Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Sint dat melijdelooz' en overbolghe rampGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Aen haer, die was mijn dagh, de lichten heeft geloken,Ga naar voetnoot2)
En dat mijn zoete brandt verkeerd' in bitter smooken,
Bestelpt van wightigh wee, en doodelijke damp,
5[regelnummer]
Die willen dat jck krimp, en rouw op rouwe klamp,Ga naar voetnoot5)
En heeft mijn geest noit lucht van lichtenis geroken,Ga naar voetnoot6)
| |
[pagina 235]
| |
Voor dat, Arbele, ghij in 't hart mij vier quaemt stoken,
Het welk ontsteken schijnt aen mijn geleschte lamp.Ga naar voetnoot8)
Zoo heeft, u, de natujr, met gulle gunst omvaedemt,Ga naar voetnoot9)
10[regelnummer]
En heughlijk' heerlijkheên uw' ooghen aengeädemt,
En 't adelijk gelaet geaert naer achtbre stam.Ga naar voetnoot11)
Die vorstelijke swaey van zinnelijke zedenGa naar voetnoot12)
En zoete staetlijkheit, mijn droef gemoedt versmeden,Ga naar voetnoot13)
En heldren van zijn roest in deeze versse vlam.Ga naar voetnoot14)
17 Sept. 1625.
|
|