Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 396]
| |
Wijzen en melodieën.Ga naar voetnoot1)Aenhoort doch mijn geclach, ghy Ruiters, bl. 79 en 100. Deze regel is ontleend aan het Antwerp. Liedboek van 1544 (Horae Belgicae xi), bl. 3, waarvan de eerste strophe luidt: Aenmerct doch myn geclach.
Ghi ruyters fraey van sinnen
Ick truere nacht ende dach
Ende roepe o wy o wach
Dwelc ic wel claghen mach.
Want om een die ic eens sach
therte is doorstraelt van minnen.
Dit liedje wordt ook aangetroffen in Een Aemstelredams Amoreus Lietboeck, gheprent t' Amsterdam, 1589, bl. 3a.Ga naar voetnoot2) De melodie is te vinden bij Fl. v. Duyse, Oude Nederl. Liederen, Gent, 1889, bl. 134 vlgg.; zie verder D.F. Scheurleer, Een devoot ende Profitelyck Boexken lxxxii en lxxxiv; Fl. v. Duyse, Het eenstemmig Fransch en Nederlandsch Wereldlijk Lied, Gent, 1896, bl. 198, 249 en 255. Als stem vindt men den eersten regel in den Amsterd. Pegasus (1627), bl. 45; Bredero iii, bl. 349, 351, 468 en 547.
Anhoort geclach, bl. 109 en 350. Deze regel is ontleend aan een liedje, te vinden in het Amstelredams Amoureus Lietb. bl. 8 en in het Nieu Groot Amsteld. Liedtboeck, anno 1605, bl. 106.Ga naar voetnoot3) De eerste strophe luidt | |
[pagina 397]
| |
Aenhoort t' geclach, o bloeyende ieucht,
Die u vermaeckt in ydele vreucht,
En spieghelt v vry,
Neempt exempel aen my,
Dewijl ghy meucht!Ga naar voetnoot1)
Als stem wordt het aangetroffen in het Tweede Amoureus Liedt-Boeck (anno 1605), bl. 153 en in Tvermaeck der Jeucht (anno 1616), bl. 112. Voor de melodie vergelijke men J.P.N. Land, Het Luitboeck van Thysius, bl. 32.
Alle caccie, alle caccie pastori, bl. 367. Deze wijze staat boven het bekende ‘Roosemont hoordij speelen noch singen’, dat zelf als stem is opgegeven in Stalpaert's Extractum Catholicum, bl. 605, waar dus de melodie te vinden is. Ook Ban zette dit liedje op muziek in zijn Zangh-Bloemzel. Zie wat staat opgemerkt bij de melodie ‘Leonore’. Als stem staat ‘alle caccie’ etc. in Het Geestelick Vreugde Beeckje, Amsterdam 1645, bl. 164.
Amarilletje mijn vriendin, bl. 179. Het liedje, waartoe deze regel behoort, heb ik niet kunnen opsporen. De vermoedelijke melodie geeft Fl. v. Duyse in het Eenstemmig Fransch en Nederl. Wereldl. Lied, bl. 287. Als stem vindt men ‘Amarilletje myn vrienden’ in het Amsteld. Minnebeeckje i, bl. 99; zie verder Van Duyse t.a. pl. bl. 286.
Amarilli mia bella, bl. 173 en 194. Deze melodie treft men herhaalde malen in onze liederbundels aan. Zij verscheen het eerst in Caccinis' Nuove musiche (Florence 1601) en is opnieuw uitgegeven, met pianobegeleiding naar den continuo door F.A. Gevaert, in het 2de deel no. 39 van zijne Les gloires de l'Italie, chefs-d'oeuvre de la musique italienne au xviie et au xviiie siècle. Gand - Liége, 1868. Ook vindt men de melodie en het liedje met de Ned. vertaling er onder in d' Amsteldamsche Minne-zuchjens. Te Amsterdam, 1643, dl. i. bl. 128: Amarilli mia bella
Amarilli myn schoone
non credi del mio cor
gelooft ghy dat de liefd'
dolce desio
die 'k u betoone
d'esver tu l'amor mio
niet in mijn hert sou woone
Credilo pur
geloov het vry
e s'el timor t'assale
en vreest ghy onderwijlen
prendi questo mio strale
neem een van dees' mijn pijlen
apprim' il petto e vedrai scritt' al core
open dees' borste, ghy vint in 't hert gheschreven
Amarilli, Amarilli, Amarilli, mio amore
Amarilli, Amarillï, Amarilli, mijn leven.
| |
[pagina 398]
| |
De melodie wordt ook gegeven in den Amsterd. Pegasus, bl. 6, bij Camphuysen, Sticht. Rijmen (anno 1653), bl. 440 en in Bellerophon of Lust tot Wysheit (anno 1681) dl. i, bl. 245; als stem vindt men den eersten regel van het Ital. lied in den Kuysheyts-Kamp, anno 1626; in het Amsteld. Minne-beeckje, anno 1637, dl. i, bl. 51, 75 en bij D. Jonctys, Rooseliins oochies ontleedt, anno 1713, bl. 103. Zie vooral Fl. v. Duyse, Het eenstemmig Fransch en Nederl. Wereldl. Lied, bl. 269 vlgg. en J.H. Scheltema, Nederlandsche Liederen uit vroegeren tijd, no. lv.
