Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
I.
| |
[pagina 2]
| |
van Niceen aff, het daervoor is gehouden en̄ bevonden, dat veele vande kerckelijcke personen zeer ambitieux en̄ twistgierich sijn geweest, daervan onse leraers ende voorneemste theologen haer oock tot onsen tijden ten hoochsten beclagen, soo zijn wij nochtans, ofte door achteloosheydt, ofte door licht betrouwen, zoo verre gecomen, dat nyet alleen onse predicanten voor een groot deel uyt andere provintien, maer oock eenige uyt andere landen, metten Geunieerden Provintien geen gemeenschap hebbende, zijn geboren, en̄ oock de ouderlingen en̄ diaconen mede veel van uytheemschen, insonderheydt hyer ter stede, zijn bestaende, en̄ dat daerenboven wel mach worden getwijfelt, dat een groot deel van henluyden noch eedt van getrouwicheydt aen haere Overheydt, nochte in tstuck van haer bedieninge, op behoorlijcke instructie, ofte andersins heeft gedaen, daer nochtans zonder voorgaenden eedt en̄ voldoeninge vandt recht daertoe staende, nyemandt tot een simpele burgersneringe wordt geadmitteert. Off zulcks geen kleynachtinge vande Overheydt medebrengt, staet wel te bedencken, insonderheydt, daer zodanige constitutie van kerckelijcke regieringe, zonder eenich gesach ofte advys vande Overheydt, van jaer tot jaer werdt gecontinueert, daer nochtans (zonder te vermanen van tgeene in ander saecken mach wesen gepasseert) alleman kennelick is, dat alrede hyer ter stede onder zoo kleynen getal, als tot noch toe tot ouderlingen en̄ diaconen zijn gebruyckt, zoo veel snode banckeroeten zijn gevallen. Immers siet inen de saecke alrede zoo verre comen, dat men opentlick sustineert, dat de Magistraet geen gesach in kerckelijcke saecken competeert, maer dat deselfde regieringe alleen moet bestaen bij de kerckelijcke personen, dye in maniere als voorn daertoe zijn beroepen, twelck mij dunckt een groot abus te wesen. Daer van het classis van Alckmaer wel voor een voornemen exempel mach dienen, alsoo tselfde veel min als | |
[pagina 3]
| |
de helft van zijn competent getal starck zijnde, hen nyet heeft ontsyen, in een zaecke van grote importantie, en̄ van te voorn in dese landen nyet gehoort, resolutie te nemen en̄ zoo veel in hen was, int werck te stellen, om alle predicanten van haeren dienst te verlaten, dye swaericheydt zouden maecken, ofte in gebreecke souden wesen, om tonderteyckenen zeecker Acte, bij denselven classe beraemt ofte voorgestelt, op de volcomen approbatie vande Confessie en̄ catechismus van Heydelberch. Ende dit alles nyettegenstaende dat haerluyden wel kennelick was, ofte immers behoorde te wesen, de grote moderatie, dye de Paltzische kercken zelfs, eenige weynige iaren herwerts, hebben gearbeydt metten kraftichsten ofte precysten Luterschen aen te gaen en̄ vrundtschap met henluyden te houden, rondelick bekennende, dat de menschen, zonder het geschil vande questie in tstuck vandt nachtmael grondelick te verstaen, evenwel zalich mogen werden, gelijck oock Beza zelfs seyt vande Augsburgsche Confessionisten, dat se te zamen metten zijnen vergaderen, sonder dat van noden zij, dat se eenderley confessie hebben, ia dat hij Lutherum noemt een uytnement instrument ofte wercktuych Goods: excellens Dei organum. Onaengesyen mede de autoriteyt vanden Heeren Staten vanden lande, dewelcke, partijen ten wedersijden gehoort en̄ volcomen informatie op de voors. zaecke genomen hebbende, dyen vanden voors. classe tot meermalen hadden bevolen van zodanige proceduren te supersederen; ja dat meer is: naedat dye langduyrige en̄ wijtlopige conferentie tusschen doctoren Vorstium en̄ zijne aenklagers in volle vergaderinge van̄ Heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt met grote patientie was gehoort, en̄ dat partijen op haer afscheydt van wegen den voorseyden Heeren Staten zeer ernstlick tot onderlinge vrundtschap en̄ moderatie waren vermaent, - Soo hoort men noch dageliks, oock bij gesochte occasie, eenige vande swaere | |
[pagina 4]
| |
controuersieuse poincten met zulcken yver drijven, dat ick meene, dat veele goede en̄ verstandige luyden een afkeer daervan hebben, en̄ in sulcker voegen dat veele van onse voornaemste hooftleeraers en̄ theologen, als Zuinglius, Lutherus, Melanthon, Gualterus, Bullingerus, Musculus Dusanus, Georgius Sohnius, ja zelfs Calvinus en̄ Beza, nochte oock de kerken van Engelandt en̄ vande Paltz, de condemnatie nyet zouden mogen ontgaen. Ende zoude dyen voet voor xxv jaren gepractiseert zijn geweest, Adrianus Sarauia en̄ Franciscus Junius, dye vande laetste en̄ vermaertste professeuren theologiae voor Jacobum Arminium tot Leyden zijn geweest, zouden zonder twijfel mede voor ketters verdoemt zijn geweest. Werdende de zaecken nu ter tijdt met zulcken supercilio censorio, confidentie en̄ goedtdunckentheydt gedreven, dat de kerckelijcke personen, in manieren als voorn vercoren en̄ beroepen, hen nyet en ontsyen, selff klagers en̄ rechters te wesen in eene selve zaecke, en̄ nochtans de Overheydt te versoeken haerluyder vonnissen te executeren. Men zoude immers meenen, dat degeene dye haer uytgeven voor degeene dye het soudt der aerde, het licht des wereldts en̄ een stadt op een berch gelegen genoemt werden, haer beroepinge in beter achtinge behoorden te hebben; en̄ zij zulcks nyet doende, wij oock behoren om te syen en̄ tot naedencken gebracht te werden van tgeene de heere Beza selfs vanden zodanigen getuycht, als van eergierige, lichtvaerdige en̄ reuckelose luyden, van dewelcke de meeste tempeesten en̄ onwederen werden verweekt, daertegen hij verstaet dat door d'autoriteyt vander hoger Overheydt behoort voorsien te werden. Maer dewijle het zoo gemeen is, dat de menschen haer in voorspoet qualick konnen matigen, en̄ wijluyden wel weten, dat dese luyden, meestal zijnde van sobere afcoemste, en̄ nu tot zodanigen digniteyt zijn gecomen, dat se van heerlijcke aensienlijcke woningen en̄ treffelijcke iaer- | |
[pagina 5]
| |
licksche beloninge en̄ gagien werden voorsyen, dye ick mene te zamen ten naesten bij te comen totte gagie van den Heeren vanden Rade Provinciael van Hollandt, oock in de kercke vrij spreecken, sonder yemandts tegenseggen; zoo behoren wij ons hyerover nyet zoo seer te verwonderen, dat zij de palen van gematichtheydt mede te buyten gaen, als daermede bewijsende, dat het lichter is anderen te leeren, als zelfs te beleven. Maer dewijle deser luyden feylen den staet vanden lande en̄ ruste vande gemeente ten hoochste betreffen, en̄ dat mijn dunckt, dat uyt haer bedrijf gespeurt kan werden, dat zij seer yveren en̄ trachten om precys te heerschen over dengeenen dye in alles met henluyden nyet konnen toestemmen, twelck mijn dunckt van haeren broederen, daer zij het op hebben, alsoo nyet vertoont te werden, en̄ dat oock zulcks den Staet vandt landt nyet drachelick, nochte de gemeene christenheydt lijdelick noch dienstelick mach wesen, zoo dunckt mijn hooch nodich, en̄ meer als tijdt te wesen, dat bij der Overheydt, bij alle behoirlijcke middelen, daertegen werde voorsyen; wandt hetgeene bij de steden Rotterdam, Alckmaer etc. is gedaen, daervan zij werden beschuldicht, meene ick dat zij zullen voorwenden tzelfde door noodt gedaen te hebben, om haerselven in vrijheydt te mainctineren, en̄ nyet om over anderen te heerschen, gelijck van dander zijde het contrarye es gebleecken. Wij weten wel, dat, in de eerste voorvluchticheydt, de uytgeweeckene uyt dese landen meest alsins wel ontfangen en̄ aengenaem zijn geweest, maer dat bij dit langduyrich oorloch onse regieringe zulcks is gevallen, dat wij voor de tweede reyse (dye Godt verhoede) op verscheyden plaetsen zoo goede vrunden nyet en zouden vinden; behalven noch dat in zulcken gevalle en̄ bijaldyen wij door onse precise twistgiericheydt, ons zelven bijtende en̄ consumerende, ons zelven, gelijck ten deele in Flaenderen | |
[pagina 6]
| |
