, zoo hy teser onser tydt leefde in dese landen, dat hy in velen poincten by den onsen nyet beter zoude werden getracteert, als anderen dye dagelycks opdt alderhatelyckst ende als snode ketters werden uytgeroepen, twelck men uyt het naelesen van de voorschreven beantwoordinge zal mogen bevindenGa naar voetnootb). Maer genomen, dat over der Gereformeerden ende Protestanten syde het verstandt Zwinglij, Calvini, Bezae ende dyergelycke noyt by nyemandt, dye onder de haeren gereeckent ende gekent is geweest, waere tegengesproocken, maer dat het contrary verstandt nu binnen weynich iaeren (gelyckt voorgegeven werdt) eerst onder denselven waere geopenbaert, soudet dan oorsaeck genoch geweest hebben om soo veel misverstandt ende bitterheydt daerom aen te rechten? Ick meene voorwaer neen, maer achte, dat dye sulcks dede, selfs met recht van nieuwicheydt soude mogen werden beschuldicht, also men int beginsel van de reformatie al te sorchfuldich was om dat poinct nyet soo uytterlijck te dryven, ende het is een saecke, dye soo veel hondert iaeren ondert pausdom is gedisputeert ende vandt eene concilium opdt ander uytgestelt is geweest (Predestinatie veel hondert iaeren gedisputeert) sonder gedecideert te werden. Jaa, een saecke daerin dat wy syen dat de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aldergeleerste selfs haer nyet konnen verdragen ende sodanige saecke, daerin dat men bevint, dat Lutheri naecomelingen selfs voor een goedt deel van syn verstandt, genoch een mettet onse wesende, syn afgeweecken ende 'tselfde nu opentlick met uytgegeven boeken tegenspreecken. Hierop volgt een stuk, dat bijna woordelik overeenkomt met verschillende delen van VI, omtrent het niet slagen der vervolging onder Filips II, de oorzaken van de oorlog enz.; onenigheid komt overal voor, ook in de regeering, hoewel die uit de meest bevoegden bestaat: Maer als nu al schoon alle kerckelycke personen van den lande tesamen soowel van d'eene als van d'andere syde alle sonder eenich tegenspreecken van yemandt van hun allen, van een verstandt waren in de voorsz. hoge ende andere dyergelycke questien, soudet evenwel nyet een grote ongerymtheydt wesen, dat sy den Staten, dat is de souveraine Regieringe van den landen, souden willen opdringen, datse sodanich haerluyder verstandt in sulcker waerde soude moeten aennemen, datse allen den ingesetenen vandt landt souden opleggen hen daernae te reguleren, sonder t'selfde eenichsins te mogen tegenspreecken, op pene van lyfsstraffe ofte ten euwigen dage met vrouwen ende kinderen uytten lande gebannen te warden? Ende soudet nyet noch veel ongerijmder wesen, soo verre sodanigen besluyt by het meestendeel van de kerckelijcke personen, met tegenspreecken van een groodt deel van andere gelycke kerkelycke personen soude werden gemaeckt? ende dat oversulcks alle dye tegenspreeckende kerckelycke personen mede gelycke straffe souden moeten dragen? Soude dat nyet wel een droevigen uytganck wesen van soo genadigen uytcoomst als Godt de Heere dese landen heeft verleent? Ende nochtans kan ick nyet anders verstaen, off de redenen ende pretentien hyer voorn int eerste capittel verhaelt en schenen daer ganschelick toe te strecken, soodat myn dunckt, dat op dyen voet de vervolginge vandt pausdoom daertegen heylich werck soude wesen, als elck ander daerin geleden hebbende. Voorwaer de heeren Schepenen deser stede syn wel gewoon op den inganck van haeren dienst van iaer tot iaer by openbaere ende solennele publicatie te aggreeren, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de willekeuren by haere voorsaten in officio gemaeckt, maer verder nyet als tot proeve ende kennisse van henluyden selve dye dye publicatie op haeren name laten doen, wadt reden soudet dan wesen, dat ment heele landt soude pogen te maecken subiect, alsulcke alderswaerste wetten in saecken daer men de regieringe vandt landt int minste nyet soude willen kennen? ende dye by de kerckelycke personen, een goedt deel uytheemsche wesende ende dye daerenboven, noch aen eedt noch aen instructie aen den landen syn verbonden, by meerderheydt van stemmen soude wesen geresolveert? by welcke licentie ende immuniteyt van eede ende van nyet gebonden te wesen aen een gemeene kerckelycke ordonantie, dese luyden nochtans nu soo langen tydt tot groot misgenoegen van meest alle d'ander leden vandt landt voornemelick op deser stede naeme syn gemaincteneert t'welck, myns erachtens, wel te wenschen waer, dat alsnoch mocht werden gebetert. Dan het schynt, dat dese luyden haer in voorspoet qualick konnende matigen, nyet dencken hoe langen tydt dye vandt pausdoom besich syn geweest, eer sy tot soo grooten aensienlickheydt ende autoriteyt syn gecomen. Het syn noch weynich iaeren, dat wy door Goods wonderbaerlycke segeninge ende onuytspreeckelycke genade dye wrede vervolginge vandt pausdoom syn ontgaen ende als of dat noyt geschyet en waer, schynen wy nu selfs alrede tot gelycke hoocheydt ende autoriteyt te trachten over der menschen conscientie, nyettegenstaende dese landen, om deselfde t'ontgaen, sooveel