Amynte l'Amoureux dont la gloire, bl. 337. De melodie is te vinden bij Gabriel Bataille, Airs de differents autheurs mis en tablature de luxe, Paris 1612, iv. bl. 25.Ga naar voetnoot1) Als stem staan deze woorden in T vermaeck der Jeucht, Leuwarden 1616, bl. 51.
Aux plaisirs aux delices bergeres, bl. 171 en 175. De melodie staat opgeteekend in Airs de differents autheurs par Gabriël Bataille, dl. v, p. 5; in Ballard Airs de cour, livre prem., anno 1615Ga naar voetnoot2) en in La pieuse Alouette avec son tirelire, Valencienne 1619-21, dl. ii, bl. 48. Het is volgens eene mededeeling van den heer J.B. Weckerlin, directeur van het Conservatoire de Musique te Parijs, een liedje van Guédron, dat op nieuw uitgegeven is, doch met een moderner melodie bij Durand, 4 Place de la Madelaine.
Bedrijft geneucht, Ghij jonge jeucht, bl. 14, 86, 98 en 159. Deze stem wisselt af met ‘Wt liefden siet, lijd jck verdriet’, waarvan de melodie bekend is; zie voor deze dus aldaar.
Bella Nympha fugitiva, bl. 34. De melodie van dit lied vindt men bij Harduyn, Goddelicke lofsanghen, Gent 1620, bl. 80 en bij Valerius, Nederlandsche Gedenck-clanck, bl. 234. In den Bloemhof van de Nederlantsche Jeught, anno 1610, bl. 35 wordt een liedje aangetroffen, dat eveneens tot ‘voys’ heeft: Bella Nimphe fuggittiva en aldus begint: Schoonste Nimphe van dit wout // die my houdt //
Door u fier ghelaet ghevanghen:
Drijft u Schaepkens hier ter zy // nevens my //
Daer dees koele Berghen hanghen // daer dees coele etc.
Zie verder Fl. v. Duyse: Het eenstemmig Fransch en Nederl. Wereldl. Lied, bl. 261 en vgl. Stalp., Extractum Catholicum, bl. 264 en Gvlde-Jaers Feest-Dagen, bl. 1045, waar ‘Amaryl den deken zacht’ als stem staat opgegeven en ook eene melodie te vinden is.
Belle qui m'avez blessé, bl. 174 en 367. De melodie van dit liedje vindt men in G. Bataille, Airs de differents autheurs, ii, p. 70 en in La pieuse Alouette ii, bl. 365: Belle qui m'avès blessé d'un trait si doux. Met de muziek van Ballard staat dit liedje ook in Airs de cour, livre prem. Als stem vindt men dezen regel bij Bredero iii, bl. 266; in het Lust-Hoofien ofte de Vermaecklyckheyt der Maechden, anno 1619, bl. 31, terwijl in Bredero's Apollo, bl. 31 een liedje wordt | |
[pagina 399]
| |
aangetroffen op de stem: Belle qui m'avez blessé, etc. dat aldus begint: Schoone die mijn hert en ziele heeft ghewont,
Door u ghesicht maack weer ghesont,
Eer dat mijn leven door droef heyt ende smert
Jongh afghehouwen wert.
Boerinneken als ghy gaet water halen, bl. 32 en 339. Het liedje, waartoe deze regel behoort is me onbekend. De melodie vindt men in Bellerophon ii, 178; bij Stalpaert v.d. Wiele, Gvlde-Jaers Feest-Dagen bl. 569 en Extractum catholicum bl. 392; in Het Paradijs der Geestelycke en Kerkelycke Lof-sangen, 7de druk, bl. 648 en bij Camphuysen, Sticht-Rijmen (anno 1653), bl. 14 met de stem: ‘Schoon Amarillis, segt wat u wil is.’ Als stem staat ‘Boerinnetgen als ghy sult water halen’ opgeteekend in Cupido's Lusthof (anno 1613), bl. 56; in T' vermaeck der Jeucht (anno 1616) bl. 58, en in Cupidoos Schighje (Delf, 1656), ii, bl. 149. Zie ook het Tijdschrift voor Noord-Nederl. Muziekgesch. v. bl. 27.