en̄ Brabandt, mitsgaders in andere provintien is geschiet, onwaerdich mochten maecken om onse lieve vaderlandt langer te bewonen, den Coninck van Spangien daerdoor in macht en̄ vermogen zulcks zoude toenemen, dat alle de wereldt, bij maniere van spreecken, hem zoude ontsyen, om den uytgeweeckenen en̄ voorvluchtigen uyt dese landen eenige herberge te verlenen. Gelijck het daerbeneffens allen Princen en̄ Republycken, wetende het kleyn respect, twelck men der Overheydt hyer te lande heeft gedragen, dye nochtans met zoo grote gematichtheydt heeft geregeert, groot omsyen zoude maecken om ons tontfangen, door vrese dat wij, zoo grote gematichtheydt bij haer nyet te verwachten hebbende, noch yedts ergers tegen haer zouden mogen molieren. Gelijck wij verstaen, dat dye van Ceullen nu ter tijdt alrede veel nauwer op den onsen toesyen, als oyt te voorn, twelck, zoo men seyt, zij zouden nemen op de handelinge, nu onlangs binnen de stadt Aacken gevallen, gelijck de heere Beza hem tot zijnen tijden mede beclaecht heeft, dat de kercken van Wesel, Fanckfort en̄ Straetsburch verstroeyt zijn geworden door dengeenen dye deselfde bijeen behoorden te houden. Wij weten wadt ongemack in den iaere 1597 door eenige ministers in Schotlandt is te wege gebracht tegen haeren wettigen Coninck, dyen zij uytriepen voor een apostaet, zijn Hoff voor een duyvelshoff, de Coninginne van Engelandt voor atheiste, hen voorts in wapenen stellende tegen den Coninck, en̄ voorgevende dat zij tselfde deden instigante et cogente Spiritu Sancto (door porringe en dwang vanden Heyligen Geest); van gelijcken de swaericheydt, dye zijne Excie, hoochloflijcker gedachtenisse, mede door eenige ministers omtrent den iaere 1582, 1583 is wedervaeren, waerdoor hij gedrongen werdt te arbeyden om een kerckelijcke ordonnantie te wege te brengen; twelck hij nochtans nyet konde uytvoeren bij zijn leven. | |
[pagina 7]
| |
Als mede dye grote peryculen, daerinne de landen in den iaere 1587, 1588, ten tijde vanden Grave van Leycester, mede door eenige predicanten waeren gebracht. Nu schort het eenige predicanten wederomme op de regieringe vandt landt over de beroepinge van Doctor Vorstius, dye hem zelfs geopenbaert heeft in tstuck vande predestinatie gematichder te wesen, en̄ oock der Overheydt meer autoriteyt toe te schriven in kerckelijcke zaecken, als sommige predicanten wel konnen verstaen; en̄ ondert pretext van dyen beschuldicht men hem van eenige kettersche boecken gelesen en̄ andere ionge studenten van tamelijcke geleertheydt gecommuniceert te hebben. Twelck nochtans zaecken zijn, dye dagelijcks bij alle geleerde predicanten werden gepleecht, en̄ oock gepleecht moeten werden, zullen zij met kennisse wederleggen de dwalingen, die daerin zoude mogen werden gevonden. Ia het zijn zaecken dye tot allen tijden bij het pausdoom zijn gepleecht, nyet alleen bij den doctoren en̄ licentiaten der theologie, maer oock bij particuliere private personen, dyen bij acten vanden bisschoppen werdt toegelaten te lesen boecken, dye andersins zijn verboden. In welcke zaecke ons hyer te lande immers nyet wel en past nauwer ondersoeck te doen als int pausdoom zelve. Conform twelck mijn heeren alhyer oock, sonder tegenspreecken van onse predicanten zelve (zoo veel mijn immers is bekent), dye mildicheydt gebruycken, dat se bij uytdelinge vande sleutelen van deser stede bibliotheca onder zeer veele luden, oock voor een groot deel zeer ionck van iaren, denzelven daertoe gunnen vrij acces, alwaer henluyden vrijstaet te lesen veelderleye boecken, daeronder oock werden gevonden den Alcoran der Turcken en̄ Talmuth der Ioden, twelck immers is in den alderhoochsten graedt. Maer ick ben evenwel mette zaecke ten hoochsten becommert; insonderheydt ten aensyen dat wij een ongehoorde nieuwe theologie soecken op te rechten, en̄ zoo | |
[pagina 8]
| |
scharpe censure te practiseren, dat veele vande voorneemste theologen van onser zijde, hyervoorn ten deele genoemt, de proeve op veele nae nyet en zouden mogen houden. Ia, dat ick meene, dat zelfs in de Paltz de leere vande predestinatie nyet int goede zoude werden verstaen in zulcke forme, als dye hyer werdt gehandelt bij dengeenen dye daer hebben gestaen. Mijn gedenckt van mijnder ionckheydt, dat ick tot Coninckbergen in Pruyssen bij goede occasie acces hadde totte boecken van Doctor Ioachimus Merlinus, zoodat ick daerdoor oock altemet wadt las in de boecken Lutheri, en̄ oock ten deele verstaen hebbe zijn gevoelen vande leere der predestinatie en̄ aencleven vandyen, genoch conform tverstandt van Calvino en̄ Beza, zoo veel mijn immers daervan voorstaet; maer dyen nyettegenstaende bevint men nu, dat eenige vande precyste van dyer zijde daerin heel zijn verandert, en̄ dat verstandt heftig tegenspreecken, zoo dattet schijnt, dat zijluyden hen aent verstandt Lutheri nyet verder laten binden, dan zij konnen verstaen de schriftuyr conform te wesen. Konnen wij dat alsoo nyet doen int regard van sommige onser voorneemste theologen, dat wij dan ten minsten zoo verre quamen, dat wij verstonden de zaecke van zulcken nature te wesen, dat wij daerom zodanige misverstanden nyet aen en rechten, dye tot zoo grooten peryckel van onse door Goods wonderlijcke genade verkregen vrijheydt zoude mogen strecken, maer ter contrary elckander met broederlijcke liefde mochten dragen en̄ dulden, alsoo den aldermeest begaefden hen nyet van eenige volcomentheydt mach beroemen, en̄ oversulcks nyet gefundeert is over ander luyden gelove zulcks te heerschen, als men nu schijnt toe te trachten. Den laetstoverleden Coninck van Franckrijck heeft hem nyet ontsyen dyen van Geneue in zijn protectie te nemen, en̄ de protestante steden en̄ republycken van Switserlandt | |
[pagina 9]
| |
konnen hen wel houden in verbondt metten pausgesinden, tot haerluyder mutuele verseeckertheydt en̄ bescherminge. Gelijck wij oock noch onlangs hebben gesyen int Brunswijcksche oorloch, dat de oude verbintnisse vande Henssche steden (nyettegenstaende zij int stuck van religie mede nyet alle eens zijn gesint) zoo veel heeft geopereert, dat deselfde stadt nyet alleen tegen de macht vanden Prince van denzelven lande, maer oock tegen d'assistentie vanden Coninck van Denemarcken hem toegesonden, gemainteneert is geweest. Oock behoren ons te bewegen en̄ een afkeer te maecken van dusdanige precysheyt en̄ gedeeltheydt, zoo swaere exemplen van oneenicheydt, waerdoor dye treffelijcke regieringe van Grieckenlandt, gelijck oock het Ioodtsche landt, tot nyet zijn gecomen. Van gelijcken dyen swaeren tocht vanden Turck in den iaere 1532 in Oostenrijck en̄ voor de stadt Weenen gedaen, dye voornemelick was gefundeert op de tweedracht, doenmaels in Duydtslandt, uyt zaecke vande religie, ontstaen, hoewel hen tselfde alsdoen misluckte; twelck den Coninck van Polen nu zoo onlancks is gesuccedeert met dye treffelijcke overwinninge vande voorneemste plaetsen van Moscouien, veroorsaeckt door de tweedracht in denzelven lande ontstaen. Ende in allen schijne alsof men dese landen mede in zodanigen swaricheydt en̄ onverwinnelick verderf, tot naedeel vande gehele christenheydt, wilde brengen, twelck ick evenwel beter verhope, - soo houdt onse tegenwoordige geestelijckheydt hyer ter stede (contrary zoo veelderley regieringen vanden Protestanten) de zaecken vande religie van zulcker nature, dat men nyet alleen goede, verstandige, eerlijcke luyden en̄ alle degeene, dye in geen datelijcke bedieninge vanden kerckenraedt en zijn, maer oock selfs de magistraten vanden steden en̄ anderen vande hoochste amptren en̄ staten vanden lande, nyettegenstaende zij | |
[pagina 10]
| |