hebben geleden ende uytgestaen, ende wy procederen nochtans daerin met sulck eene vrymoedicheydt ende confidentie, alsof nyemandt noch hoge noch lage ons daerin behoorde ofte en vermochte tegen te spreecken: nyet eens denckende hoe het soo wel in t'oude als geduyrende het nieuwe testament dengeenen is gegaen, derwelckers naervolgers wy gaern genaemt ende daervoor aengesyen souden willen wesen, daervan Erasmus Roterodamus (Erasmus tomo 8, pag. 75 in tertia Concione de Lasaro) ende Perkinsius (Perkinsius in syne duytsche openbaringeGa naar voetnoot1) pag. 35, col. 3) goede vermaninge | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hebben gedaen. Philippus Melanthon schrijft daervan oock eensdeels in deser maniere (in Locis communibus: De castitate, libri mei pag. 102, 103): Qui ad ministeria ecclesiastica vocantur, si afficiantur ecclesiae calamitatibus, si operis sui magnitutidinem animo metientur, si cogitabunt quam difficilis sit dogmatum explicatio et gubernatio ecclesiae, huius curae ac miseriae facile eis excutient cogitationes de coniugio. Res est enim maxima et omnium longe difficillima gubernatio ecclesiarum. Nam et ipsa doctrina difficilis est et mirabiliter exercet studiosos, est et ipsa explicatio plena difficultatis, et hos labores vix sustinere animus occupatus domesticis cogitationibus potest etc. De moeyten ende extreme periculen by dese landen aengegaen ende uytgestaen syn al te bovenmaten swaer, de uytganck van dyen al te uytnemende ende vermaert ende het naturel van de ingeboornen al te humain ende goedich, dan dat men de luyden soude opleggen soo swaere ende ondrachlycke wetten, maer sonder ergens met soeticheydt ende civylheydt in saecken van religie soude mogen werden geprocedeert, dunckt myn dat den aerdt ende conditie van den naturellen des landts t'selfde opdt' alderbeste wel vereyscht ende meriteert, sooveel buyten quetsinge van de principaelste ende nodichste hoofdstucken mach geschieden, ende dat men over sulcks de saecke houdende buyten peryckel van dyen van de gereformeerde religie, sy haer daermede behoren te laten genoegen, als synde veel meer dan men in den beginne van den oorloge heeft verhoopt ende dat dyenvolgende dye van de voorschreven religie haer nyet alleen nyet en behoren te onderwinden tot beswaer ende onderdruckinge van andere goede eerlycke luyden, maer dat sy ende alle de ingeboornen ende alle andere goede vreedsame ingesetenen van den lande behoren daertoe te arbeyden, om elckander met vrundtschap ende liefde te beiegenen, ende alsoo dye onderlinge eenicheydt te onderhouden, tot onser aller mutuele bescherminge tegen dengeenen, dye hem soo lange iaeren hebben vertoont ende gedragen als onser aller gemeene vyanden, dye dese landen bewonende syn ende nyet van d'eene off d'ander gesintheydt in 't particulier. Wy weten de cracht van dat gemeene spreeckwoordt, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||
t'welck de Heeren Staten oock gewoon syn op haere muntte te gebruycken, als namentlick: Eendracht maeckt macht (Concordia res parvae crescunt), t'welck wy, als de datelickheydt van dyen door Goods genade bevonden hebbende, voor alle anderen behoren te houden in de hoochste recommendatie. Nu mene ick dat genoch is bekent, dat de gereformeerde kercken metten Lutherschen in de Oostersche quartieren als Polen, Ungeren, Beemen ende dyergelyeke tot haerder beyderseydts verstarckinge ende onderlinge bescherminge goede eenicheydt houden. Volgen de voorbeelden van de Hanze tegen Brunswijk, en van Hendrik IV met Genève, zie Mem. en Adv. I, 8 en 9 en dan pag. 148 van dit deel. Toegevoegd wordt nog: ‘Item dat de Switsers in soo groten verscheydentheydt van religie oock alsnocli haer bontgenootschap onderhouden ende by middele van dyen haeren Staet in soo langen iaeren hebben geconserveert’. Ende om nyet verre te lopen, het mach ons selven altemael nyet vergeten wesen (Emanuel de Metere lib. 1, fol. 41 d.), hoe dat dye van de Gereformeerde religie selfs binnen Andtwerpen in den iaere 1566 by requeste ende met exemplen hebben vertoont, datter wel twee religies tesamen in een stadt verdragen konnen werden, alsmede (Ibidem lib. 11, fol. 217 d) datten heere Prince van Orangien h.m. in den iaere 1583 na den voorgenomen ende gefaelleerde aenslach van den hartoge van Aniou op de stadt Andtwerpen (Ibidem fol. 220 a) ende andere steden meer voor den Statengenerael mede gelycke wytlopige vertoninge ten selven eynde heeft gedaen. Gelyck oock Stephanus Battori, coninck van Polen ende grootvorst van Lettouwen (Ibidem lib. 13, fol. 23 b), nae eenich, ongemack ter wilde (sic) hooftstadt van Lettouwen gevallen, mede op dye materie nyet alleen een vermaninge, maer, een ernstlick gebodt heeft laten uytgaen tot onderhoudinge van een gemeene religionsvrede. Voorwaer de voors. heere de la Noue (Discours, pag. 112), wesende een soo treffelicken man ende dye soo veel heeft gedaen tot wederstandt van de tyrannie ende tot voirderinge van der protestanten saecken in Vranckryck, heeft de nature ende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||