Cessez mortels de souspirez, bl. 127 en 261. De melodie vindt men in La pieuse Alouette, ii. bl. 19 en bij Stalpaert, Gvlde-Jaers Feest-Dagen, bl. 210. Als stem wordt deze regel opgegeven in het Amsteld. Minne-beeckje, i. bl. 61, 165 en 193; Amsterd. Minne-zuchjens, bl. 59; Nieuwe Hofsche Rommelzoo (anno 1655) bl. 256; Westerbaen, Gedichten (anno 1672) dl. i, bl. 118 en 128; J. de Decker, Gedichten, Amsterd. 1656, bl. 136; Rijmoefeningen (1726) bl. 281; Amsteldamsche Vrolikheyt (anno 1647) bl. 208, enz.
C'est trop courir les eaux, bl. 179, 180, 268, 346 enz. De melodie bij G. Bataille, Airs de differents autheurs vi, p. 5; bij Starter, Friesche Lusthof (anno 1627) bl. 157 en bij Stalpaert, Feest-Dagen, bl. 502. Als stem opgegeven in de Amsterd. Minne-zuchjens bl. 192; Singende Zwaan (anno 1654), bl. 548 en Dan. Jonctys, Roseliins oochies (ed. 1713), bl. 98.
Cupido geeft mijn raet, bl. 30, 102 en 333. Men vindt het liedje in den Bloemhof der Nederl. Jeucht bl. 56: Voys, alst begint:
Cupido geeft my raet, om mijn lief hert te winnen.
Sy is seer opstinaet, versteent zijn al haer sinnen.
Sy moet hebben van binnen, thert van een Tigre quaet
Hoe ick haer meer beminne, hoe datse my meer haet.
De melodie, waarop dit lied gezongen wordt, is dezelfde als die van Esprits qui souspirez. Als stem in den Amsterd. Pegasus, bl. 52; Bloemhof, bl. 59 en Bredero, iii. bl. 250, 254, 296.
Cupido Godt, bl. 19. Het liedje vindt men in het Amstelredams, Amoreus Lietboeck, bl. 17 en in het Nieu Groot Amsteld. Liedtboeck, bl. 112: | |
[pagina 400]
| |
Op de wijse: Alst begint.
Cupido God door uwe minne stralen
U scherp gebodt, doet my in liefde dwalen
Ick ben versot
Op een bruyn maechdeken smalen
Die met my spodt.
Ook is het aangetroffen onder de door Kalff in Tijdschrift v, bl. 138 medegedeelde liederen uit een hs. ter Stads-Bibliotheek te Hamburg, waar als wijze wordt opgegeven: Goudtsblomkens die daer blincken. De melodie staat opgeteekend bij Starter, Friesche Lusthof (anno 1627), bl. 117. In den Bloemhof bl. 44 wordt boven Hooft's zang als stem opgegeven: Cupido Godt door uwe minne straelen.
De May, de May coel is de May, bl. 325. Het liedje heb ik niet kunnen opsporen. De melodie vond ik bij Stalpaert, Extractum Catholicum, bl. 146 en in het Paradijs der Geestelycke en Kerkelycke Lof-sangen, 7de druk, bl. 306. In Een Nieu Devoot Geestelick Lietboeck, Hantwerpen 1605,Ga naar voetnoot1) bl. 62 en 95 komt ook als stem voor: ‘Den Mey, den mey, coel is den mey, hy comt ons aenghedronghen’; vgl. verder Den Nieuwen Verbeterden Lusthof (anno 1607) bl. 51 en J. Krul, Pamp. Wereld (anno 1681), iv. bl. 426.
De Mey die ons de groente geeft, bl. 3. Het liedje staat in Den Nieuwen Lusthof, anno 1602, bl. 68: Op de wijs: Och leghdy nu en slaept, etc.
Die Mey die ons de groente geeft,
Doet menigh mensch verblyen;
Maer die int minnen onlust heeft
Verhueght tot ghenen tyen.
De melodie (en het geheele liedje) vindt men bij Willems No. clix; Snellaert, Oude en nieuwe Liedjes, 47; in den Amsterd. Pegasus, bl. 137; in Bellerophon i, bl. 181; bij Joh. Bolte, Die Singspiele der englischen Komödianten und ihrer Nachfolger, bl. 179 en Bäumker, Das Kath. deutsche Kirchenlied, i, 492, No. 226; als stem in Den Nieuwen Lusthof (anno 1602), bl. 10 en 18; in het Tweede Nieu Amoureus Liedtboeck, bl. 134; Apollo, bl. 14; Cupido's Lusthof, bl. 5, 52, 118; Amsteld. Vrolikheyt, bl. 143.