oock tot meermalen het ouderlingschap met grote eere hebben bedient gehadt, voor onbequaem en̄ nyet gequalificeert om te oordelen vande tegenwoordige geschillen. Van welck verstandt oock schijnen te wesen eenige vande regieringe deser stede, dewelcke evenwel nyet en laten haer zelven zoo veel kennisse aen te nemen en̄ haer eygen verstandt zoo veel toe te schrijven, dat zij ander luyden, dye haer noch in getrouwicheydt, noch oprechticheydt nyet behoeven te wijcken, in dezelve zaecken en̄ anders, houden voor onnut en̄ onbequaem, overmits zij alle zaecken met henluyden nyet alleens konnen verstaen. Twelck mijn dunckt alsoo nyet te behooren: overmidts zijluyden mede, nyet alle tijdt in den kerckenraedt zijnde, ofte ten deele mogelick oock noyt daerin geweest hebbende, haerselven het oordel aennemen, dat se anderen afsnijden. Welcke ongelijckheydt mij dunckt zoo onbillick te wesen, datmen deselve geen plaetse behoort te geven, maer datmen elckander behoort te dragen, zonder deen dander aen zijn verstandt te willen binden; veel min ons tot eenige scheuringe onder den besten patriotten te laten misleyden, door dengeenen, dye zulcks nyet en betaemt. Wandt mijn heeren is wel bekent, hoe grote verscheydentheydt en̄ strijdicheydt datter dickwils onder de regieringe, zoo wel onder den Raedt als onder Schepenen, valt in zaecken van politie en̄ justitie, die immers des menschen verstandt naerder zijn. Kan men, en moet men aldaer, om de nodige eenicheydt te conserveren, elck zijn verstandt te goede houden, en̄ elkander toebetrouwen, dat een yder met gelijke en̄ behoorlijcke oprechticheydt daerin procedeert, waerom zoudet nyet veelmeer behoren gedaen te worden in dye hoochlopende zaecken, in dewelcke onse geestelijckheydt ons ten wederzijden geen oordel toe en schrijft, verder dan tgeen met haer verstandt overeen compt? Ende alhoewel alles wadt ons te voorn verborgen is geweest, en̄ alsnu eerst tot onse kennisse compt, daerom | |
[pagina 11]
| |
nyet voor yedts nieuws gehouden mach werden; ende dat, nae Francisci Petrarchae getuychnisse, der voorouderen naersticheydt nyet behoort te strecken tot naedeel vande geluckige verstanden der naecomelingen, tot opweckinge en̄ behulp van denwelcken zij hebben gearbeydt, verstae ick nochtans dat hyer voorgewent werdt, dat van deene zijde eenige nieuwicheydt voorgenomen zoude werden, en̄ dat men onder dyen schijn elckander zeer quelt en̄ lelick maeckt. Dan ick meene, dat mijn heeren, de zaecke wat naerder insyende, geheel anders zullen bevinden; en̄ dat se wel sullen verstaen, dat se daerin werden misleydt door dengeenen, dye, geen eygentlijcke kennisse hebbende vande beginselen vande veranderinge hyer ter stede gevallen, maer naderhandt van buyten ingecomen zijnde, bij middelen van precysheydt en̄ hardicheydt, dye ick meene dat in haer eygen vaderlandt nyet veel goedts heeft geopereert, zelfs een beginsel van nieuwicheydt hebben bij der handt genomen, twelck zij gaern zouden doordrijven. Twelck ten deele oock daerbij kan werden gespeurt, dat men de oude, dye zelfs groot peryckel gelopen en̄ veel geswurven hebben, en̄ metten eersten hyer ter stede totte bedieninge vande kercke gebruyckt zijn geweest, naderhandt tenemael voorbijgegaen en̄ in veele iaeren nyet gebruyckt heeft, nemende andere, ten deele nieuwelingen, ten deele uytheemschen, in haerluyder plaetsen (achtende zodanige ouden, tott zodanige zaecken dye alsnu op de bane zijn, onnut en̄ onbequaem). Ende alhoewel men van over veele iaeren wel merckteyckenen heeft gesyen, dat dye vander kercke haer nyet ten vollen hyelden vernoecht aen de vrijheydt, die zij waren genietende, maer oock gaern eenich beswaer hadden bearbeydet over anderen, van denwelcken dye vande Regieringe verstonden dat geen peryckel was te verwachten van eenich ongemack ofte beroerte, - Soo hebben zij nochtans hen wel weten te wachten, dese drijvinge met zodanigen confusie en̄ bitter- | |
[pagina 12]
| |
heydt te onderwinden bij het leven van het meestedeel vanden ouden, dye in den beginne, en̄ stracks nae de reductie deser stede, totte regieringe vande politie en̄ iustitie beroepen zijn geweest, als dewelcke wel genoegende aen de genade en̄ vrijheydt, dye de Heere tegen aller menschen opinie zoo wonderbaerlick hadde verleent, haer wel zouden hebben gewacht van tgemeene schip, met apparent peryckel van lijff en̄ goedt van zoo ontallijcken menichte van menschen, ia vrouwen en̄ onnosele kinderen, aen denzelven klip van tyrannie te verseylen. Ende opdat mijn heeren daervan te beter en̄ zeeckerder zouden mogen oordelen, zoo dunckt mijn best, om nyet verre te gaen, dat men merck neme van dese zaecke, zelfs van dengeenen, dye hyer ter stede int begin van de binnenlandsche troublen, en̄ namentlick in den iaere 1566, 1567, de vrijheydt vanden lande en̄ vande religie, met groot peryckel van lijf en̄ goedt, iae eenige zelfs met verlies van lijf en̄ leven, hebben gepoocht te vindiceren. Onder denwelcken mede zijn geweest Andries Boelensz., Adreaen Kromhoudt, Adreaen Pauw, Dirck Iansz. Graeff, Doctor Martin Coster, Pieter Rodinck, Egbert Meynertsz., Hendrick Fransz. Oetgens, Pieter Iansz. Wit, Mr Willem Baerdesz., Reynier Cant en̄ Laurens Iacobsz. mitsgaders Cornelis van Teylingen, Egbert Roelofsz., Pieter Boom en̄ Jan Claes Boelensz. en̄ dyergelijcke meer. Onder allen denwelcken nyemandt is geweest, off hij en heeft grotelicks daeromme moeten lijden, en̄ opdt minste huys en̄ hoff verlaten en̄ buyten 's landts in ballingschap ofte voorvluchticheydt swerven. Dese zijn vande voorneemste helden geweest, dye de zaecke, nevens andere meer, int beginsel bijder handt hebben genomen, en̄ zijn mij alle (hoewel met groot onderscheydt van iaren) zeer wel bekent geweest, hebbende insonderheydt met Egbert Roelofsz., met Adreaen Pauw, Dirck Iansz. Graef en̄ Hendrick Fransz. Oetgens buyten 's landts grote familiare kennisse gehadt en̄ na- | |
[pagina 13]
| |
derhandt binnen deser stede met alle dandere noch in leven zijnde. Dat nu de kinderen van dese vrome, eerlijcke luyden, dye nu in de voorneemste ampteren deser stede werden gebruyckt, geliefde eens de zaecke nae te dencken en̄ haerluyder memorie te ververschen, hoe de zaecken, daeromme nu de meeste questie is, bij haren voorschreven ouderen hebben gestaen, ick meene, dat se wel bevinden zullen, dattet veel heeft verscheelt van tgeene nu met zoo groten ernst werdt gedreven; dat oock onse predicanten Hallius en Plancius zelfs, als nu de oudtsten zijnde, mede noch wel memorie hebben van eenige van dezelve. Ende ick meene bij mijn zelven wel zeecker te wesen dat noch Egbert Roelofsz., noch Adreaen Pauw, Dirck Iansz. Graeff, noch Hendrick Jansz., en̄ andere, niet en zouden hebben toegestaen tstuck vande predestinatie en̄ gevolge van dien in sulcken verstande alst nu werdt gedreven; maer dat zijluyden haer veeleer zouden hebben laten vinden aen de zijde van degeene, dye die gematichtheydt daerin volgen; gelijck mede, buyten allen twijfel, zullen moeten doen alle degeene, dye met behoirlijcke opmerckinge examineren tgeene desenaengaende op den name vande Nederlandtsche kercken in de vijfde sectie Harmoniae Confessionum, in den iare 1581 tot Geneue gedruckt, werdt gelesen. Immers hebben meest alle dye voors. heeren wel geweten, hoe de zaecke bij mijn stondt, en̄ hebben evenwel de heeren Burgermeesteren, naedat ick (zonder oyt te voorn gedient te hebben) twee continuele iaeren Schepen hadde geweest, en̄ naedat ick opdt derde iaer als Ao. 1584 eerst in den Raedt werde beroepen, mijn zoo dickwils (beginnende vanden tijdt aff vanden droevigen afgang van Zijne Exe hog. mem., en̄ zoo voorts aen) op de vergaderinge vande Heeren Staten medegesleept, dattet mijn en̄ mijne familie tot al te groten interest en̄ naedeel heeft gestreckt. Hebbende daerenboven dye vyer heeren, dye | |
[pagina 14]
| |