conditie van de Nederlanden wel sulcks gekent, dat hy wel heeft verstaen, dat dye met geene hardicheydt, maer met gevoechlickheydt ende beleeftheydt moeten werden geregeert, houdt het oock daervoor, dat buyten den Jesuyten, geenen redelycken menschen vroet gemaeckt soude mogen werden, dat Godt de Heere eenich behaegen soude hebben aen sodanige bloedtstortingen, alsser dickwils syn gevallen, maer (Ut supra pag. 56) houdt de Catholycken soo wel als d'andere voor syne broeders, als gegriffyt ofte geentet synde op eenen selfden stamme Jesus Christus, ende om de nutbaerheydt van sodanigen verstandt den luyden te beter in te planten ende te doen apprehenderen, verhaelt hy op verscheyden plaetsen van syn voorseyde tractaet (Ut supra pag. 77, 98, 117, 141, 142, 499, 798, 800, 820, 821, 834, 843, 866, 867 als oock pag. 45, 50, 56, 78, 80, 274, 307, 961, 1011, 1012) de mennichfuldige inconvenienten, onmenschelycke wreedtheyden ende verscheyden andere elenden, dye door de bitterheydt van religie het ryck van Vranckryck syn over gecomenGa naar voetnoota). Onder welcke onrustige menschen ick meene dat alle dyegeene, dye over drye ofte vyer iaren in den Raedt deser stede hebben gedient, uytte lecture vandt proiect van de kerckelycke ordonnantie by tyden van den heer Prince van Orangien hoochloffelycker memorie beraemt, ofte immers uyt de missive daerby overgesonden, wel indachtich behoort te wesen, dat hy oock eenige predicanten van dyen quartiere heeft begrepen, daertoe ick myn gedrage. Maer soo veel, den lande van Hollandt ende Westvrieslandt aengaet, hoewel men aldaer ende oock in dese stadt int' particulier wel over veel iaeren eenige merckteijckenen heeft gesijen, dat eenige van de kercke haer mede nyet ten volle hielden vernoecht aen de vryheydt, dye sy waeren genietende, maer oock gaern eenige swaericheydt souden hebben gearbeyt over anderen, van dewelcke dye van de regieringe van denselven landen verstonden, dat geen peryckel ofte ongemack was | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te verwachten (Emanuel de Metere lib. 14, fol. 40, col. a, b, c); dat mede syluyden ten tyden van den Grave van Leycester dye vryheidt hadden genomen om den Staten van den lande (in allen schyne off dye haer eygen saecke nyet verstonden ende daerin gebreeckelick waren), de welstandt van de landen ende christelycke religie mitsgaders de eenichheydt ende goede correspondentie met Engelandt ende den Grave van Leycester te recommanderen; daerop haer luyden alsdan oock by den Staten is geandwoordt (Ut supra, fol. 28, col. a): gelyck oock dye van de kercke voorseyt onlangs te voorn seeckere ordonantie ofte discipline nae haer eygen goedtduncken hadden versocht in te mogen voeren; t' welck haer geweygert synde, sy daerover de Staten voornoemt, als vyanden van de religie hadden gecalumnieert. (Dye van de kercke doen versoeck om ordre ende discipline nae haer eygen goedtduncken in te voeren.) Soo hebben sy nochtans hem doenmaels wel weten te wachten, haer drivinge met sodanigen groote ongematichtheydt, confusie ende bitterheydt te onderwinden by het leven vandt meestendeel van den ouden, dye int begin ende stracks nae de reductie deser stede totte regieringe van de selve beroepen syn geweest, als dewelcke wel genoegende aen de genade ende vryheydt, dye Godt de Heere tegen aller menschen opinie soo wonderbaerlick hadde verleent, haer wel souden hebben voorgesyen van 't gemeene schip, met apparent peryckel van lyf ende goedt van soo groten mennichte van vrome menschen ende vrouwen ende onnosele kinderen aen den klip van sodanige ongematichtheydt te verseylen. (Voorsichticheydt ende gematichtheydt van de keuren deser stede, dye de eerste iaren nae de reductie hebben geregeert)Ga naar voetnoota). Ga naar voetnootb)Ende alhoewel dat hyer ter stede de heren burgemeesteren ende twee pensionarissen indertydt volgende de onverbreeckelycke coustume daervan zijnde in halszaecken daer eens menschen leven aen hangt, nyet anders en hebben als vocem deliberativam ende nyet resolutivam, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zulcks dat haer stemmen daerin ten principalen nyet en gelden, maer dat de decisie alleenlick bestaet by meerderheydt van stemmen van de heeren Schepenen indertydt, soo zyn nochtans dye voorsz. burgemeesteren ende pensionarissen in zodanige occurrentien alle tydt gewoon eerst haer advys te geven. Ende is dyenvolgende in den iaere 1591 (zoo ick mene) gebeurt, dat op den aenklacht van den heere Schout tegen eenen dief Marinus genaemptGa naar voetnoot1), alle de vyer burgermeesteren, twee pensionarissen, ende vyer schepenen advisereerden totte naeste straff aen de doodt, maer werde by dander vijf schepenen den voorz. patient gecondemneert totter doodt. Doch wierdt ter oorsaecke van t'groot verschil van stemmen de voorsz. zaecke noch ten minste eens ofte tweemael uytgestelt om daarop naerder te delibereren, maer bleven evenwel int eynde alle dye heeren respectivelick elck by zijn verstandt, zulcks datten voorz. patient metter