De Traentjes die se weende, bl. 71, 97 en 347. Deze regel is genomen uit het liedje ‘Och Elsje, seide hi, Elsje’ dat men vindt in Het Haerl. oudt Liedtboeck bl. 45: ‘Van Moy Elsje. stem: In 't kriecken van, etc.’ De zevende strophe begint aldus: De traentjes die sy weende
Die deden den Ruyter wee.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 401]
| |
Dit liedje staat ook opgeteekend in de Horae Belgicae ii, no. 76 en bij Willems, doch zonder de melodie, no. lxviii. Als stem in Veelderhande Liedekens (anno 1577Ga naar voetnoot1) en in Thirsis Minnewit, ii. bl. 32. De melodie is mij onbekend; daar evenwel deze regels als stem afwisselen met ‘Het daghet inden Oosten’ zal de melodie wel dezelfde geweest zijn.
Demophoön, hoewel de son, bl. 35. Dit is een liedje van Hooft, te vinden alhier bl. 14. Het moest gezongen worden op de wijze: Bedrijft geneucht Ghij jonge jeucht; zie aldaar. Als stem vinden we den eersten regel van Hooft's zang ook bij Bredero iii, bl. 401.
Diane soo ghij licht cunt overwinnen, bl. 49. Dit is een liedje van Hooft, alhier te vinden bl. 26 op de wijze: Vollez petit Archer droict a Madame. Daar Hooft hierbij aanteekent, dat het eene navolging is van Phillide mia se di belta' sei vaga, zal het wel op dezelfde melodie gezongen moeten worden. Men vindt deze bij Stalpaert, Gvlde-Jaers Feest-Dagen, bl. 605.
Een saterdaechjen nae den noene, bl. 46. Lied en melodie zijn onbekend.
Engelsche fortuin, bl. 23. De melodie van dit liedje komt dikwijls voor. Men vindt ze in het Luitboek van Thysius, bl. 78. (no. 68); Stalpaert Gvlde-Jaers Feest-Dagen, bl. 201; Lodensteyn, Uytspanningen (anno 1681) bl. 213; Sing. Zwaan, bl. 466; Ringers, Stichtelijk Sang-Prieel, 1686, bl. 30 en bij Joh. Bolte, Die Singspiele der engl. Komödianten, bl. 182. Reeds in den Nieuwen Lusthof (anno 1602) vindt men de stem Fortuyn Anglois, bl. 25. ‘De engelsche heet deze Fortuin, waarschijnlijk om ze te onderscheiden van het fransche “Fortune helas pourquoy”, het italiaansche Se fortuna en Fortuna d'un gran tempo, en het latijnsche Fortuna desperata’ (Luitboek, bl. 79).
Engelsche wijs, bl. 51. De aanduiding is te vaag om hier met eenige zekerheid te kunnen zeggen, welke wijs bedoeld wordt. Ook in andere bundels o.a. in 't Uitnemend Kabinet i, 44-45 komt ze voor als: Engels vois. Verschillende Engelsche melodieën vindt men bij Land, Luitboek v. Thysius, bl. 74-90.
Esprits qui souspirez, bl. 11, 22, 25, 30, 38, enz. Deze zeer bekende melodie vindt men in La pieuse Alouette, i. bl. 121; ze wisselt af met de melodie van Susann' un jour, die men vindt in het Luitboek van Thysius, bl. 122; zie ook Van der Straeten, La Musique aux Pays-Bas, v. bl. 35. Als stem vindt men esprits qui souspirez in den Apollo, bl. 65 en bij Bredero, iii, 421, 435, 436, 449, 490, 514, 528, 530 en 558. Zie verder J. Tiersot, La chanson populaire en France, bl. 472; Weckerlin, Bibliothèque du Conservatoire national, Paris, 1885, p. 219, aangehaald bij Fl. v. Duyse, Het eenstemmig lied, bl. 291. | |
[pagina 402]
| |
Essex leydt, bl. 54. Lied en melodie zijn onbekend. Er bestaan nog andere wijzen genoemd naar Essex als ‘Essex lamentation’, ‘Essex's last Good-night’, ‘Essex Galliard’; zie W. Chappell, The Ballad Literature and Popular Music of the olden time, i. bl. 176.
Fortuin helas bedroeft, bl. 28, 29, 92, 346 en 370. Het liedje vindt men in het Aemstelredams Amoreus Lietboeck, bl. 54 en in het Nieu Groot Amsteld. Liedt-boeck, bl. 121: Fortuyn eylaes bedroeft
Ben ick tot alder stont
Een hart dat troost behoeft
Met Venus strael doorwont.
Weest niet ghelyck een steen/ etc.
Aenhoort mijn claghen groot/ etc.
Ic blijf u lief alleen, ghetrou tot inder doot.
De melodie komt voor in Het Prieel der gheesteliicke melodie, Brugge 1609; in het Luitboek van Thysius bl. 103, als Fortune helas pourquoy; in het Extractum Catholicum, bl. 162 en in de Singende Zwaan, bl. 311. Als stem staan deze woorden ook in het Eerste Nieu Amoureus Liedt-boeck, bl. 34 en bij Bredero iii, 353, 440, 484.