ick hyerboven laetst hebbe genoemt, als Cornelis van Teylingen, Egbert Roelofsz., Pieter Boom en̄ Jan Claes Boelensz. insonderheydt mijne gelegentheydt wel geweten, en̄ dyennyettegenstaende, zoo als zijluyden in den iaere 1587, ten tijde vande meeste periculen vanden Grave van Leycester, Burgemeesteren inder tijdt waeren, op de gewoonlijcke en̄ solemnele electie, zelfs autheurs, verkiesers en̄ voorgangers geweest van mijn eerste beroepinge tot het Burgermeesterampt deser stede: zonder mijn naderhandt, bij voorvallende occasie, te verswijgen, dat Burgermeesteren en̄ Oudtburgermeesteren al twee iaeren te voorn, en̄ eer ick totten competenten ouderdom was gecomen, daertoe al waren geresolveert. Alle twelcke geensins werdt verhaelt, om voor mijn eenige eere ofte reputatie daeruyt te soecken, dye ick, Godt loff, wel weete ydel en nietich te wesen, en̄ zoo weynich achte als den alderbesten; maer verhale het alleenlick ter eeren vande regieringe van dyen tijden, om te betonen de gematichtheydt en̄ discretie, dye zij hebben gebruyckt. Dye ick meene dat alsnoch bij sommige van haere kynderen wordt gevolcht, als denwelcken zoo haest niet is vergeten, datten Coninck van Spangien hem niet heeft gedragen als vijandt van d'een off dander gesintheydt int particulier, maer van allen dengenen, dye hen vant pausdoom hadden afgesondert, en̄ dat dyenvolgende de wapenen tot wederstant van zijn tyrannie oorspronckelick nyet zijn aengenomen, en̄ soo lange iaeren tot zoo groten beswaer vande hele gemeente en̄ met verstortinge van zoo veel bloedts zijn gevoert geweest, tot bescherminge van d'een of dander gesintheydt int particulier, maer van alle degene, dye vandt pausdoom waren afgeweken, dye doen ter tijdt genoch al te samen onder den titel van Ketterie ofte Lutherie waren begrepen. Soo hij oock die discretie hadde gebruyckt, dat hij zijn tyrannie alleen over deen off dander gesintheydt hadde gestreckt, en̄ dander onge- | |
[pagina 15]
| |
roert gelaten, ick mene dattet werck nergens nae zoo schricklick gevallen en̄ oock zoo haest zoo groten barst niet gegeven soude hebben. Ende is mijn, nyettegenstaende mijnen ouderdoom, door des Heeren genade alsnoch zeer wel indachtich, dat ten tijde Iacobus Harminius, z.g., hyer ter stede predicant was, ick metten Burgermeester Oetgens daervan hebbe gesproocken, al een goede wijl eer hij tot het Burgermeesterampt werde beroepen, en̄ dat hij mijn doenmaels verclaerde: waerdt dat dander predicanten mede (als hij) hadden gepredickt, dat hij al voor lange mede in de gemeente zoude hebben geweest. Soo nu zijne E., ofte eenige vande kinderen vanden voorgenoemden heeren, ofte dyergelijcke andere naemhaftige luyden, zedert dyen tijdt van ander verstandt zouden mogen geworden zijn, dye mogen, alst haer belieft, zelfs eens in goede conscientie overwegen, off zij in dat deel van haeren ouderen nyet en zijn afgeweecken, en̄ off zij daeromme dengeenen, dye bij de oude gematichtheydt zijn gebleven, nyet tonrecht van nieuwicheydt beschuldigen. Anders, voor mijn en̄ den mijnen, ofte dengeenen dye particulierlick mijne sorge eenigsins zijn bevolen, en maecke ick geene swaericheydt, alst maer geschickt mocht werden, dat wij (zonder opsicht op elckanders gevoelen ofte verstandt in d'eene off d'ander zaecke te nemen) bij den anderen vredelick en̄ vrijelick mogen blijven wonen, en̄ met Actaeon nyet van onse eygen honden worden verslonden. Maer daer is noch een meerdere Swaericheydt, dye ons moest quelt, en̄ is, nae mijn gevoelen, een nieuwen dwang des geloofs en̄ der conscientie, dewelcke vast eenige iaeren bewimpelt, vermomt en̄ als innuisibel heeft gegaen, maer nu eenige iaeren herwerts hem op eenige plaetsen, en̄ voornemelick hyer ter stede, wadt meer heeft begost te openbaren, waervan dye voornverhaelde patronen, gelijck mede den vader vanden Burgermeester Witssen en̄ groot- | |
[pagina 16]
| |
vader vanden Colonel Witssen, denwelcken mede een vroom, eerlick man was, van gelijcken mede Iaepoom met zijn huysvrouwe, grootvader en̄ grootmoeder vanden Burgermeester Oetgens, dye ick wel hebbe verstaen dat al lange voor de troublen de roede ten dele hadden geproeft, zoo zijluyden tot op desen tijdt hadden mogen leven, hen wel zouden hebben verwondert, dat men hyer ter stede tot het predickampt zoude hebben beroepen een persoon, dye opdt alderseerste arbeyt om een nieuwe heerschinge in te voeren over sodanige luyden, dye ondert pausdoom en̄ geduyrende dye heette vervolginge, met ons in gelijcke peryckel hebben geseten, - drijvende tzelfde met zoo groten onmaticheydt, dat ick meene dat men ondert pausdoom het vervolch noyt zoo heftich int werck heeft gestelt; twelck onder anderen oock daeraen mach worden gespeurt, dat se aldaer, namentlick ondert pausdoom, den Ioden, Moren en̄ dyergelijcke op verscheyden plaetsen gewoon zijn te lijden, en̄ zulcks voornemelick haer tyrannie hebben gestreckt over dengenen, dye ondert pausdoom geboorn en̄ daervan afgeweecken zijnde, eenich ander verstandt ofte religie hebben aengenomen; daer ter contrarie desen man insonderheyt oock zijn wit heeft op degeene, dye noyt enige gemeenschap van religie met hem hebben gehadt. Ick hebbe desselven predicants vader hyer eertijdts wel bij der straten syen gaen, vergeselschapt met eenige vande voorneemste burgeren en vande regieringe deser stede, dye in haere ionekheydt buyten 's landts bij hem ter schole hadden gelegen, soodat ick van hem, als de gemeene zaecke dezer landen wel toegedaen zijnde, dickwils hebbe hooren vermanen, insonderheydt dewijle hij geseydt werde zeer gebeten te wesen op dyen vandt pausdoom, dye meest nae vervolginge waeren trachtende, als Ruwardus Tapp. van Enckhuyssen, Lyndanus, Sonnius en̄ dyergelijcke; waeromme ick oock meene, dat hij zijns voorseyden zoons drijvinge in desen nyet zoude hebben gepresen. | |
[pagina 17]
| |
Nu weeten wij dat bij de regieringe vanden Hartoge van Alba nyet alleen een soorte, maer allerley soorten van menschen, zonder onderscheyt, dye haer vandt pausdoom hadden afgesondert, gedwongen zijn geweest het landt te verlaten, zoo zij nyet en wilden vallen in peryckel om door beudels handen te sterven, en̄ dat oversulcks onder den voorseyden voorvluchtigen oock zijn geweest grote menichte van Doopsgesinde, dye, gelijck alle andere van ander gesintheydt, haer toevlucht in verscheyden quartieren buyten 's landts, en̄ onder verscheyden Overheyden hebben genomen, daer zij in vrijheydt en̄ oock ten deele bij openbare oeffeninge haer gelooff vrij hebben mogen beleven. Van welcker Doopsgesinden zaecken (hoewel nu ter tijdt, mijns bedunckens, zeer weynich geslachten hyer te lande zijn, die nyet eenige van dezelve daeronder hebben, dye sij daerom nyet souden begeren te syen gekrenckt ofte beswaert te werden) meene ick nochtans dat ick wel ruym zoo veel hebbe gesyen en̄ verstaen, als sommige andere, zoo ten aensyen van mijne beiaertheyt, als dat ick do eerste 14 ofte 15 jaeren nae de reductie en̄ veranderinge vande regieringe deser stede, mijn huyshoudinge meest op den Nieuwendijck, omtrent de oude Haerlemersluys en̄ oude Haerlemerpoort hebbe gehouden, welck quartier, ter oorsaecke dat aldaer van oudts en̄ voor de troublen deser landen, veel luyden dye nyet heel paus waren gesint, plegen te wonen, het Embder ofte Condees Hoeckgen plach genaemt te worden. Ende alsoo dese luyden, als mede naturellen en̄ ingeboornen vanden lande, haer mede, ondert gemeene beneficie vande pacificatie van Gendt, wederom int landt begeven hebben, ende eenen goeden tijdt de vrijheydt van haere religie, zoo hyer ter stede als op andere plaetsen, bij wel weten vande regieringe hadden genoten, doende tzelfde meest, ofte voor een groot deel, in den quartiere voorseyt, - Soo is mij wel indachtich, dat daernae eenige vande Gereformeerde religie, | |
[pagina 18]
| |
