Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendWijze: Diane soo ghij licht cunt overwinnen etc.T gemoedt herwenscht verlooren vrolijckheden,Ga naar voetnoot+
En wentelt in den schijn des tijts voorleden,Ga naar voetnoot2)
Wanneer 't de stappen siet die 't heeft getreden.
Hoor jck haer naem, of comt me Min mij tegen,Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Het bloedt comt, wt mijn teen, nae t hooft gestegen.
U hartje, Lief, en voelt het geen bewegen?
Waer sijn versoncken u soete gedachten?
Die t lichaem teer benaemen vaeck sijn crachten,
En heucht u niet, mijn Hart, van d' oude nachten?
10[regelnummer]
En heucht u niet, mijn hart, wat blije daegen
Soo veelerleye vondt van kusgens sagen?
Wat goodtgen set mij weer op d' oude wagen?Ga naar voetnoot12)
| |
[pagina 50]
| |
'T geselschap van haer heusheit wij bedancken,
Hout vry in Venus naem, de voorste bancken,
15[regelnummer]
Ghij coost het crat, als wij, wist ghij de rancken.Ga naar voetnoot15)
Jck wou' ghij waert gepaert oock van gelijcken,
Soo mocht het u niet beuren om te kijcken,
En leeren ons, in plaets van kussen, prijcken.
Fij datter wren van die nachten liepen,
20[regelnummer]
Die ons verwijten moghen dat wij sliepen,
Daer ons de Goden tot haer weelde riepen.
1/8 Sond.
Tot hemels broodt wij lepten hemels wijntgen,Ga naar voetnoot22)
Toont ons noch eensjens maer dat soet' aenschijntjen,
Ay goude Venus, met u malle kijntjen!Ga naar voetnoot24)
25[regelnummer]
Maer vliedt de schoone Toveres van desen,
Haer onlust moet ick meer als mijne vresen,Ga naar voetnoot26)
Soo toont ons, Venus, vrij wat coeler wesen.
1/9 Maend.
D.I.A.
1606.
|
|