coorde wierdt geexcuteert, houdende elck van alle dye heeren hem zoo wel gerust by zyn gevoelen, dat nyemandt hem van tzyne heeft laten diverteren. Doch heeft de patient den doodt voor ogen syende noch eyntelick, zoo het scheen tot ontlastinge van zyn gemoedt zoo veel faicten bekent, dat de zaecke daermede was uytte kyf. Maer mach evenwel dese zaecke wel dienen tot bewys hoe sorchfuldelick dat mijn Heeren elck in t'zyne gewoon zyn het recht van overstemminge te maincteneren. Dese proceduren verschelen immers in de overstemminge te veel van de proceduren van de overstemminge bij den Heeren Staten gevallen op haere E. resolutie ofte decreet op de onderlinge verdrachsaemheydt in religionszaeckenGa naar voetnoot2). Sullen dese proceduren van den Staten by den kercken raedt deser stede impune mogen werden geimpugneert | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ende verworpen, omdat alle de leden vandt landt daerin nyet eenstemmich zijn? Tis wonder dat zy dan de criminele vonnissen nijet meer en berispen ofte haer daerop nyet zeeckerder imformeren, off dye by eendrachtige stemmen zijn genomen ende geresolveert, alsser yemandt metter doodt werdt gestraft. Lieve Godt, wadt zoudender dan nae deser luyden wet grote mennichte van menschen tonrecht wesen geexcuteert! ende hoe veel resolutien van desen Raedt zoudender moeten werden geretracteert, als wy gelycken wet zouden wesen onderwurpen als wy den Staten willen voorschriven!Ga naar voetnootc) Hierop volgen verschillende stukken, die ook voorkomen: Mem. en Adv. I, p. 23, 58, 25, met toevoeging van p. 39, dan blz. 64 (no 137 en 138) en p. 26-32 met invoeging van enkele kleinere passages, die elders voorkomen. Na bladzijde 32 ‘....besmet met sooveel ketters’ volgt: .....onder denwelcken hy [sc. Filips II] begreep alle degeene, dye vandt pausdom waren afgeweecken. Waeromme tot bescherminge van alle deselfde int gemeen ende nyet van d'een of d'ander gesintheydt in t'particulier d'ingesetenen vandt landt de wapenen tegen hem hebben aengenomen. Wandt ick nyet en wil sustineren, dat men een generale impuniteyt voor alle soorten van ketteryen soude statueren, hoe verre dye oock souden strecken ende sonder onderscheyt te maecken off dye voor de troublen hyer bekent syn geweest of nyet. Maer ick kan anders nyet verstaen off wy souden de fundamenten van dese langduyrige oorlogen verre te buyten gaen, als wy onder de vryheydt dye door Godes segeninge daermede is verwurven, nyet mede souden begripen sodanige gesintheyden, dye voort aennemen van de wapenen, in grote mennichte in dese landen voor vrome eerlycke luyden syn bekent geweest, ende onder denwelcken, veel meer als over anderen, de meeste hetten van vervolginge van water, vuyr, swaerdt ende alle andere tormenten, tenminsten in Hollandt ende Vrieslandt als doen syn gegaen. Ende noch veel absurder dunckt myn te wesen, dat men dyegeene, dye men weet dat soolange iaren nyet alleen voor goede Christenen, maer oock voor lidtmaten van de gereformeerde kercke gekent syn geweest, alsnu om deze vyf poincten | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in questie ende het aencleven van dyen, van den predickstoel ende anders soo hatelick ende bitterlick tracteert, als waeren zy de aldersnootste ketters, fielten ende booste menschen van de werldt, in sulcker voegen dat men deselfde soot' schynt, soo men mocht, noch wel opdt alderswaerste soude willen tracteren....Ga naar voetnoot1) Van gelycken nature ist, dat hij [sc. Vorstius] werdt geseydt geschreven ofte gesproocken te hebben, dat Socinus ofte eenich ander genaemt ketter hem soude hebben geleert theologiseren, om soo te spreecken, duydende tselfde off hy syne kennisse in der theologie sodanigen luijden danck wist, daer wij nochtans selfs wel weten, dat sodanige maniere van spreecken heel een ander verstandt heeft ende insonderheydt by den theologen, dye door haere adversarien ende tegenpartye altemet soo werden gedreven, datse veel dingen moeten naespeuren ende ondersoecken, dye sy anders wel naelaten souden ende de Nederlanders oock werden geseyt door den Coninck van Spangien tot krichsluyden gemaeckt te wesen, hoewel sy hem weynich danck daervoor weten. Alsoo ist begryp gemeenlick groot, daer de liefde kleyn isGa naar voetnoot2). Zwinglius ende Lutherus met haere consorten zijn van haerluyder partye mede van nieuwicheydt beschuldicht geweest, waervan sy het contrary sustineerden, ende haer op de meeste oudtheydt der leere van der Apostelen tydt aff beriepen, t'welck men metten ouden boeckdrucker Frobenium vetus novum soude mogen noemen ende moet insonderheydt, soo wel het oude als het nieuwe, syn valeur ende waerde krygen uyt syns selfs eygenschap ende wesen. Wy hebben by onse tyden bevonden soo treffelycke aenwas ende vermeerderinge in de wetenschap ende kunde van de seevaert, gelyck ick ook meene, dat de kennisse ende ervarentheydt in den loop des hemels, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mede by ons leven seer heeft toegenomen; wadt hoort men nu oock diversiteyt van medicineren