Gister avont spade sloot ick mijn deur, bl. 16. Lied en melodie zijn onbekend. Toch wil ik wijzen op E. Roger, Oude en nieuwe Hollantse Boeren Lieties en Contredansen, ii. bl. 18, waar boven eene melodie staan de woorden: Gister avont laat.
Het daeghet in den Oosten, bl. 97 en 339. Het lied in het Antw. Liedboek no. lxxiii: Het daghet inden oosten
Het lichtet overal
Hoe luttel weet mijn liefken
Och waer ick henen sal
Hoe luttel weet mijn lief ken.
De melodie bij Fl. v. Duyse, Oude Nederl. Liederen, bl. 128, alwaar bl. 131-132 litteratuur over de melodie en het liedje is te vinden. Zie verder Willems, Oude Vlaemsche liederen, bl. 111, vooral Scheltema, Nederlandsche Liederen uit vroegeren tijd, bl. 76-79, waar verschillende variaties dezer melodie opgegeven worden; alsook Noord en Zuid, xxi. bl. 225-242.
J'aimeray tousjours ma Phillys, bl. 18. De melodie staat opgeteekend in La pieuse Alouette i. bl. 71, en in het Luitboek van Thysius, bl. 105 (no. 97). Hooft dichtte op deze melodie den bekenden zang uit de Granida Windeken daer het bosch af drilt, dien men vindt bij Willems Oude Vlaemsche liederen, bl. 374. Dezelfde melodie staat ook in Valerius' Nederl. Gedenck-clanck, bl. 191 voor het lied ‘'t Spaensche gedrocht met haer gespuys’ en is overgenomen door Scheltema in zijne Nederl. Liederen, bl. 69. Zie Fl. v. Duyse Het eenstemmig Fransch en Nederl. Wereldlijk lied, bl. 270. Als stem staan deze woorden in het Geestelick Vreugde-Beeckje, bl. 115. | |
[pagina 403]
| |
Je voudrois bien o Chloris, bl. 172 en 375. De melodie is te vinden in La pieuse Alouette, ii. bl. 19 en in La philomele seraphique, Tournay 1620 (2de editie) i. bl. 199. In Sparens Vreughden-bron, Haerlem 1643-1646, dl. ii, bl. 181 wordt als stem opgegeven ‘Wrangh Amaril’ en is tevens de muziek te vinden. Als stem staat deze regel bij Jonctys, Rooseliins Oochies (ed. 1713), bl. 75; in de Haerl. Somer Bloempjes (anno 1646) bl. 72; in het Geestelick Vreugde-Beeckje, bl. 152; in Arions Vingertuig (anno 1645), bl. 101 en in het Utrechts Zang-Prieeltjen (anno 1649) ii. bl. 133.
Jonkvrouw, ik bid vertrouwt, bl. 161 en 364. Lied en melodie zijn mij onbekend. Bij Bredero iii, bl. 434 komt evenwel een Nieu-Liedeken voor, dat in strophenbouw geheel met Hooft's zang overeenkomt, en welks eerste regel eenige overeenkomst heeft met dien van Hooft n.l. Ick wil Juffrouw (vertrout); als stem is aldaar opgegeven ‘Ach ongegeluckighe dach! Die 'k wel beclagen mach’, die men ook vindt in den Amsterd. Pegasus, bl. 150. Bij J. v. Nyenborgh, Tooneel der ambachten, anno 1659, bl. 125 staat als stem: Ik soud' Jongvrou vertrout.
La belle qui me va martirisant, bl. 122. De melodie is te vinden in La pieuse Alouette, ii. bl. 278 en in het Luitboek van Thysius, bl. 97 (no. 86): Belle qui me vas martirant. In het Groot Hoorns Liedb., bl. 15 wordt als ‘voys’ opgegeven: ‘De schoone die my dus Martilizeerd’; en in Bellerophon iii, bl. 177: ‘De schoone die my martilariseert’. Als stem vindt men deze woorden in verschillende andere bundels.
Laura sat laetst aen de Beek, bl. 351. Het liedje is van J. Krul, dat met de muziek te vinden is in zijne Minnelycke Sangh-Rympies (1634) bl. 68: Laura sat laest by de Beeck,
Onder 't schauw van Elsen Boomen,
Sachjes sy in 't water keeck,
Is daer na in slaep ghekomen,
En begost heel soet te droomen,
Van de Liefde, van de Min,
Slapend' is sy neer gheseghen,
Met haer Boesem los ghereghen,
Lagh mijn schoone Veldt-godin.
De melodie staat ook in de Haerlemsche Somer-Bloempjes, bl. 104 en eene andere op bl. 152. Zie Scheltema: Nederl. Liederen uit vroegeren tijd, bl. 90 (no. xxxix).
