Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 261]
| |
Liedt.Wijze: Cessez mortels de souspirer, etz.Schent uw perrujk, vertreedt haer' schatGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Fier' Amsterdam. 'T is omgekomen.Ga naar voetnoot2)
Fortuin is uwer liefde zat.
Haer hart heeft eenen keer genomen.
5[regelnummer]
De glans daer yder u omme benijt,
Die gaet ghij quijt.Ga naar voetnoot6)
De schoonste Cloris, 't hoogh sieraedtGa naar voetnoot7)
Voltóying van uw' oppereeren,Ga naar voetnoot8)
In 't blaeken van wiens lief gelaet
10[regelnummer]
Zijn Moeder en de Min hoveren,Ga naar voetnoot10)
Misgunt haer' silvren voet aen de zóómGa naar voetnoot11)
Der Aemstelstróóm.
De Nimphen zie 'k met bittre greep
De kranssen van haer krujnen smakken,
15[regelnummer]
De gulde Venus met haer' sleep,
Opbreken, en klejnoodje pakken.
Van all' haer' zoete bekoorelijkheen
Blijft hier niet een.
Zoo gaet het daermen nae waardij
20[regelnummer]
De godlijkheên verzujmt te vieren.
Men kent geen goedt voor 't is verbij,
Dan woedt berouw met ydel tieren.
Ghij boodt dier hemelsche schoonheit niet meer
Dan menschlijk' eer.
25[regelnummer]
Uw dubbeld nat, door dese noodtGa naar voetnoot25)
Verijst, wordt stijf als steenen vonder.Ga naar voetnoot26)
Zoo Y, als Aemstel lejdt voor doodt.
Zij haelden bejd' hunn' hoofden onder,
Mits zij vernaemen het droeve gesprekGa naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Van haer vertrek.
Ghij waent misschien, het groote licht
Zal hunne schobben doen verschóóyen.Ga naar voetnoot32)
Die hoop is windt. Alleen 't gezicht
Van Cloris óógh plaght hen t' ontdoyen.
35[regelnummer]
Nu dat in 't Zuijden zijn' wooninge vest,
Dit 's Noordens nest.
| |
[pagina 262]
| |
Vergeefs verwacht de Landtman, dat
Het krujdt door tant der kouw verbeten
Zich weder pronkt met bloem oft bladt.
40[regelnummer]
'T zal zijn verrijsenis vergeten,
Naerdien de levende zonne die 't spijst,
Niet en verrijst.
Nocht lelybol, nocht rozeplant
Lust aen den arbejdt van het baeren,
45[regelnummer]
Nu Cloris, die gewoon was 't pujk
Van hun verweent gewas te paeren,Ga naar voetnoot46)
Haer' handt aen planten van anderen grondt
(Ach arme!) jont.
Treurt roselaer, treurt bollen, treurt,
50[regelnummer]
Laet vrij de mol uw plaets verwildren.
Uw' kindren minnelijk gekleurt
En zal zij, echter, ujt, niet, schildren.Ga naar voetnoot52)
Nu wordt de geestigheit van haer' penseelGa naar voetnoot53)
Eens anders deel.
|
|