ofte van dezelve uytgemaeckt zijnde zoo tscheen, haer onderwonden, mede in de vergaderinge van zodanige luyden te comen, tegen haere wille en̄ danck, oock deselve somtijdts op der straten onheusselick beiegenende, omme alsoo den luyden in haere oeffeningen moeyelick te vallen en̄ te versteuren, en̄ buyten dautoriteyt publyck te beletten tgeene zij buyten 's landts en̄ onder vreemde regieringe hadden genoten, en̄ hyer te lande, bij welweten vande regieringe, genietende waeren. Alle welcke beletselen ofte moeyelickheyden eenigen tijdt alsoo geduyrt hebbende, hebben daernae beginnen te minderen ende allenskens op te houden, zonder dat men oyt zeeckerlick hebbe geweten waerdoor, nochte oock ofter eenige klachte bij henluyden aen der Overheydt gedaen is geweest, ofte nyet; hoewel ick vermoede dattet zelfde afgeschaft is geweest door den Burgemeester Bardesius, z.g., als denwelcken een suster, Trijn Willems, van dye gesintheydt heeft gehadt, en̄ zijn huysvrouwe Aecht Willems, dye noch lange daernae geleeft heeft, mede bij dye gesintheydt was houdende. Maer werdt alsnu hyer ter stede de zaecke bij dye voorverhaelde luyden daerbij nyet gelaten, maer werden oock de misverstanden, onder den Gereformeerden Kercken zelfs ontstaen, immers alsoo zeer geexagiteert en̄ met alsoo groten bitterheydt gedreven, als tegen dye voornverhaelde luyden. Ia, daer men andere, de alderquaetste dye vande kercke in ouden tijden waeren afgeweecken, de naeme van scheurmaeckers en̄ ketters heeft gegeven, noemt men dese luyden, nyettegenstaende zij haer noch bij de kercke houden, Mameluycken, duyvels en̄ pesten, dye men met haere kinderen behoort te verdriven; hen nyet ontsiende den Magistraet, op den inganck van haeren dienst, met zodanigen maniere van doen te applauderen en̄ tot zodanich vervolch te instigeren. Sonder dat men nochtans (nae de ronde verclaringe van eenen Delfschen predicant) zodanigen Magistraet voor recht christelijcke Magistraet | |
[pagina 19]
| |
zoude mogen houden, voor en̄ aleer zij alle dye van ander gesindtheydt waeren en̄ haer, nae waerschouwinge van een halff iaer te voorn, nyet en wilden voegen totte Gereformeerde Religie, met een briefken uytten lande deden vertrecken. Van welck verstandt oock nyet qualijck schijnen te wesen eenige vanden onsen, dye van tijdt tot tijdt zoo menichfuldige smaetwoorden vanden predickstoel uytstorten, dattet verdrietelick valt om te hooren, en̄ tot niemandts stichtinge, maer wel tot ontrustinge en̄ ophitsinge van eenige vanden gemeenen volcke mogen dyenen, denwelcken zij nochtans in dese zaecken, zelfs gans geen oordel toe en schriven. Waertoe insonderheydt schijnt te inclineren eenen vande onsen, dye in openbaere predicatien opdt alderhoochste en̄ met grote exclamatien arbeyden tot veranderinge vande Souveraine Regieringe vanden lande, en̄, in plaetse vande tegenwoordige, een princelycke ofte monarchycke regieringe op te rechten; met wenschinge van eenen Iehu ofte Gedeon daertoe te mogen vinden. Schijnende daermede d'ingesetene deser landen, dye voor alsnoch in alles met henluyden nyet en konnen toestemmen, in eenen graedt te stellen, en̄ gelijcken straffe des doodts te willen subiect maecken, als dyen vanden huyse Achabs, Iesabels, metten papen Baals, ten tijde Iehuws overgecomen zijn geweest. Ende dit alles, nyettegenstaende den voors. Iehu de sonde Ierobeams noch al bleeff volgende; en̄ van dezelve nyet aff en lyet, en̄ dat bovendyen Petrus Martyr, zoo een voornemen geleerden theologus, denzelven Iehu, met eenen Hazaelem, voor beudels is scheldende, als beyde haere heeren en̄ meesters omgebracht hebbende: te weten Hazael, den Benhadad, Coninck in Haram, en̄ Iehu, den Coninck Ioram, van Israel, mitsgaders Ochoziam, den Coninck van Iuda. Ende aengaende Gideon, dye heeft oock, op des Heeren bevel, den altaer Baals, dye zijnen vader aenginck, gedestrueert, mitsgaders de Madianiten vernielt, dye te voorn den Israeliten, | |
[pagina 20]
| |
om haere overtredingen zeer hadden geplaecht: daer hij nochtans zelfs Israel en̄ oock zijn eygen vaders huys heeft gedient tot eenen val, metten gouden lijfrock dyen hij heeft gemaeckt, gelijck oock naderhandt met zijn eygen kinderen op gelijcke maniere is gehandelt. Soodattet zodanigen predicanten meer schijnt te doen te weesen om haeren lust te syen over haeren evennaesten, dye haer nyet soecken te krencken, als om te hebben Princen en̄ Monarchen, dye zelfs godtvruchtich zijn. Alsoo mijn dunckt, dat zij nyet mogen ontkennen, dat de forme van regieringe deser landen, tegenwoordich immers in oprechticheydt, vromicheydt en̄ andere christlijcke deuchden, den voors. twee Princen verre passeert. Ende dewijle ick nu in dese materie ben gecomen, zoo werdt mijn oock indachtich dat in den iaere 1597, op den name vanden kerckenraedt, aen Burgermeesteren is overgelevert geweest een geschrift, onder anderen mede inhoudende eenige klachten en̄ beswaer tegent predycken vanden Mennonyten, met versoeck van eenige ordre daertegen te willen stellen. Maer werde tzelfde geschrift achter de handt geleyt en̄ nyet goedtgevonden yedt daerop te doen ofte dye luyden eenich beswaer op te leggen, nyettegenstaende mijn wel indachtich is dat Dominus Beza, metten zijnen van Geneuen, dese luyden noemt duyvelsmartelaren, en̄ dat hij, hemselven houdende buyten schoots van zijn hartste partije, de papisten, de zaecke vandt ketterstraffen en̄ doden zeer heftich heeft gedreven; hoewel ick oock wel wete, en̄ licht soude te bewijsen wesen, dat andere, oock voornemen geleerde luyden vande gereformeerde kercke anders daervan hebben geleert. Dat men oock Bezaas autoriteyt zoo hooch stellen zoude, dat dye hyer ter stede in zoo swaerwichtigen zaecke zoude moeten gevolcht werden, dunckt mijn al te bedenckelick te wesen. Dat hij een treffelick geleert man is geweest, wille ick wel geloven; maer dat hij alles zoo wel getroffen, oock met | |
[pagina 21]
| |
zulcken oprechticheydt in alles gehandelt zoude hebben alst wel hadde behoort, daervan doet Adrianus Sarauia, dye voor Franciscum Iunium, professor theologiae tot Leyden is geweest, wel geheel contrary aenwijsinge; ia, leyt hem zoo veel feylen en̄ lelickheyden te last in zijne handelingen en̄ proceduren, dat, bij maniere van spreecken, een hondt nyet een stuck broodts van hem zoude nemen. Soo veel mans zijn wij, als wij tseggen alleen hebben. Ende belangende de drijvinge vande voors. zaecke, weten wij immers wel dat de heere van St Aldegonde in den iaere 1578 op den Rijcksdach tot Worms, als gesantter van dese landen, om den elendigen standt derselver te beter te vertonen en̄ daerdoor de heeren en̄ leden van deselue vergaderinge te beter tot mededogentheydt en̄ assistentie te bewegen, onder anderen mede heeft vertoont datten Hartoge van Alba, in dye corte tijdt van zijne regieringe in dese landen, 18600 menschen door beudels handen hadde doen sterven. Dye den voors. heere van St Aldegonde wel wist nyet altemael te wesen vande Gereformeerde Religie, maer dat oock daeronder zijn geweest Lutersche, Doopsgesinde en̄ dyergelijcke luyden meerGa naar voetnoot1). Met het getal van dewelcke het wel impertinent zoude hebben geweest de mennichte van dye omgebrachte menschen te vergroten, als men dye bij de regieringe vande Heeren Staten zelfs zoude hebben geacht van zulcker nature en̄ conditie te wesen, dat degeene dye van henluyden het vervolch en̄ den doodt onder den Spangaerden waren ontgaen, dat wij in plaetse vanden Spangaerden en̄ | |
[pagina 22]
| |
