Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSang.Op de wijse: Aenhoort doch mijn gheclach ghij Ruiters, etc.Voor 't al te schittrich licht,Ga naar voetnoot+
Dat Venus, wt haer lampenGa naar voetnoot2)
Geblasen, heeft gesticht
In uw hel aengesicht,
5[regelnummer]
Hemel en Aerde swicht
En afgrondt met haer dampen.
De Stroomgodinnen gladt,
Die door den Aemstel swieren,
(O pracht van onze stadt)
10[regelnummer]
Hebben een nijdt gevat
Op uw aenschijn, en dat
Met nijgend voorhooft vieren.
12/7 Sondach.
Sij quellen haer gemoedt
Met hondert duisendt smarten
15[regelnummer]
Om dat uw schoonheit doet
Ontsteken in haer vloedt
Met onleschbaere gloedt
Der Watergoden harten.
| |
[pagina 80]
| |
Met moedeloos geween
20[regelnummer]
Dees' Meereminnen quelen
Dat uw volmaeckte leên
Van boven tot beneên
Met nieuwe const gesneên
Hen al haer vryers stelen.
25[regelnummer]
Een troosjen hebben zij,
Dat 's hoop van te beleven,
Dat, door uw strafheit, ghijGa naar voetnoot27)
Den tijdt sult gaen voorbij
Van soete vryerij,
30[regelnummer]
En hebben niet bedreven.Ga naar voetnoot30)
12/8/1608 Maend.
J.A.C.
|
|