Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 224]
| |
De XLVe psalm.Mijn toghtigh hart reedt toe om aen te vangenGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Yet, dat verdoof all' andere gezangen.Ga naar voetnoot2)
Mijn geest wort vlug, en opvaert, om nae reên,
'T verheven lof eens koninx wt te breên.Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Gelijk een pen van wisser handt bewoghenGa naar voetnoot5)
Haer' konst ontvouwt met voeghelijke tooghen;Ga naar voetnoot6)
Zoo wenscht mijn tong te wejden; en dien valGa naar voetnoot7)
Met zijnen swier mijn rijm naebootsen zal.
Bij u, o schoonst', in schoonigheit geleeken
10[regelnummer]
Blijft alle jeughd van schoonheits eer versteeken;Ga naar voetnoot10)
Gelijk als swight elk lidt, hoe groot in bóógh,Ga naar voetnoot11)
En strijkt zijn roem voor d'edelheit van 't óógh.
'T korael uws monds, die lippen liefbesneeden
Staen nae den standt van inborsts lieflijkheden.Ga naar voetnoot14)
15[regelnummer]
De zeghen Gods, die alle rampen stujt,
Houdt u daerom beschut, eeuw in, eeuw wt.
De djere riem vermaelt met perletejkens,Ga naar voetnoot17)
'T gevest gesmeedt vol blinkend' oosterkejkens,Ga naar voetnoot18)
Aen staele kling, in guld' yvoore scheê,
20[regelnummer]
Prael' op uw' dy', en mann', o heldt, uw schreê.Ga naar voetnoot20)
De koning leef. O godlijk personaedje,
Het mildt geluk verliev' op deez' sieraedje,
En sleep u nae. Trek op, der Trouw te baet,
Ter armen hulp, gerechtigheits soldaet.
25[regelnummer]
Uw' rechterhandt u wondren zal met slaeghen,Ga naar voetnoot25)
En baeren schrik, en vlucht, en nederlaeghen;
Uw scherpe pijl onttornen, met zijn' móórdt,Ga naar voetnoot27)
In 't midden zelf, der vijanden slaghóórdt.Ga naar voetnoot28)
Uw' tróón en weet van wanklen nocht van zijghen,
30[regelnummer]
Nocht mijn, nocht storm en zalz' aen 't glijen krijghen.
Tot uwent staegh de scepter blijft gehujst,
Dien billijkheit u vestight in de vujst.
| |
[pagina 225]
| |
Gelijkdoens lust heeft uw gemoedt bevangen,Ga naar voetnoot+
Die afkeer maekt van goddelooze gangen,
35[regelnummer]
En dat u God, ver boven uws gelijk,
Met zijn' genaed' en vreughdezalve strijk'.
Komt ghij, met staet, ter hooghe poort wttreedenGa naar voetnoot37)
Van 't elpen slot, zoo aessemen uw' kleeden
Een zoete lucht van kassia, waer meê
40[regelnummer]
Gebrooken is de myrrh' en aloë.Ga naar voetnoot40)
De dochters preusch der koningen en heeren,Ga naar voetnoot41)
Vermast van pracht, uw' heerlijkheit stofferen.Ga naar voetnoot42)
Hoe blinkt de brujdt, die t'uwer rechter staet!
Van haer gezeet, is klinkklaer goudt de draedt.Ga naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Hoor, deirn', en vat, hier is de knoop geleghen.
Als met een spons, schik wt het hart te veeghenGa naar voetnoot46)
Uw maeghschap breedt, en wat de Nijlkant dorst;Ga naar voetnoot47)
En hang het heel aen uwen oppervorst.
Uw schoonheit zal zoo doend' hem 't hart ontschaeken,
50[regelnummer]
En met een' vlam, die zelden slujmert, blaeken.
Buight vrij de knie. Uw eer in ootmoedt lejdt.Ga naar voetnoot51)
Hij is uw Prins. Aenbidt zijn' maejestejt.Ga naar voetnoot52)
De Jofferschap der heerschende geslachten
Van 't trotse Thyr, zal aen uw drempel wachten,
55[regelnummer]
Om, met schenkaedj' en overheusse groet,
Te vallen u, als ghij verschijnt, te voet.
Bey rijkdoom u zal smeeken en gemeente.
O koninx kindt, hoe steekt ghij in 't gesteente!
Het binnenst is nae 't bujtenst t'eenemael,Ga naar voetnoot59)
60[regelnummer]
En alles stijf van 't gloorende metael.
Als hoflijk ghij komt t'hujs den bruidegoome,
In pausgewaedt, met gebordujrden zoome,Ga naar voetnoot62)
Wat hebt gh' een schaer gespeelen tot geley,
En maeghdenstoet, in orden van een' rey!
65[regelnummer]
Zoo trekken heen die heughelijke troepen,
Door dommeldrang, en heiltoewenschend roepen,Ga naar voetnoot66)
Ter braeve burgh. De groote deuren gaenGa naar voetnoot67)
Aen weêrzijd' op, u wijken, en ontfaên.
Uw' afkoomst oudt, die eeuwelijke rije,
70[regelnummer]
Van overheên der Memphisch' heerschappie
Verrijsen zal in uwe kindren, wienGa naar voetnoot71)
Hun lot zal zijn der werelt te gebiên.
| |
[pagina 226]
| |
O zaeligh paer, dat straelt als hemellichten!
Indien de doodt ontworstelen mijn' dichten,
75[regelnummer]
Uws klaeren naems doorluchtighe geschal,Ga naar voetnoot75)
Van lidt tot lidt, de naeneef hooren zal.Ga naar voetnoot76)
Alzoo dat u de volken zullen danken,
Met eenen zin, in veelerleye klanken,
Al 't aertrijk om; en nemmer, nemmermeer
80[regelnummer]
En zal de glans besterven van uw eer.Ga naar voetnoot80)
April 1625.
|
|