door d'inventien van dengeenen, dye ParelcelsistenGa naar voetnoot1) werden genoemt, dye nae het succes van saecken, by den eenen gepresen ende by den anderen werden gelaeckt, ende insonderheydt wadt een treffelycken ende te voorn ongehoorden wetenschap ende verbeteringe heeft syne Exie de handelinge ende oeffeninge militaire toegebracht. Ende is oock in eenige iaeren herwaerdt oock geen cleyne veranderinge i gevallen in onse duydtsche poesije, Rhetorycke genaemt. Soodat nyet alles te verwerpen en is, wadt ons voorhenen onbekent geweest is ende nutertydt voor niew werdt aengesyen. Dominus Beza is wel een treffelyck geleert man geweest, t'welck ick meene, dat by nyemandt tegengesproocken mach werden, maer dat hy nyettegenstaende hy van Zwinglio, Calvino ende andere voorgaende geleerde luyden groot behulp heeft gehadt, alles soo volcomentlick soude hebben getroffen, datter nyet aen soude gebreecken, daervan heeft Dr. Saravia het contrarye wel breedt ende heftich geschreven, met aenwysinge van veele faulten ende lelyckheyden, ende Beza selfs en soude hem van volcomentheydt nyet hebben willen beroemen, hoewel hy meer als te groote vrymoedicheydt heeft gebruyckt om verwerpelick te spreecken (Epistola theol. pag. 7 ende 210) van verscheyden soo ouden als nieuwe theologen ende onder anderen mede van Sebastiano Castellione ende Jacobo Acontio, dye beyde by onse tyden hebben geleeft ende nyet weynich hebben geleden ende nae het getuyehnisse van Bibliotheca GesneriGa naar voetnoot2) (dye nu seer vermeerdert is) mede treffelycke geleerde luyden syn geweest, gelyck oock insonderheydt van Castellione getuygen Andreas Hyperius, Fridericus Furius Ceriolanus, Philippus Melanthon, Christophorus Carleilus ende Laurentius Hunfredus, beyde Engel- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schen als ooc Johannes ChecusGa naar voetnoot1). Aller welcker geleerder luyden getuychnissen rayns bedunckens wel ruym tegen de verwerpinge Bezae mogen ende behoren te balanceren, hoewel ick d'een noch d'ander in alles wil gelyck geven, als houdende van grooter waerde t'geene dominus Beza selfs schynt gevoelt te hebben (Tract. theol. tomo 3, pag. 46): dattet alle tydt geweest is, tegenwoordelick is ende tottet uytterste eynde des werldts wesen sal sodanigen swackheydt van des menschen verstandt selfs onder de geenen dyent blyckt dat Godt de Heere met synen heyligen geest begaeft heeft, dat nyemandt van hen allen oock nyet inder aldernoodtsaecklyckste saecken alles verstaen heeft, uytgenomen alleen dyegeene aen den welcken men geensins mach twyfelen, als den Propheten ende Apostelen. Ende noch denselven heere Beza op een ander plaetse aldus (Epist. theol. 54): al stemmen goede luyden in alles nyet overeen (twelck de swackheydt des menschelycken verstandts nyet toe en laet) soo konnen sy nochtans elckander lyden ende verdragen etc, gelyck ick hyervoorn int vyerde capittel deses geschrifts verscheyde andere dyergelycke plaetsen Domini Bezae hebbe aengewesen, soo dattet schynt dat de gematichtheydt noch altemet moet uytbarsten. Dewelcke soo dye myn dunckt de hooftsomme der Christelycke leere eygentlickst, de bevelen ende de raedt Christi naest de nature deser landen gelyckst ende tot onderhoudinge van de vereyschte vrundtschap ende lieftallicheydt onder den menschen, als mede tot mainctiene- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ment van de eendracht tot wederstandt van onser aller gemeene partye nodichst is: soo dunckt myn, dat deselve by allen vromen ende vredelievenden menschen behoort den voorganck ende praeferentie te hebben voor dye ophitsingen ende instigatien, dye men nu soo veel verneemt ende nyet anders als tot scheuringe ende gedeeltheydt mogen strecken, daeruyt onser aller onderganck noodtsaeckelick soude moeten volgen, welcke proceduren nu soo lange hebben geduyrt ende by eenigen als noch met sulcken yver ende met menichfuldige suspicien tegen de aerdt der liefden geimagineert, werden gevoedt, dat men in plaetse van keyseren, coningen ende andere potentaten uyt saecke van eenich ongelyck ofte misverstandt krych ende oorloch voeren, t'welck in corten tydt werdt geslist ende versoent, dese luyden dye nae haere professie het licht der werldt ende het sout der aerden wesen souden, haer soo onversoenlick vertonen, dat sy by successie ende van handt tot handt elckander dese bitterheydt inplantende ende voortervende, door haer luyder bedrijf het heele landt als in eenen onlesschelicken brandt van oneenicheydt werdt gehouden sonder aenschouw te willen nemen dat het swaerdt van onse partye, ons alsnoch van naeby dreycht ende als over 't hooft hangende is. De geheele Godtlycke schrifture maeckt schier gewach van de beswaerlijcke handelinge ende proceduren by den Egyptenaers tegen de Israeliten gepleecht. Dan als men dye geschiedenisse wel examineert, soo staet myns bedunckens voort eerst te letten dat dye van Israel aldaer in een vreemt landt ende nyet onder alle haere vrienden ende magen nochte in haer eygen vaderlandt syn geweest, ende dat sy nochtans