als haerluyder gewoonlijck werck vervullende en̄ volbrengende, selfs daerover gelijcke executie zouden hebben willen doen. Daer nochtans d'intentie en̄ meeninge vande voors. Heeren Staten, stracks daernaer, als in den iaere 1579 bij de handelinge van vrede tot Ceullen gevallen, en̄ d'annotatien van haere E. Mog. wegen daerbij doen drucken, mitsgaders andere menichfuldige publycke acten derselver, naderhandt en̄ van tijdt tot tijdt daerop gevolcht, wel contrary is gebleecken. Ende zoo veel de kercke ofte het verstandt van dyen zelfs aengaet, blijckt menichfuldelick bij de schriften van dyen treffelijcken Franciscus Iunius, dye langen tijdt tot Leyden professor theologiae is geweest, dat hij van geheel ander gevoelen is geweest. Ende insonderheydt kan tselfde noch blijcken en̄ gesyen werden bij de voorreden van dat prijswaerdich boeck, Harmonia Oonfessionum, mede omtrent den voors. tijdt als in den iaere 1581 gedruekt, gelijck voorn is geseyt. Wandt zoo wye deselfde voorreden eenmael met rechter aendacht en̄ een oprecht christelick gemoet leest, zoude, mijns bedunckens, nyet mogelijck wesen dat hij dye precysheydt, dye hyer werdt voorgenomen, zoude konnen toestemmen. Wij zijn bij de tegenwoordige regieringe vande religie wel verseeckert, alsoo daer nyemandt is dye ons daerin soeckt te krencken; alleenlick werdt gesocht dat andere mede haer vrijheydt mogen genieten in tghene daerin zij wadt van ons verschelen. Is dat nyet beter met goeden ogen aen te syen, dan door tprecys wederstaen het een met het ander te verliesen, en̄ den Spangaerden den wech zelfs daertoe te bereyden? Twelck geschiedende, wij immers geen van allen plaetse in dese landen zouden mogen houden. Maer nae datmen nu met dese zaecke, zoo in de respectiue vroetschappen als insonderheydt in de vergaderinge vanden Heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, zoo veel maenden besich is geweest, en̄ dat bij de | |
[pagina 23]
| |
voors. Heeren Staten, bij meerderheydt van stemmen, zijn genomen eenige resolutien, dye nyet ten vollen overeen en comen mette resolutien van mijnen Heeren alhyer; zoo staet te letten hoe wij insonderheydt ons daerin verder zullen hebben te dragen. Voor mijn advys meene ick, dat nae de constitutie van den staet deser landen, de Aristocratycke regieringe ons nodichste en̄ zeeckertste is, om veelderleye redenen; zoo verre als men deselve op eenen bequamen voet kan practiseren. Bij overstemminge in allen zaecken zonder onderscheydt te handelen, kan ick wel verstaen dat nyet drachlick wesen zoude, insonderheydt in tstuck van contributie, gelijck dat oock tot noch toe zulcks is geobserveert, overmidts de contributie zodanich en̄ van zulcker nature soude mogen vallen, dat een ofte twee leden vant landt daerdcor teenemael bedurven, en̄ andere gebeneficieert, ofte ten minsten nyet beswaert zouden werden. Maer in alle andere zaeeken dye alle leden vandt landt eenpaerlick raecken, in zulcker voegen dat nae proportie het eene lidt nyet meer werde beswaert alst ander, gelijck de tegenwoordige zaecke in questie, dunckt mijn (onder correctie) dat noodtwendich de overstemminge moet plaets hebben; off bij gebreecke van dyen, zoude onse regieringe, in plaetse vande vastste en̄ zeeckerste te wesen, de alderonseeckerste en̄ peryckuleuste werden, gelijck dat zoude moeten volgen als een, twee ofte drye, ofte zeer weynich leden vandt landt, opiniatrerende en̄ precys bij contrarye resolutie persisterende, den gehelen Staet vandt landt in confusie en̄ verwarringe zouden mogen brengen, en̄ bij middele van dyen doen verlopen gaen. Doch. om voor dees tijdt alleen te spreecken vande tegenwoordige swaericheyden, en̄ om daervan een goede uytcoomst te vinden, zoude mijn, onder verbeteringe, nyet onbequaem duncken, dat mijn Heeren, nae haer goede dis- | |
[pagina 24]
| |
cretie, geliefde te letten en̄ to overleggen: ingevalle de resolutien vanden Heeren Staten voornoemt bij gelijcke meerderheydt van stemmen waeren gevallen, conform deser stede resolutien, off wij nyet zouden hebben gesustineert dat se effect zouden hebben moeten sorteren? Ingevalle ia, off dan de billickheydt en̄ reden nyet wel en vereyscht, dat wij ons, zoo de zaecke nu leyt, mede daer nae voegen? insonderheydt dewijle wij weten hoe het metten stemmen, zoo ter vergaderinge vanden Heeren Staten als hyer ter stede, is gepasseert. Wij willen schijnen beter uytcoomste te verhopen, zoo de principale zaecke in een wettelijcke synode bij meerderheydt van stemmen zoude mogen werden gedecideert, twelck mijn in dese coniuncture dunckt buyten alle apparentie te wesen. Willen wij in een zaecke, die maer in formaliteyten bestaet, vande Staten vandt heele landt geen overstemminge lijden, wadt zoude men van ons mogen verwachten, als de decisie ten principalen bij meerderheydt van stemmen vande kerckelijcke personen tegens ons verstand zoude mogen lopen? Ia, wadt zoude men van d'andere leden vandt landt, dye nu zoo lange onse precysheydt hebben gesyen, hebben te verwachten, als de decisie vande principale zaecke tegen haer zoude mogen vallen? Dat zij de meerderheydt van stemmen van zodanigen vergaderinge meerder autoriteyt zouden toeschriven, als wij de vergaderinge vanden Staten vandt heele landt willen toestaen, dunckt mijn buyten alle hope te wesen; insonderheydt als men wel betracht wadt van zodanige kerckelijcke personen en̄ vergaderingen, bij sommige voornemen kerckelijcke personen voor desen wel is beschreven. Ick verstae wel dat wij ons zelven in de procedure, tlaeste wijl bij ons gepleecht, eenige vrijmoedicheydt maecken ten aensien vandt groot onderscheydt van onse stadt tegen eenige van degeene dye van ander advys geweest zijn; twelck ick oock verstae van eenich aensyen te wesen. | |
[pagina 25]
| |
Maer de zaecke wadt naerder overwogen zijnde, dunckt mij, dat daerop zoo groten fundament nyet gemaeckt mach werden, want wij weten dat onse regieringe zulcks is geformeert, dat zoowel hyer ter stede, als ter vergaderinge vanden Staten, de stemmen sonder onderscheydt werden getelt. Soudet oock anders werden gedaen, en̄ dat dye maniere soude werden ingevoert, dat de stemmen vanden Eedelen en̄ vande respectiue steden zouden valideren, elcks nae haere grootheydt en̄ vermogen, off dan oock nyet wel zoude vereysschen, dat [in] de respectiue Vroetschappen in de steden eens yders stemme mede zoude moeten gelden nae de macht en̄ middelen van elck persoon? twelck mijn dunckt een zaecke van swaere uytcoomste te wesen. Ick wille wel geloven dat ten wedersijden werdt gepecceert, en̄ dat daerover meer als te veel valt te berispen. Ende dit is tgeene waeromme mijn dunckt dat de zaecke haest vereyscht, wandt zalt aldus voortgaen, wadt zalt ten lesten werden? Wij syen dat bij deen en̄ dander vast werdt gearbeydt, om de gemoederen meer en̄ meer te vervreemden en̄ verbitteren. Beclaecht men hem daer over, men krijcht voor andtwoordt, dat men immers de waerheydt conform Gods woordt moet leeren; in allen schijne off het seggen van dander zijde nyet mede zulcks en waer, en̄ off wij ons de kennisse alleen wilden aennemen. Maer waer wel te wenschen, dat yemandt met volcomen kennisse en̄ oprechticheydt daerover het oordel mocht spreecken. Maer wij willen de saecke stellen aen een synodale vergaderinge, dye sodanich soude wesen, dat het meeste ofte immers een groot deel van degeene dye daer zouden compareren, alrede ongeroepen en̄ alleenlick ten versoecke van deene zijde, van zelfs lopende, vooroordel hebben gegeven, gelijck oock eenige hebben gedaen, dye van buytens landts zouden mogen werden versocht. Souden Zuinglius, Lutherus, Melanthon en̄ dyergelijcke haere zaecken hebben gestelt aen de Vniuersiteyten van Parijs, van Coellen ofte | |
[pagina 26]
| |
Loeven, dye zij wisten haer partij formeel te wesen, zij wisten wel van te voorn wadt sententie dat se souden hebben verwacht; waerom zij dat oock met goede reden weygerden. Grodt de Heere heeft dese landen genoch begaeft met godvresende en̄ vredelievende luyden; soude men dye nyet konnen vinden en̄ tot dese zaecke gebruycken? mitsgaders eenige vande regieringe, zoo uyt de Collegien vanden Hogen en̄ Provintialen Raden, als uyt den steden, mitsgaders eenige andere aensienlijcke, vrome luyden van der gemeente, dye men wist dat haere zalicheydt en̄ tgemeene beste gaern betrachten zouden. Men heeft, int begin vandt aenbreecken vandt Euangelie, met grote ernst geleert, dat yder man, groot Hans, klein Hans, de Heylige Schrift behoorde te lesen en̄ te ondersoecken, gelijck oock gevolcht is dat de goede luyden alsulcken verstandt en̄ verseeckertheydt haers gemoedts daeruyt hebben geschept, dat se bij mennichte haer leven daervoorn hebben gelaten, twelck men nu oock allegeert tot verstarckinge en̄ bevestinge vande catechismus en̄ confessie van dese landen. Daer nochtans de martelaersboecken daerop naegesyen zijnde, weynich ofte nyet met allen, zoo ick mene, daerinne bevonden zal werden vande zaecken, tegenwoordich in questie; en̄ zoo zij daerop waren gevraecht geweest, apparentelick veele van henluyden daervan verclaringe zouden hebben gedaen conform 't verstandt vande personen hyervoorn genomineert; maer 't en schorte dyen vandt pausdoom daer nyet. Soo dattet mijn dunckt heel imp̄tinent te wesen, dat men zodanige luyden, als off zij doenmaels zonder oordel hadden geweest, oock nu langer geen oordel in dese zaecken zoude toeschriven, en̄ dattet noch veel ongerijmder is, dat men de christelijcke Magistraten, oock zelfs dye professie doen vande religie, buyten de kennisse van alle zodanige saecken poocht te sluyten. Het past immers nyet tweetongisch te wesen, en̄ het een tegent | |