Leonore, bl. 367. Het lied is mij onbekend. De melodie behoort bij Rosemont hoordij speelen noch singen (zie hier bl. 175), dat zelf als stem staat bij Stalpaert Extractum Catholicum, bl. 605, waar dus een melodie te vinden is, waarop dit lied kan worden gezongen. Vgl. wat opgemerkt is bij de melodie: ‘Alle caccie, alle caccie pastori.’
Liefd' in 't secreet, bl. 152. Het liedje is te vinden in den Nieuwen Lusthof (anno 1602), bl. 16 op de wijs: ‘Enghelsche Fortuyne’: | |
[pagina 404]
| |
Lief int secreet, mijn jonck hert krencken doet,
Sonder 's liefs weet, ick wel bedencken moet
Hoe ick my schick, my comt te voren staech
Liefde die ick tot d' uytvercoren draech.
Hetzelfde liedje staat ook in den liederenbundel berustende ter Stads-Bibliotheek te Hamburg (zie Tijdschrift v, bl. 140 en viii, bl. 239). De melodie is dezelfde als die van de ‘Enghelsche Fortuyn’ waarmede ‘Liefd' in secreet,’ o.a. afwisselt in den Amsterd. Pegasus, bl. 61. Als stem vindt men deze woorden ook in den Bloemhof, bl. 67 en in het ‘Antwoort op de kaerte van Liefd' es 't fondament,’ Leiden 1614.
La Vingona, bl. 362. Gewoonlijk en beter geschreven l'Avignone, is eene veel voorkomende melodie, die men aantreft in Valerius, Gedenckclanck, bl. 174; bij Starter, Friesche Lusthof (anno 1627), bl. 26, en in den Sing. Zwaan, bl. 29; eene bewerking der melodie vindt men in het Gentsche beiaardboek, waarin de van 1661-1693 door Pater Wyckaert, Predikheer, voor den Gentschen beiaard bewerkte liederen voorkomen. Zie Fl. v. Duyse, Het eenstemmig lied, bl. 293. Moeilijk kan hier met deze melodie bedoeld worden die van het oudfransche lied: ‘Sur le pont d'Avignon, j'ai oui chanter la belle’Ga naar voetnoot1), daar de strophenbouw geheel verschilt.
Maintenant les Dieux ont quitté les cieulx, bl. 181. Deze melodie staat opgeteekend bij G. Bataille, Airs de differents autheurs i, bl. 59.
Mes pleurs se sont changez en ris, bl. 186. Als stem vond ik deze woorden ook in het Geestelick Vreugde Beeckje, bl. 158.
Ne vous offencez madame, bl. 12. De melodie in den Amsterd. Pegasus, bl. 4 en in het Nederl. Volksliederenboek van de Maatschappij tot Nut v. 't Algemeen, no. 80. Als stem staan deze woorden ook in den Apollo, bl. 48 en 66.
Neen Silvester, stil u, bl. 360. Lied en melodie zijn onbekend.
O nuict jalouse nuict, bl. 22. Deze veel voorkomende melodie is te vinden in La pieuse Alouette, i. bl. 118; bij Willems: Oude Vlaemsche liederen, bl. 373; in den Amsterd. Pegasus, bl. 64; Sing. Zwaan, bl. 99; Lodensteyn, Uytspanningen, bl. 61; Snellaert, Oude en nieuwe liedjes, bl. 49; Luitboek van Thysius, bl. 112 (no. 107), enz. enz. Eene vierstemmige bewerking van Mr. Corn. Helm-breecker, organist te Haerlem, vindt men achter ‘Oratio scholastici muneris difficultate, habita a Gvilh. Nievwenhvysio’, Haerlem 1628. Het liedje is vervaardigd door Philippe Desportes (1546-1606) en begint aldus: | |
[pagina 405]
| |
O nuit, jalouse nuit, contre moi conjurée,
Qui enflammes le ciel de nouvelles clartés,
T'ay je donc aujourd'hui tant de fois désirée
Pour estre si contraire à ma félicité.
Eene vrije vertaling hiervan vindt men reeds in den Nederduytschen Helicon, Haerlem 1610, bl. 324 met de onderteekening ‘Doorsiet den grondt’, en in den Apollo, bl. 22: Stem Esprits qui souspirez: O Nacht jaloersche nacht, die teghen my versworen,
Den Hemel 't mijnder spijt, een nieuwe glans bereyt,
Heb ick u dan van daegh so dick ghewenst te sporen,
Tot hinder van mijn hoop en groote vrolijckheyt.
Deze vertaling is dus ouder dan die van Jacques Immeloot, welke in 1620 te Ieperen in druk verscheen. Zie J.B. Weckerlin, La chanson populaire, p. 81 en F. v. Duyse, Het eenstemmig lied, bl. 277. Als stem worden deze woorden opgegeven in den Nederd. Helicon, bl. 240; bij Bredero iii, 320 en 522, en bij Vondel boven zijn ‘Afscheit op de Alpes.’