geduyrende het leven Josephs, twelck was omtrent tachtich iaeren, naedat hy uytter gevanckenisse ende tot soo grooten staet was gecomen, ende nae synen doodt omtrent noch veertich iaeren, maeckende te samen omtrent hondert ende twintich iaeren wel getracteert syn geweest, tottertydt datter een andere Coninck in Egypten is gecomen, dye van Ioseph geen kennisse hebbende, ende oversulcks de voorttelinge ende segeninge Goods over Iacobs geslachte benijdende, t'selfde met ondrache-lycke lasten beswaert heeft gehadt. (Comparatie van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Egyptissche proceduren tegen den Israeliten tegen onse handelinge metten ketters soomen dye noemt.) Waertegen de nature van onse handelinge wel overwogen synde, behoren wij ons dan nyet wel te schamen, dat wy alrede in den tydt van omtrent veertich iaeren, dat is het derden deel van 120 iaeren, over onse eygen landtsluyden in haer eygen vaderlandt over onse goede bekende, geallieerde ende bloedtverwanten, ende daer het verschil van religie tusschen ons en henluyden, by het onderscheydt tusschen den Israeliten ende den Egyptenaers nyet en is te vergelycken, sodanigen swaericheydt souden pogen te bearbeyden, gelijck de vertoningen by sommigen meer als te veel werden gedaen? Ick verstae wel, dat dye voorsz. Israeliten uyterlick waeren int verbandt Goods ende dat men oversulcks seggen soude mogen, dat Godt de Heere haer luyden daeromme soo lange in syne protectie heeft gehouden: twelck ick nyet wil tegenspreecken. Maer hoe sy haer in de uyttocht uyt Egypten hebben gedragen ende gequeten, ende hoe weynich sy de wonderwereken Goods ende weldaden hebben in achte gehadt, heeft den uytganck vandt heele werck geleert, dat sy alle op twee nae om syn gecomen. Daer ter contrarye wy wel weten, dat de luyden, metten welcken wy hyer te doen hebben, syn van soo goeden leven ende burgerlycken wandel als wy selfs, dye oock by haer weten nyet gaern yemandt souden verongelycken, ende over sulcks met geen fundament mach toebetrouwt werden, dat sy uyt quaedtwillicheydt ofte obstinaetheydt dwalen, ofte in saecken van religie haer anders dragen ende bewysen souden als haer om t'harte is ende als sy voor Godt de heere in goeder conscientie hopen te verantwoorden, gelyck sy oock van d'eene als van d'ander soorte ende insonderheydt oock dye van de gereformeerde religie nu aen de kante van vijftich iaeren, met opofferinge van haer lichame hebben betoont. Isser eenich gebreck ofte mangel by den eenen ofte by den anderen, gelyck oock de alderbesten daervan nyet vrij syn, dat behoren wy de genade Goods te bevelen ende het beste van onsen evennaesten te gevoelen ende te verhopen. (Parabole van den talenten, Matheus 25 v. 15.) De uytdelinge van de talenten werdt geseyt gedaen te wesen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nae eens ygelycks eygen vermogen, sulcks dat een yder mocht voldoen, midts ter goeder trouwen te werck leggende, tgeene hy hadde ontfangen, comform t'welcke redelycke ende bescheyden menschen doorgaens ende insonderheydt huysvaders met haere kinderen, schoolmeesters ende ambachtsluyden met haere discipulen ende leerlingen ende andere anders, door de natuyrlycke redelyckheydt ende dagelycksche onderwysingen, alsoo weten omme te gaen, datse van de oudsten, middelbaersten ende iongsten nyet gelycken dyenst, voortganck ende arbeydt syn vereysschende, maer hen laten genoegen, dat elck van henluyden nae syn vermogen, ouderdoom ende begryp ofte capaciteyt hem is quitende, ende schynt het daerom nyet wel vreemt te wesen datter contrarye van dyen dyegeene, dye andere luyden in alle christelycke deuchden behoren voor te lichten, andere goede luyden, dye haer noch onderworpen noch verbonden syn, soo grote swaericheydt souden bearbeyden, omdatse van de Heere vooralsnoch nyet met gelycke gaven als syluyden syn voorsyen? Voorwaer de Heere Christus, onser aller leermeester, in de bovengemelde parabole heeft seer qualick genomen, dat hem (als verre van hem synde) by den knecht, dye het eene talente hadde ontfangen, te laste werde geleyt, dat hy maeyde daer hy nyet en hadde gesaeyt, ende vergaderde daer hy nyet en hadde gestroijt. Daerby wy myns bedunckens wel behoren te leeren om ons te wachten, dat wy onder den schyn van goodsdiensticheydt, den menschen nyet meer en vergen, dan de Heere henluyden heeft gegeven, ofte oock de selven meer te willen inplanten, dan sy konnen begrypenGa naar voetnoot1). Maer hyertegenGa naar voetnoot2) siet men nu hyer ter stede, dat de onsen met macht tot meerder scharpheydt arbeydende syn, schynende oock, dat men den luyden, dye haer alsnoch totter gemeente nyet begeven hebben, gelyck oock d'andere, dye alrede daerinne syn, by indirecte wegen ende sonder dat sy daerop letten ofte t'selfde genoch | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||
