Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendZang.Als, Arbele, mij zich meldeGa naar voetnoot+
En ten toon de rijkdoom stelde
Van uw blixemend gezicht;
Zoo bekoorelijken blonkje
5[regelnummer]
Dat mijn zieltje waeghde 't spronkje,
Ende worp zich in dat licht.
Even, als het waters bevenGa naar voetnoot7)
Zonneschijn te rug gedreven,
Nu beneên, nu boven, plaetst,
10[regelnummer]
'T waeterspel van 't lichte lóóghjeGa naar voetnoot10)
Dat 'er flikkert in uw óóghje
Met mijn zeeziek zieltje kaetst.
Ach oft ghij dat stujten staekte,Ga naar voetnoot13)
En te grond mijn zieltje raekte,
15[regelnummer]
En uw hartjen het ontfink!
Die, op zulke holle baeren,
Lijfloos moet te solle' vaeren,Ga naar voetnoot17)
Kan niet beter gaen als t' zink.Ga naar voetnoot18)
24 Sept. 1625.
|
|