Gedichten. Deel 1(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] Aen den heere Jacob Witz, algemeen wachtmr. vande legers der vereenighde nederlanden. Welwijse Witz, die met een minnelijcken moedtGa naar voetnoot+ Den mannelijcken Mars weet waardelijck t' hanteren, En voert geen trots, in helm vol flodderende veeren, Als om den Spaenschen trots te treden met de voet: 5[regelnummer] Had ick de stem zoo stijf als ick heb vierigh 't bloedtGa naar voetnoot5) Om u, naer u verdienst en deughden te vereeren, Dewijl mijn lichaems quael verbiedt het gaen, en keeren,Ga naar voetnoot7) De lucht, niet dit papier, waer boo van dese groet. Doorluchtigh Hopman, mits voor Grol in weynigh weken 10[regelnummer] Ghy zo veel voordels hebt den vyandt afgekeken; In schriften meê beschout voorleden krijghs vertoogh;Ga naar voetnoot11) Oock aen uw voorsicht staet te mannen 's Legers randen,Ga naar voetnoot12) En op uw waeken slaept een Vorst met zeven landen, Zoo groet ick u met recht voor 't huydensch oorloghsoogh.Ga naar voetnoot14) voetnoot+ Welwijse Witz. Volgens den druk van 1627. Wachtmeester, elders majoor generael; zie over dezen titel de aanteekening. voetnoot5) stijf, krachtig. voetnoot7) Hooft spreekt van ‘seker lijden aen mijn been’ in een brief aan Witz. Zie Brieven, I, 303. voetnoot11) Witz had een werk geschreven over de veldslagen van vroegeren en lateren tijd, dat door Hooft was nagezien; zie Brieven, I, 273. voetnoot12) aan uwe zorgen is het toevertrouwd het leger aan alle kanten van wachtposten te voorzien. voetnoot14) 't huydensch oorloghsoogh, het oorlogsoog van dezen tijd. Vorige Volgende