Och legdij hier verslagen, bl. 39. Deze regel is ontleend aan ‘Het daghet in den Oosten’, waarvan de zevende strophe luidt: Och lichdi hier verslaghen
die mi te troosten plach!
wat hebdi mi ghelaten
so menighen droeven dach.
Zie voor tekst en melodie Fl. v. Duyse: Oude Nederl. Liederen, bl. 128 vlgg.
O schoonste schoonheit wreedt, bl. 125. Dit liedje is van Bredero en komt voor in De Groote Bron der Minnen (iii, bl. 428):
Liedeken, op een Fransche Voyse:
Phebe qui ce mesme Jour.
O Schoonste schoonheyt wreet!
Hoe pynicht ghy myn hert
Met quelling van lief en leet,
Met sacht en strenge smert?
Wat bitterde pijn, mach soeter syn? Wat, etc.
O pijnbanck van mijn rust,
O Beulin van myn bloet!
O Goddin van 't gemoet!
O myn waerdichste goet!
Dat myn hier is gewust,
Ick brandt en blaeck van aengename lust.
De melodie is mij onbekend. | |
[pagina 406]
| |
Où luis tu soleil de mon ame, bl. 307. De melodie is te vinden in Airs de cour, livre prem. bl. 49; La pieuse Alouette, bl. 349 en bij Stalpaert, Gvlde-Jaers Feest-Dagen, bl. 243. Als stem staan deze woorden in het Geestelick Vreugde Beeckje, bl. 151.
Phillide mea se di belta sei vaga, bl. 158. De melodie is te vinden bij Stalpaert Gvlde-Jaers Feest-Dagen, bl. 605; vgl. de stem: ‘Diane soo ghij licht cunt overwinnen’. Als stem staan deze woorden in het Geestelick Vreugde Beeckje, bl. 148.
Pourquoy me fuyez vous cruelle, bl. 157. De melodie is te vinden in La pieuse Alouette, i. bl. 21.
Questa dolce Sirena, bl. 175, 176 en 232. Deze melodie komt voor onder No. 11 der Balletti a cinque voci di Gio-Giacomo Gastaldi da Caravaggio, 4de uitg. te Venetië, 1593, die te Antwerpen in 1596, 1605 en 1624 herdrukt werden. Men vindt ze ook in het Luitboek van Thysius, bl. 142 (no. 144); bij Valerius, Gedenck-clanck, bl. 262; Camphuysen Sticht. Rijmen bl. ii; enz. Zie Fl. v. Duyse, Het eenstemmig lied, bl. 270.
Sej tanto gratiosa, bl. 67, 88, 90 en 346. Eene zeer bekende melodie, gewoonlijk aangeduid door ‘o schoonste personage,’ te vinden bij Starter, Friesche Lusthof (anno 1627), bl. 54; Camphuysen, Sticht. Rijmen (anno 1653), bl. 6; Valerius, Gedenck-clanck, bl. 103; Stalpaert, Feest-Dagen, bl. 4 en Extractum Catholicum, bl. 460, enz. Als stem vinden we deze woorden bij Bredero iii, 299, 348, 355, 385, 399; in het Lust-Hoofien ofte de Vermaecklyckheyt der Maeghden (anno 1619), bl. 13 en bij G. Japicx, Rijmlerye, ed. 1821, bl. 116.
Si c'est pour mon pucellage, bl. 66. Eene zeer veel voorkomende melodie, die men vindt in La pieuse Alouette ii, bl. 145; Valerius, Gedenck-clanck, bl. 94; Sing. Zwaan, bl. 394; Bellerophon i, bl. 76 en als stem bij Bredero iii, bl. 221 en 300; Bloemhof bl. 4, 6, 23, 29, 33, 56; Minnaers Harten Jacht, bl. 38; Cupido's Lusthof bl. 74, 122; Van Lummel Nieuw-Geuzenlied-Boek no. ccviii; Vondel, Oranje Mayliet; Gijsb. Japicx, ed. 1821, blz. 29 enz.
Si quelque fois je fu du traict d'Amour atteinte, bl. 11. Melodie en lied zijn onbekend. De melodie wisselt evenwel af met ‘Esprits qui souspirez;’ zie aldaar.
Su, su, su, non dormite pastori, bl. 269. Melodie en lied zijn onbekend. Wel komt in Stalpaert's Extractum Catholicum, bl. 413 eene melodie voor Sus, sus, sus, Bergers et Bergerettes, doch de strophenbouw komt hier niet met dien van Hooft's lied overeen. Dezelfde fr. melodie bij Stalpaert, Feest-Dagen, bl. 1105.
Wt liefden siet, lijd jck verdriet, bl. 98 en 339. Het liedje komt voor in het Antw. Liedb. no. clxx, in het Amstelredams, Amoreus Lietboeck, bl. 158 en in het Nieu Groot Amsteld. Liedtboeck, bl. 148: | |
[pagina 407]
| |
Een amoreus liedeken.