[pagina 27]
| |
ander te leeren, naedat wij meenen dattet ons best te passe compt? Om twelcke te meer te schuwen, eenige verstaen dat men int leren en̄ disputeren van eenich voornemen poinct der religie, geen ander woorden behoort te gebruycken, dan alleen dyegeene dye in de Heylige Schrifture zelver daertoe gebruyckt zijn geweest, om alsoo de menschelijcke glosen te beter uyt te sluyten; twelck wel waer te wenschen, opdat wij alsoo nyet zouden schijnen den H. Geest te willen meesteren, en̄ alsoo doende, grote misverstanden aenrechten, gelijck in den iaere 1537 in Schotlandt zoo iammerlick is gebleecken. Wadt schyet dyen vanden Consistorie in haeren yver, oock dagelijcksche handel en̄ wandel, meer over, als andere goede, eerlijcke luyden? Waeromme soude men dan dese, insonderheydt dye professie doen vande religie, de zaecke nyet zoo wel betrouwen, als dye andere? Ten waere dat ment hielt voor een inhabiliteyt ofte maledictie, een Hollander geboren te wesen, gelijck wel geseyt is, dat se nyet zoo godtvruchtich ofte yverich zijn als dye van Brabandt, Vlaenderen etc. Wij zijn immers gewoon in alle disputatien met onse voorneemste p̄tijen te verwerpen dautoriteyt van alle menschelijcke schriften en̄ ons te beroepen op de Heylige Schriftuyr alleen, als den autentycken eenigen rechtsnoer in allen geschillen. Goodts handt en is immers nyet verkort, dat wij ons nu daermede nyet zouden mogen behelpen? en̄ dat met behulp van zodanige luyden als voorn zijn verhaelt. Wij hebben een zoo notabel exempel bij den propheet Ieremiam, alwaer int begin vande regieringe vanden Coninck Ioiakim, den zoone Iosiae, de vorsten des landts, metten gemeenen volcke, haer zeer mannelick ofte met eenen groten yver opposeerden tegen den priesteren en̄ propheten, dye nae alle haer vermogen trachteden om den propheet Ieremiam van kante te helpen en̄ om den hals te brengen; welcke priesters en̄ propheten niet qualick | |
[pagina 28]
| |
schinen deselue geweest te zijn, dye deselve ampten en̄ officien hadden bedient bij het leven van zijnen vader, dyen godtvruchtigen Iosias, denwelcken zoozeer hadde geijvert tot uytrodinge vanden valschen, en̄ oprechtiuge vanden waren goodsdienst, en̄ in wyens plaetse desen Ioiakim soo onlangs nae zijns vaders doodt was gecomen. Welcke plaetse Iohannes Caluinus oock zoo treffelick uytleyt, tot onser aller leere en̄ stichtinge, dat wel te wenschen ware, dat dye allen menschen van discretie en̄ verstandt bekent en̄ in haer gemoedt wel ingedruckt ware. Hoewel hij van dat gevoelen is, dat dye propheten voorseyt valsche propheten zijn geweest, welck wel zoude mogen wesen, zoo zij na den doodt Iosiae, desselfs zoon Ioiakim ten gevalle, van goede in quade propheten waren veranderdt, en̄ alsulcks haer na den tijdt hadden geschickt. Maer alsoo den tijdt (wesende maer weynich maenden) mijns bedunckens te cort is geweest, om soo groten veranderinge te maecken van al dat volck, te weten om alle dye ouden te verlaten en̄ nieuwen in de plaetse te stellen, zoo dunckt mijn dattet ten minsten tselfde volck moet geweest hebben; twelck alsoo genomen, wij te meer oorsaeck hebben om ons te verwonderen van hare zoo grote lichtvaerdicheydt. Item, tgeene dat ick oock meene mijn alsnoch wel indachtich te wesen, dat bij mijn leven en̄ dewijle ick al manbaer ben geweest, in der Paltz is gebeurt, dat zeecker Prince van denselven lande, ende vande gereformeerde religie wesende, was overleden; en̄ dat zijnen successeur Luthers zijnde, een groodt deel vande predicanten van dyen lande, denselven, aencomenden Prince ten gevalle, om nyet uyt hare broodtwinninge gestoten te werden, de gereformeerde religie verlaten en̄ het Lutheranismum aengenomen hebben gehadt. Maer dat desen Lutherschen Prince mede stervende en̄ eenen minderiarigen zoon tot zijnen successeur naelatende, van denwelcken Hartoch Hans Casimir voocht en̄ momber was, denselven Casimirus, in plaetse vandt | |
[pagina 29]
| |
Lutheranismum, de gereformeerde religie weder heeft ingevoert; waerouer dye predicanten, dye deselve religie verlaten en̄ het Lutheranismum aengenomen hadden, alsdoen gaern wederom de reformatie zouden hebben aengenomen, maer datten voorseyden Casimirus (haerluyder voorgaende actien zeer qualick nemende) tzelfde nyet wilde toestaen, sulcks dat veele van denzelven elders en̄ in andre landen haer profyt hebben moeten soecken. Waerbij gevoecht, tgeene ons is bekent vandt bedrijf vanden genoemden geestelicken ondert pausdoom, zoo dunckt mijn, dat wij alle gelijck wel behoren te verstaen, grote oorsaeck te hebben om nyet zoo geheel en̄ al sonder omsyen te wesen; waermede ick nochtans den goeden en̄ vromen van onsen tijden geensius wil te nae spreecken. Ende so men daerom verstaet dat men int verhandelen van dese zaecke noodtsaeckelick eenige predicanten moste gebruycken, soo soude ick oock nyet daer tegen hebben, midts dat men daertoe soude nemen vande geleertste ende vreedsamichste, en̄ voornemelick ingeboorne vanden lande, voorbijgaende sodanige luyden, als dyen goeden man, Martinus Lydius, doen ter tijdt predicant binnen deser stede, van sprack: ‘Isti homines perdiderunt nobis Flandriam et Brabantiam. Et nisi prudens Magistratus prouiderit, perdent nobis etiam Hollandiam et Zelandiam.’ Alsoo mijn dunckt dat sodanige luyden nyet behoren gebruyckt te werden om wetten te maecken over den ingeboornen vanden lande, nochte te gaen over zodanige geschillen, als men nu mede bosich is. Wadt vrucht soude men doch hebben te verwachten van zodanige luyden, dye met zoo groten vooroordel bevangen zijn, dat se rondelick verclaren, haere medebroederen en̄ mededienaren int woordt, goede, eerlijcke luyden, en̄ van een onbestraffelick leven, geen geloof te konnen toestellen, uyt oorsaecke dat se in alles met henluyden niet overeenstemmen? Bovendyen, alhoewel de metwaericheydt en̄ gemeen- | |
[pagina 30]
| |
saemheydt onder allen eerlijcken luyden voor een deucht en̄ als prijswaerdich behoort geacht te werden, en̄ dat de nature deser landen, en̄ insonderheydt deser stede (als door Godes segeninge meest bij de zevaert en̄ coopmanschap bestaende) ten hoochsten vereyscht familiare lieftallicheydt onder den menschen, soo verstaet men nochtans dat eenige morose, swaerhoofdige luyden, ia zelfs van degeene dye vande aensienlijckste ampten inder kercke bedienen, soo suspitieux zijn, dat se een quaet gevoelen scheppen vande luyden, dye se vernemen dat eenige familiaire kennisse ofte ommeganck hebben metten geenen dye zij int oge hebben. Soo dye maniere plaetse gripen en̄ bij dyen vander kercke op eerlijcke luyden zodanigen opsicht zoude mogen ofte behoren genomen te werden, als neen -, soo dunckt mijn noch een groot onderscheydt in zodanigen zaecken te wesen tusschen het doen van particuliere personen en̄ tgene bij een heel aensienlick en̄ publyck groot Collegie (dat hem zoo boven maten sorchfuldich vertoont om volcomen eenicheydt onder hem te houden) met rijpe overlegginge en̄ met aenroepinge van Godes name werdt verhandelt int verkiesen en̄ beroepen van eenen nieuwen collegam en̄ medebroeder in den dienst des woordts, en̄ dat men daerom met veel meerder reden en̄ fundament tegen hen een besluyt zoude mogen maecken, dat zij int beroepen vanden predicant Geldorpius, als uyt zijn eygen schriven en̄ andersins wel geweten hebben̄ van zijne extraordinairise wreedtheydt tegen dengeenen dye hij voor ketters houdt, altesamen zijn verstandt daerin gelijck moeten wesen. Twelck mijn nochtans dunckt te verre te lopen, en̄ ick oock hopen zoude dat zij alle te zamen dye zaecke alsoo nyet verstaen zouden, off wij zoudender met malckander qualick aen wesen. Alsoo dat een fundament geleyt zoude wesen, waerdoor wij onse censure zouden strecken over alle degene dye hem mette gereformeerde kercke nyet en zouden hebben vereenicht, | |
