Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendOp den Nederlandschen zendbriefschrijver van den heere Daniel Mostaert,
| |
[pagina 314]
| |
5[regelnummer]
Onder al, wat 's menschen listen,Ga naar voetnoot5)
Ujt hun brein te pujren wisten.Ga naar voetnoot6)
'K zet geen' geestigheit zoo hoogh,Ga naar voetnoot7)
Als dat luistren in het oogh.Ga naar voetnoot8)
Maer, tot noch toe, wat dit praeten,
10[regelnummer]
In onz Hollandsch, enkel blaeten
Van een wildt en laf gelujdt.
Dat het voortaen innekrujdtGa naar voetnoot12)
Zijne zinnen, ten verstande
Lieffelijk belezen van de
15[regelnummer]
Smaek der welgeschikte klank;Ga naar voetnoot15)
Heb de schrandre Mostaert dank:
Die ons geur van schrift leert kennen,
En de Nederdujtsche pennen,
Aerdigh, met de sneedigheênGa naar voetnoot19)
20[regelnummer]
Zijns vernufts, dus heeft versneên.
|
|