verstaen, daermede wil verbinden veel nauwer ende strickter als men oyt gewoon is te doen, wandt ick meene dat een ijgelyck genoch is bekent, dat men int bedienen van den doop der ionge kinderen, den assistenten ofte getuygen gewoon is alleenlick te vragen, of sy de leere dye int oude ende nieuwe testament ende in de articulen des Christelycken geloofs begrepen is ende dyen volgende in de Christelycke kercke geleert werdt, nyet kennen de waerachtige ende volcomen leere der salicheydt te wesen? mette beandtwoordinge van dewelcke met simpelick Jaa te seggen, men plach te mogen volstaen, maer alhoewel dat ick soude meenen, dat alle theologen van der gereformeerden syde bekennen, dat nyet alleen elck particulier persoon, maer oock de kercke selfs wel mach dwalen, gelyck hyer voorn cap. 3 eenige aenwysinge daervan oock is gedaen, veel min dat hem yemandt onder den menschen (van den propheten ende Apostelen wille ick nu nyet spreecken) soude werden gevonden, dye hem te rechte van alle volcomentheydt soude mogen beroemen. Dat men oock daerenboven bevindt, dat insonderheydt in dese tyden by den dienaers des woordts, in openbaere predicatien dickwils sodanige propoosten werden gebruyckt, ende soo groffelik werdt geexorbiteert, dattet wel te wenschen waer, dat sy met meerder discretie daerin handelen ende haer affectien, passien ende genegentheyden, voor des Heeren woordt, den volcke nyet voor en droegen, gelyck men wel bevindt, dat by den Apostel Paulum daerin met soo groten sorchfuldicheydt gehandelt (1 Cor. 7 v. 6, 10, 12, 25, 40) ende onderscheydt tusschen syn eygen woordt ende raedt ende des Heeren woordt gemaeckt is geweest. Soo gaet men nu noch toe dye voorsz. vrage totten doop als voorn gebruyckt sulcks teGa naar voetnoot1) veranderen, dat men niet toestandt (sic) van deselve ende simpelick iaa daer toe te seggen, nyet alleen de leere der bibelsche schrifture ende articulen des christelycken geloofs ende tgeene dyen volgende ofte in conformiteyt van dyen geleert werdt, toestaet, maer dat men oock met eenen approbeert, alles wadt in de kercke alhyer ter stede in manieren als | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voorn werdt geleert, sonder eenige exceptie, t'welck alsoo ingevoert synde, soude daermede alles wadt ons by den dienaeren des woordts nae haer goedtduncken ende verstandt voorgedragen werdt, voor Godes woordt aengenomen moeten ende apparentelick by niemandt dan op peene van ketterye tegengesproocken mogen werden, wadt wil doch daeruyt werden? (Onse predicanten willen haer andere theologen nyet onderwerpen.) Ick meene dat nyemandt van onse predicanten hyer ter stede hemselven onderwerpen ofte in alles gebonden wesen soude willen aen 't verstandt van yemandt van den alder[ver]maersten oudtvaderen van wadt tydt ofte uytnementheydt, datse oock souden mogen wesen, nochte oock aen alle t'geene, dat de eerste Reformateurs van de kercken nu in den tydt van omtrent honderdt iaeren hebben geleert ofte geschreven. Ist dan nyet al te groten goedtdunckentheydt, dat dese luyden haer nu souden vermeten, allen anderen in alles wadt tottet ministerium werdt vereyscht, soo verre te overtreffen, datse alle haer seggen ende doen voor sodanigen heyligen onwederspreeckelycken dinck allen menschen souden willen opleggen, gelyck dye voorsz. proceduren mede brengen? Sy weten immers wel, datse anderen nyet soo heel weerloos hebben gevonden om haere saecke te beschermen (Van de conferentien van beyden syden gehouden), ofte immers andere wetent, dye de beschrivinge daervan hebben gesien ende gelesen, ende een ygelyck weet oock wel, dat andere van ander gesintheydt van geen minder confidentie in de voorstandt van haer gevoelen procederen (Elck laet hem duncken het beste te hebben), wadt apparentie souder dan wesen dat dese allen dyen van Amsterdam met heure consorten alleen (dye doch haere faulten nyet minder als anderen hebben), sodanigen volcomentheydt souden toeschriven, dat sy alle tesamen haer verstandt daer onder gevangen souden geven? Ick sye daertoe so weynich apparentie als dat dye van Amsterdam haer den anderen heel ende al souden onderwerpen ende nochtans dunckt myn voor den staet vandt landt nyet drachelick te wesen, dat men in dese grote licentie ende ongebondentheydt van lasteren langer mach continueren, alsoo dese sorte van menschen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||
doch veelal soo syn gesint, dat sy geenen schyn van haer willen geven, datter yedts is datse nyet soude hebben geweten. Ook sulcks datse eenige voornemen persoonen, dye sodanigen precysheydt nyet en volgen, maer met oprechticheydt procederende ende sonder passie de waerheydt nae haer vermogen naespeurende, haer voorgaende verstandt verlaten ende t'geene sy beter achten aennemen, daerover werden gecalumnieert ende van lichtvaerdicheydt beschuldicht, ut insani sapiens nomen ferat, aequus iniqui, ende de lelie dickwils onder den doorn werdt verdruckt.Ga naar voetnoota) Het dunckt myn buyten alle apparentie, dat het volck van dese landen, als haer vryheydt zoo duyr gecocht ende nochtans nyet anders als door donbegripelycke genade Goodts verwurven hebbende ende gewoon zynde de schrifture zelfs tondersoecken, zouden konnen verstaen, haer zodanige proceduren t'onderwerpen. Het