Wt liefden siet Lyde ick verdriet
Ic en macht ooc niet wtspreken
Hoe dat si hiet diet herte doorschiet
Twelc venus heeft ontsteken
Noyt smert so groot In desen stoot
Wie soude den cloot genaken
Reyn roosken root Troost mi tis noot
Eer ic den doot sal smaken.
Dit liedje dient als wijsaanduiding voor: ‘Een liet eerbaer’Ga naar voetnoot1) dat te vinden is in het Nieu Amsterd. Liedb. (anno 1591) bl. 130; de melodie hiervan komt voor in de Souterliedekens (Antw. 1540), ps. 31, alwaar de melodie ook heet Lamour de moy. Fruytiers geeft in zijn Ecclesiasticus voor een zijner zangen (no. xxviii) ook als wijze op: ‘een liedt eerbaer’ (zie de uitgave van Scheurleer, bl. l). Als stem staat ‘Wt liefden siet, lyd ick verdriet’ in T'vermaeck der Jeucht, anno 1616, bl. 98. Zie ook Fl. v. Duyse, Oude Nederl. Liederen, bl. 223 en xiii.
Vollez petit Archez droict a Madame, bl. 26 en 341. Het liedje is onbekend. Het staat als stem boven Hooft's zang: ‘Diana soo ghij licht cunt overwinnen’, dat volgens Hooft zelf eene navolging is van ‘Phillide mia se di belta' sei vaga’, dat als stem voorkomt in Stalpaert's Feest-Dagen, bl. 605, alwaar ook de melodie te vinden is. Men vindt het ook als stem in het Geestelick Vreugde Beeckje, bl. 149 en in Arions Vingertuig, bl. 102.
Voz Demons de la bas, bl. 22. Het liedje is onbekend. Het staat als stemaanduiding boven Hooft's zang: ‘Ick loos de suchten, die mijn bange borst verstoppen’, dat zelf als ‘stemme’ voorkomt in den Amsterd. Pegasus, bl. 157, alwaar ook de melodie te vinden is.
Wanneer jck slaep, voel ick mijns levens vreucht, bl. 153. Het liedje in het Tweede Amoureus Liedt-boeck (anno 1605), bl. 131: Een nieu liedeken op de wijse alsoot beghint:
Wanneer ick slaep voel ick mijns levens vreucht
Als my de droom door mijns liefs schijn verheucht
Als sy my van haer mont
Een kusken jont
Waermede sy my stelt
Vast in haer gewelt
Waermede sy my stelt ghevanghen
O slaep, o soete slaep, duert langhc.
Dit liedje komt ook voor in het Geestelick Vreugde-Beeckje, t' Amsterdam 1645, bl. 52. Voor de melodie zie: Land, Luitboek van Thysius, bl. 76 en 77; Sing. Zwaan, bl. 519; Amsterd. Pegasus, bl. 41; Balletten seer lustigh om Singhen ende Spelen gestelt door Giacomo Castoldi, Rotterdam 1641, 4de dr. bl. 22; en C. de Leeuw, | |
[pagina 408]
| |
Christelycke Plicht-Rymen 1649, bl. 133. Als stem is de eerste regel aangehaald in Verscheyden Bruyloft Dichten (1611); Apollo (anno 1615), bl. 61; Krul, Minnelycke Sangh-Rympies (anno 1634), bl. 91 en 136; het Gheestelyck Bloemhofken, anno 1627, bl. 96, 147 en in Cupidoos Schighje ii, 155.
Waren 't alle mijn vrienden, bl. 343. Deze regel is ontleend aan ‘Het daghet inden Oosten’, strophe 2: Och warent al mijn vrienden
dat mijn vianden sijn,
ic voerde u uten lande,
mijn lief, mijn minnekijn!
Voor de melodie zie bij ‘Het daghet inden Oosten’; als stem staan deze woorden ook in den Amsterd. Pegasus, bl. 13; en bij K. v.d. Mander, De Gulden Harpe (anno 1627), bl. 332.
Wel op mijn fluijt. Deze woorden, als stemaanduiding voorkomend in het Haagsche hs.Ga naar voetnoot1) boven ‘Als Jan Sybrech sou belesen’, zijn ontleend aan de eerste strophe van een ‘Nieuw Liedt’, dat is te vinden in den Bloemhof, bl. 33: Op mijn fluyt, wel op wy willen
Met Menaelschen herder-sanck
Singhen onse Nimph te danck,
Dat de bosschen daer af drillen,
Niemant draecht so trouwe min,
Als ick tot mijn Velt-goddin.
Als ‘voys’ is boven dit liedje opgegeven: Si c'est pour mon pucellage.
Willen dan de koeytjens niet, bl. 334. Lied en melodie zijn onbekend. |
|