[pagina 31]
| |
hetzij Papisten, Luterschen, Vbiquitisten, vrijgeesten en̄ alle anderen, hoe dye opdt hatelijckste genaemt mogen werden. Alsoo daeraen nyet te twijfelen is, zoo daer eenige conferentie met alle deselfde hyer ter stede, ofte elders, daer wij het gesach alleen zouden mogen hebben, gehouden zoude mogen werden, gelijck het bij Bogerman en̄ Geldorp in Vrieslandt is toegegaen, off zij zouden alle, nyemandt uytgenomen, op gelijcke maniere werden overwonnen. Gelijck dexperientie oock overvloedelick en̄ al te zeer swaer heeft geleert, dattet ons mede nyet anders is gegaen, en̄ oock alsnoch nyet anders gaen zoude, ter plaetse daer insonderheydt de Papisten, als oock de Luterschen ofte Ubiquitisten de overhandt hebben. Ende zoude op dyen voet elck hem selven mogen laten voorstaen goedt recht te hebben, om den anderen, zoowel Prince als private personen, met geweldt tot zijn verstandt te dwingen, ten lande uyt te drijven, ofte anders (twelck nootlick volgen zoude moeten) in euwige gevanckenisse houden, ofte doden. Van alle welcke straffen het laetste, te weten den doodt, noch zoude schijnen het minste te weaen, wandt het immers al te onredelick en̄ al te onbeschaemt van ons gehandelt zoude wesen, dat wij zouden voorgeven, dat wij de luyden met dye meninge souden veriagen, dat se buyten tslandts bij den vreemden en̄ onbekenden beter zouden werden getracteert, als van ons selven, wesende ten deele haere bloedtverwandtschap, haere maechschap ofte goede bekenden. Soo wij haer dan oock souden veriagen met dye meninge dat zij bij den vreemden en̄ onbekenden noch qualijcker als bij ons zouden werden gehandelt, zoo weten wij wel dat se aldaer geen zeeckere plaetse souden mogen hebben, veel min dat se voor vrouwen en̄ kinderen den kost souden mogen winnen, en̄ alsoo noodtwendich, allenskens en̄ als à, petit feu, zouden moeten verdwijnen. Soude dye geluckige uytcoomst, dye Godt de Heer door zijne genade zoo wonderbaerlick | |
[pagina 32]
| |
van alle dese langduyrige, beswaerlijcke en̄ bloedige oorlogen heeft verleent, doordt bedrijf van onse kerckenraden en̄ door slappicheydt en̄ slapericheydt vande regieringe vanden lande, in soo schrickelijcken, moordadigen en̄ oneyndelicken tyrannie werden veranderdt, dat moste Godt geclaecht wesen! Den Coninck van Spangien plach naegegeven te werden (twelck oock met zijne actien wel overeenquam), dat hij dese landen liever nyet en hadde, als een landt besmet met zoo veel ketters. Het staet te bedencken oft verstandt dergeender dye dese grote hardicheydt drijven, mede nyet uytwijst, dat se liever het landt verlaten zouden, als nevens haer te gedogen zoo veel vrome, eerlijcke luyden, en̄ dat om geen ander oorsaecke dan omdat se met henluyden nyet volcomen eens zijn in tstuck vande religie; en̄ off haer voornemen, nae proportie vande landen en̄ luyden, nyet wel zoo schrickelick is, als de moordadicheydt van dyen van Castillien in America bedreven, dye nochtans zodanich is geweest, dat al de werldt een afgrijsen daervan heeft. Item off tzelfde nyet verre en zoude passeren het bedrijf vanden Coninck van Spangien, zoo onlangs gepleecht tegen de Moren, mitsgaders dye onmenschelijcke proceduren van dye natien, dye menscheneters werden genaemt; dewelcke ick meene dat zulck haer doen nyet onder haer zelven, maer alleen tegen hare overwonnen vijanden, nae dat zij dye te voorn hebben gedoodt, int werck stellen, daer wij tzelfde souden doen tegen den naturellen vanden lande, tegen onse bloedtverwanten en̄ goede bekenden, ten waere dat men tzelfde alleen beval den uytheemschen, om te beter te mogen doen met te minder compassie en̄ beweginge. In welcken gevalle de simpele veriaginge, dye men zoude doen met zulcken insicht en̄ meninge, dat de luyden buyten 's landts nyet beter als in haer eygen vaderlandt zouden werden geleden, een de alderelendichste maniere van sterven en̄ verdwijninge | |
[pagina 33]
| |
soude medebrengen, daer men oydt van gehoort heeft. Waerom ick oock hope dattet zelfde, wel ingesyen en̄ naegedacht zijnde, bij geenen redelijcken menschen langer plaetse gegeven zal werden. Behoren mijn heeren haer autoriteyt tegen zodanige beginselen nyet met alle behoorlijcke discretie te gebruycken? Daer is wel een swaer ancker te lichten, maer ick meene dattet meer met rechte wetenschap, godtlijcke kunst en̄ bescheydene autoriteyt vande Christelijcke Overheydt, als met domme kraft en̄ mennichte van menschen te doen is; wandt men bevint gemeenlick, dat de tempeesten en̄ onwederen, dye met donderbuyen beginnen, oock veranderinge van windt valt, maer dat met het besadigen vant weder, den windt oock weder op zijn plaetse werdt gebracht, van daer hij genomen is geweest. Wij zijn met dit onweder wel berooft vanden soetelijcken lucht en̄ harmonie vande publicke regeeringe en̄ burgerlycke eenicheydt, maer tschijnt dat, nae langduyrige patientie en̄ experientie, geen hope te wesen, dat wij van degeene dye tzelfde hebben veroorsaeckt, het redres zullen hebben te verwachten. Ia schijnt veel meer, de liefde en̄ vrede door denzelven vande aerden wechgenomen te wesen, en̄ daertoe noch dagelijcks gearbeydt te werden: oock zulcks, dattet bijnaest een ketterye, ofte immers grote berispinge subiect is daervan te vermanen, daer ons nochtans in de godtlijcke schrift geen zaecke meer en werdt gerecommandeert en̄ geen zeeckerder kenteyckenen vanden kinderen Groodts werden gestelt, als de liefde en̄ nedericheydt onder denzelven, mitsgaders dat tot onderhoudinge van dyen nyet nodiger is, als onderlinge conniventie en̄ oochluyckinge tot elckanders feylen en̄ gebreecken. Waervan dexemplen te verhalen wel een begin van gemaeckt, maer ten aensyen vande menichvuldicheydt van dyen, qualick een eynde gevonden zoude konnen werden. Gelijck oock zeer menichfuldich zijn d'exemplen van treffelijcke | |
[pagina 34]
| |
coninckrijcken, landen en̄ steden, dye door oneenicheydt tondergebracht, en̄ haren vijanden tot eenen roof zijn geworden, dye anders met eenicheydt wel geconserveert en̄ in haere vrijheydt gemaincteneert zouden hebben mogen werden, waeromme de actien van degeene, dye tot zulcks arbeyden, hetzij geestelick ofte werldtlick, kerckelick ofte polityck, ons suspect behoren te wesen. Waerbij ickt voor dees tijdt late en̄ Godt den Heere bidde, dat hij door zijne barmherticheydt een genadige uytcoomste van alles verlenen wil, amen. Ick hadde wel vrij wadt meer nodichs ende van importantie tot deser materie dienende, twelck van tijdt tot tijdt tot mijnder kennisse gecomen ende bij mij alnoch in goede memorie is. Dan alsoo dat ten deele zaecken zijn, dye voor alsnoch zoo bekent nyet en zijn, als eenige anderen, hyer voorn verhaelt, zoo hebbe ick goedtgevonden, deselve voor dees tijdt noch voorbij te gaen, schyer buyten hope hopende, dat de Heere door zijne genade noch een goede uytcoemste verlenen zal. Ende zal alzoo nu voortgaen totte uyttochten van eenige schriften onser theologen, hyervoorn bij mijn belooft. (Hierop volgen vele plaatsen uit de Instilutiones van Calvijn). |
|