is oock al te zeer wederom geweecken nae de oude tijrannie des pausdooms, daervan zelfs de oversetters van den Duydtschen bibel in den iaere 1580 met privilege van den heren Staten, by Jan Canyn cum sociis tot Dordrecht gedruckt, in margine wel schampelick spreecken, op tgene dat men int Pausdoom gewoon is te sustineren, dat de kercke nyet mach dwalen. (Ieremias 18 v. 18 op de woorden: coomt laet ons tegen Ieremiam raedtslagen, wandt de priesters konnen nijet dwalen in de wet etc.)Ga naar voetnootb). Der Manicheen gevoelenGa naar voetnoot1) meene ick, dat by alle soorten van dengeenen dye de Christen name voeren is verworpen. Soude men nu alle de werldt opdringen sodanigen verstandt, gelyck Zwinglius heeft geleert, dat Godt den val der Engelen ende des menschen heeft gewrocht, dat hy den Engel ende den mensche tot overtreders heeft ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maeckt, dat Godt autheur, oorsaeck ende doordriver van overspel ende doodtslach soude wesen, dat Godt den moordenaer beweecht om een onschuldich mensch, te vermoorden, dat het werck der sonden van nyemandt anders is dan van Godt. Ende, gelyck Calvinus seyt, dat de menschen nyet alle op gelycke conditie Averden geschapen, maer dat den sommigen het euwige leven ende den anderen der euwige doodt voor geordonneert werdt. Item soo wy geen reden geven konnen, waerom Godt den synen genaede doet, anders dan omdattet hem alsoo belieft, soo sullen wy geen ander reden hebben, waerom hy d'anderen verstoot, anders als synen wille. Item, dye Godt voorbij gaet, dye verstoot hy ende dat om geen ander oorsaeck, dan dat hijse uijtsluyten wil van de erffenisse, dye hy sijnen kinderen voorordineert ofte predestineert. Item, datten verborgen raedt Goods de oorsaecke is van de verhardinge. Item, Godt ordonneert het alsoo door synen macht ende raedt, dat onder den menschen werden geboren, dye van smoeders lyff aff tot eenen seeckeren doodt syn vervloeckt. Item, de mensche valt, dewyle het Goods voorsichticheydt alsoo geordineert heeft. Item, tgeene Hieronymus Zanchius leert: dat de verworpene en krygen nyet alleen geen kennisse der waerheydt, maer sy mogense nyet verkrygen. Item, dat Godt Pharao gebiet, dat hy tvolck laet trecken, dat en was eygentlick de wille Goodts nyet. Item, de verwerpinge hangt nyet aen de onwaerdicheydt der verworpene, ofte aen haere quade wereken, maer alleenlick aent voornemen van de wille Goods. Item, dye sondigen, dye syn geordonneert tottet geene datse doen, soo veel alst eenige wereken syn. Item, de eere Goods ist uytterste eynde van de verwerpinge ende verdoemenisse. Item, mette wille onder de wet geopenbaert wil Godt, dat alle menschen salich werden, maer met syn verborgen wille, dewelcke genaemt werdt des welbehagens, wil Godt nyet dat alle menschen salich werden, maer alleen de uytvercoorne. Item, wy bekennen dat Adam door Goods ordonantie in sonden gevallen is. Item, wy belyden dat door Goods raedt ende wille geschiet is, dat Adam is gevallen gelyck van alle tselfde int begin van dit tegenwoordich capit tel breder is verhaelt. Soude men, segge | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ick, sodanigen verstandt den menschen opdringen willen, het soude myn duncken een seer swaere saecke te wesen, ende nyet min vreemt alst' gevoelen der Manicheen voorseijt. Ende nochtans siet men, d'ervarentheydt leert ende de datelickheydt wyst uyt (Ongeschickt gebruyck tegen den ouden lidtmaten der kercke), dat men degeene dye van over veel iaeren haer met groter eeren ende goedtgenoegen van een ygelyck by der gemeente hebben gehouden, sonder sodanigen precysen verstandt te konnen aennemen, als nu betoont de meeste afkericheydt ende vyandtschap boven alle andere gesintheyden, ende soo veel den staet van t'landt toelaet, opdt swaerste vervolcht, t'welck myn dunckt een groot abus te wesen, wandt degeene dye onder den gereformeerden het vervolch meest hebben gedreven, sooveel ickt hebbe naegesien, veel schriftuyrplaetsen dyese daertoe gebruycken, qualick appliceren ende te veel toerqueren. Insonderheydt dunckt myn, dat offschoon eenige goede eerlycke luyden, synde van goede naeme ende faeme, nyet uyt quaedtwillicheydt, maer uyt misverstandt, in sulcke hoge saecken quamen te dolen, dat men dat nyet soo swaer behoort te nemen, in dese laetste tyden, van dewelcke de Heere Christus selfs in twijfel schynt te stellen, off hy oock geloove op aerde sal vinden (Lucas 18 v. 8). Soude men ook de gebreeckelickheydt des geloofs, nu ter tydt sulcks straffen, als sommigen toe inclineren, soo mosten wy immers eerst voorsyen sijn van sodanige rechters, aen de seeckerheydt van welckers oordeel nyemandt soude mogen twyfelen, ende dat noch al geschiedende, soude men oock wel grotelicks mogen twyfelen, oftet Goods wille oock soude wesen, dat men dye luyden op sulcker wyse soude mogen handelen, gelyck men by mennichte ondert pausdoom, met gepretendeerde seeckerheydt van haer gevoelen heeft gesyen ende nu oock by eenigen van den onsen seer toe werdt gearbeydtGa naar voetnoot1). |
|