Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
Brief
| |
[pagina 143]
| |
Aen 't moorden was met haer toelangende sarissenGa naar voetnoot26)
Eer dat de vyandt trof; hoe dat sij wierd verknocht;Ga naar voetnoot27)
Hoe dat se' (als 't pas gaf) sloopte', hoe sij wierd aengebrocht;Ga naar voetnoot28)
Hoe, sonder hindernis, sij aerselde' haere schreden;Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Hoe dat sij kromp in een, hoese' haer wist wttebreeden.
De Roomsche legioen verkleenster van de grootstGa naar voetnoot31)
Die 's werelds bodem droegh staet hier niet naegebootst
Met haere ridderschap als vloghels op de sijen,
En hoe sij d' oorloghskans opsette' aen drie partijen.Ga naar voetnoot34)
35[regelnummer]
Haer oefning, haer geweer en wordt hier niet ontdeckt,Ga naar voetnoot35)
En watmen wt Polijb oft Cesar selve treckt:Ga naar voetnoot36)
Nocht oock de slaesten tijds krijghshandel. Geen standaerden
Van overharnast volck, noch benden lichte paerden
En draeven door dit vlack. En wat voor waepenspel
40[regelnummer]
Monluc te Siêna leerde', oft Noue te Rochel,Ga naar voetnoot40)
U voor te draeghen, waer (mijns oordeels) heere, doolen.
Ghij onder Nassau sijt geweest ter hoogher schoolen,Ga naar voetnoot42)
Die schildert met een swaerdt, en met een spietse schrijft,
En preeckt met grof geschut hoemen crijghshandel drijft.
45[regelnummer]
Want overouwders deuchd, dies 't landt plagh te genieten,
En eighen moed u 't hart niet ongeprickelt lieten,
Oft ghij en waert te paerd in 't ijseren geseet,Ga naar voetnoot47)
Het sinkroer in de vuist, oft carabijn gereedt,Ga naar voetnoot48)
Den toeverlaet op sijde' om 't Spaensche juck te knacken,Ga naar voetnoot49)
50[regelnummer]
En nevens uwen Vorst, 's Lands vijand op sijn hacken.
In dese dertelheên heeft sich uw jeuchd besteedt:
Haer amber was het stof; haer rosewaeter 't sweet;
Het toegemeten brood (als 't nood deed) haer bancketten;
Haer soetste morghensang de trommels en trompetten;
55[regelnummer]
De glorij haer meestres: die liever onder 't felstGa naar voetnoot55)
Van de gevaerlijckheên des oorlooghs is omhelst,
En onder 't seildoeck met haer minnaers wenscht te spelen,Ga naar voetnoot57)
Als onder de tapeet van koetsen oft prieelen.
Maer tzint ghij uw August voldaen hadt met de plicht
60[regelnummer]
Van een Agrippa streng, bestondt u het gewightGa naar voetnoot60)
Der besigheên van Staet aen 't roer des Lands te trecken,
Om een Maecaenas kloeck in dat bewindt te strecken.Ga naar voetnoot62)
| |
[pagina 144]
| |
Dien volght ghij niet alleen in nechtigheidt en vlijt,Ga naar voetnoot63)
In voorsicht raemwijs van gelegenheidt en tijdt;Ga naar voetnoot64)
65[regelnummer]
In oordeels wisheidt; Raedt getrouw; belejdt behendigh;
Verhoedtheidt sacht van gang; voortvaerendheidt bestendigh;Ga naar voetnoot66)
Aenminnicheidt van zeên; en trefticheidt van doen:Ga naar voetnoot67)
Maer oock in letterliefd. Ach moght haer cransse groen
Met Hollandsch maeghdenhóóft een rejs ten tuin wtsteecken,Ga naar voetnoot69)
70[regelnummer]
Als Rome, starwaerdt, om ten hemel in te breecken,
Dat uw belooning groot waer naer uw diensten goedt,
En uw vermoghen groot nae grootheidt van uw moedt!Ga naar voetnoot72)
Hoe soud de blancke Leck vergeten dan sijn stróómen,Ga naar voetnoot73)
En luistren nae den galm vande gebuirebóómenGa naar voetnoot74)
75[regelnummer]
Antwoordende' op 't geschal ontheven bij den drangGa naar voetnoot75)
Der Flaccen rijck in maet, en Maroos braef ter sang?
