Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 276]
| |
Op 't rijmen vanden heere Constantijn Huygens, in 't leger voor grol.Sonnet.Octaviaen, als hy verhit door susters spijtGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Bestoken quam ter zee de trotst der Coninginnen,Ga naar voetnoot2)
En waeghd' in eene worp, of hy de wereld winnen,
Oft nevens zijnen kop zoud zijn de werelt quijt,
5[regelnummer]
Gebood zijn' harte slaep, in 't naeken van den strijdt,
Tot dat hy werd geweckt om 't vechten te beginnen.
Zoo kort had hy in dwang zijn' onderdaene zinnen.Ga naar voetnoot7)
O sterke zielen van min afgeleefde tijdt!
Hoe zelden wort natuyr, zich pijnende ten goeden,
10[regelnummer]
Nu blijde moeder van zoo kraghtighe gemoeden!
'k En zie maer Vastaerts ziel uytblincken als een baek;Ga naar voetnoot11)
Die onbekommert rijmt in woel en krijgsvervaertheyt,Ga naar voetnoot12)
De daghelijcksche doodt besiende met bedaertheit.Ga naar voetnoot13)
Zoo rustigh was August niet in sijn vaste vaek.
|
|