Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Vonckende God, of geest van Godes naeste neven;Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
Die hart aen hart met vuyr gesuivert innelijft,Ga naar voetnoot2)
Waerin uw gouden grif gloejende wetten schrijft,Ga naar voetnoot3)
Daer niemands wil af schrickt, of tegens denckt te streven;
5[regelnummer]
Ontternt mijn borst, en bidt de voester van mijn leven,Ga naar voetnoot5)
Die met een soete windt mijn tedre sinnen drijft,
Soo lang tot op mijn hart haer ooghe stilstaen blijft,
Aenschouwen wat daer in is van uw handt geschreven:Ga naar voetnoot8)
Daer salse lesen mijn eeuwighe slavernij,
10[regelnummer]
En d' eindeloose macht van d' opperheerschappij
Die haer verheven deuchdt heeft op mijn siel bevochten,
Waer voor haer mijn gemoedt nedrighe jonst betóónt,
En haer gesegent hayr met groene cranssen cróónt,
Van eerlijck laurenlof en soete myrth gevlochten.Ga naar voetnoot14)
H. te Muiden.
9 Mar. 1610 dinxd.
Mithra Granida.
|
|