Die uw grootdaedicheidt gesint om t' overtreffenGa naar voetnoot77)
Elck een, in jonst te doen, tot Vorsten soud verheffen.
Tot Vorsten jae. Want wat was Maro goddelijck
80[regelnummer]
Min als een stijve zuil doch aen de puy van 't Rijck?Ga naar voetnoot80)Ga naar voetnoot80)
Een Raedsheer daer August wel rustigh op moght slaepen,Ga naar voetnoot81)
Wiens wijsheidt hem te staed quam meer als menighs waepen?
Waer dat ghij vinger self oock aen de penne slaet,
Ghij stort een treftigh dicht, 't welck nae de gloorij staet
85[regelnummer]
Van den Hebreeuschen harp: wiens helderheidt van snaeren
De schrick des Palestijns plagh met sijn stem te paeren.Ga naar voetnoot86)
Indien de kromme Sein, de welvaert van Parijs
De braeve lieflijckheidt van uwe psalmen wijsGa naar voetnoot88)
Eens hooren moght; 'ck en weet oft blijder dan oft droever
90[regelnummer]
Hij, om 't wtheemsch Franchojsch, ten slote van den oeverGa naar voetnoot90)
Dus richten soud sijn spraeck: Ick vind wel veel bescheidsGa naar voetnoot91)
Om u geluck te biên, o Hof des Christenheids,
Met d' eer die mij verheught om dat van vreemde tongen
Tot lof van uwe tael uw taele wordt gesongen.
95[regelnummer]
Maer dit verdriet mij dat Ronsard, Bertas, MarotGa naar voetnoot95)
En konden croonen niet, met soo veel eers, dit slot,
Als een baroen van naem, die onder d' eerstelingenGa naar voetnoot97)
In Hollandt wordt getelt, doet met sijn deftigh singen.
Want niet soo dapper d' eer van een lands tael ophoudtGa naar voetnoot99)
100[regelnummer]
Als dat een groot verstandt van bujten 's lands haer bouwt.Ga naar voetnoot100)
| |
[pagina 145]
| |
Dees eer, o Vranckrijck, doch heeft u verdient uw Coning,Ga naar voetnoot101)
Die aen den Oeverburch den Tichelhof en wooningGa naar voetnoot102)
Verhelen dede door dees groote gaelerij.Ga naar voetnoot103)
Die u in aensien bracht, de wereld door, was hij.
105[regelnummer]
Hem quam wel toe voor al de smaecke deser eeren.Ga naar voetnoot105)
Maer las! 't rampsaligh lot wil dat wij sijns ontbeeren.Ga naar voetnoot106)
Ontbeeren! Langer nu vondt onder sijn belejdt
Den hemel al te groot de Fransche mogentheidt.
O alvoerwt vernuft! O goedtheidt ingebooren!Ga naar voetnoot109)
110[regelnummer]
O zeeghbaere' oorlooghshandt! Geen man soud licht van voorenGa naar voetnoot110)
Hem hebben 't spits geboôn, als hij gewaepend trad,
Oft een schuimbeckend paerd tusschen twee spooren had.
Maer Vranckrijck hebt gedult. 'T is hoogh genoegh met klaghlijck
Te quijnen. Laet uw troost zijn dat sijn naem ontsaghlijck
115[regelnummer]
U binnen houdt in rust: En bujten met sijn dicht
D' wtheemsch' Apollo' uw tael brengt in een eewigh licht.
Dus acht jck soud de Sein van u sijn reden maecken;
En heffen hemelhoogh u dichter in twee spraecken.
De Fransche constgenoot, met een ontelbre schaer
120[regelnummer]
Soud comen offren op sijn rijm aen uw altaer
Als aen een Phoebus nieuw. Alsoo uw duitsche dichtenGa naar voetnoot121)
O Vaederlands cieraedt, elck een, en mij verplichten
Om offerhandt te doen aen u: gelijck jck doe,
(Dus was de boodtschap) en wijde' u eerbiedigh toeGa naar voetnoot124)
125[regelnummer]
Dit mijn geringe spel. En wilt het niet versmaeden
'T goed hart vernoeght den Goôn met een festoen van blaeden.
Maer d' eewighe' Oppergodt doorspiêr van hart en moedtGa naar voetnoot127)
Die tuigh mijn dienstigh hart en schenck u 't hoochste goedt.Ga naar voetnoot128)
xx Julij a. 1615.
|
|