Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSang.Op de wijse: Aenhoort doch mijn geclach, etc.Ghij Hailichheidtjens, die in bloemen en in cruidenGa naar voetnoot+
U legert, en beswemt de stroomen van de Vecht,
Die sijne vloeden slechtGa naar voetnoot3)
Sachtsinnich drijft in zee, voor 't hooghe huis te Muiden:
5[regelnummer]
Godesjes dartel, die met danssen, rijmen, queelen,
In weeldes keur besteedt uw stadich jonge tijdt;Ga naar voetnoot6)
Die 't nu te sijn gevrijt,
Nu selfs te vrijen lust met lachen, jocken, spelen:Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 101]
| |
Met wackre schallickheit nu selve te verlackenGa naar voetnoot9)
10[regelnummer]
De gaile veldtgoôn, als sij 'r minst op zijn verdacht,
En nu haer hete jacht
T' ontloeren achter 't riedt, of achter d' elsetacken:Ga naar voetnoot12)
Nu wt het silvren nat uw straelende perruickenGa naar voetnoot13)
En min als hallefweech het blanck doorschijnich vel
15[regelnummer]
Te toonen; nu weer snel
Indien u yemandt meent, des minnaers brandt t' ontduicken:Ga naar voetnoot16)
Ghij hebt, ter eeren mij, wel eer door jonst gedreven
Met cruiden groen gepronckt het Aerdtrijck en de Lucht;
Het zij dat Venus vrucht,
20[regelnummer]
Of Sanggodin goedt mijns u dat had ingegeven.Ga naar voetnoot20)
Bloeyt noch uw soete jonst, en weet ghij te versierenGa naar voetnoot21)
Wtheemsche verw, en reuck, van bloemen en van cruidtGa naar voetnoot22)
Soo leestze keurich wt,
Om, mij niet, maer, de bruidt mijns heete siels te vieren.
25[regelnummer]
Niet dat ghij, coomende' haer eerbiedelijck te moeten,Ga naar voetnoot25)
Sult om het haylich hayr van sonnelijcke glans
Gaen vlijen crans op crans;
Maer pastse tot mijn hóóft en legtse voor haer voeten.Ga naar voetnoot28)
H. t. Muiden 1610
10 Mar. Woonsd.
Mithra Granida.
|
|