Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendDartelavondt.Wijse: Questa dolce Sirena: etc.O mijn gewenschte weeldeGa naar voetnoot+
Hoe haelt mijn siel haer aem?
Geen schijn van uwen beelde
En vult mij nu de vaem.Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Nu en quellen nocht hoosje, nocht schoentjenGa naar voetnoot5)
Nu en keeren mij keursje nocht hemt.
O vermaeckelijck smaeckelijck soentjen!
Noch, mijn lusjen, een kusjen dat klemt.
Ach poesel gladde spieren,
10[regelnummer]
Ick smacht van minnedorst.
Uw borsjes nieuwe vieren
Op blaesen in mijn borst.
'K moet een weenichje neerwaers dujcken
Dat ick vatte dat tepeltje gaef,
15[regelnummer]
En besien 't oft 'er wt is te sujckenGa naar voetnoot15)
Met een rockjen een klockjen dat laef.Ga naar voetnoot16)
| |
[pagina 177]
| |
O sujverwitte keelen
Wat stooft ghij sacht mijn vel!
Hoe loopt dit hayrtje speelen
20[regelnummer]
Om 't aenschijn silverhel!
Maer mijn vingeren moeten wat doolen
In de schoone boschaedje van goudt.
Ach hoe boeyen de gloeyende koolen?Ga naar voetnoot23)
'T sijn al vlammende stammen in 't woudt.
25[regelnummer]
En soud het niet vervarssen,Ga naar voetnoot25)
Dat jck mij onderwondt,
Noch wat van deese karssen
Te plujcken op uw mondt?
Oft mijn lippen te laeten gaen leesen
30[regelnummer]
Roosen koel van uw bloosende wang?
Oft weêr groete de soete moorbeesen?Ga naar voetnoot31)
Oft weêr grappelen d'appelen wrang?Ga naar voetnoot32)
Dat jck hen geef een beetje.
Oft dat wat dorst versloegh.
35[regelnummer]
'K weet noch een ander steetje.Ga naar voetnoot35)
Dit hellept niet genoegh.
Souwje, troosje, wel darren gedooghenGa naar voetnoot37)
'T weyen breedt van mijn sinnetjes graegh?
Ach zij nóópen! Waer lóópen uw ooghen?
40[regelnummer]
Laet gebreecken geen spreecken mijn vraegh.Ga naar voetnoot40)
Ghij fluistert in mijn oortjen,
En knabbelt aan de lel.Ga naar voetnoot42)
Al vat jck niet een woortjen,
Ick vat de meening wel.
45[regelnummer]
Ach ach ach! o dat vinnighe vlijmen
Van uw brandende kijckertjes spits!
'k Sal u mede ter stede doen swijmen,
Met een levende streevende flits.
Mithra.
1621.
|
|