Gedichten. Deel 1
(1899)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendSonnet.Met smalle kiele spouwt mijn vrouw de vochte wegenGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot1)
En munt, int midden, wt, der maechden elck wat frays,Ga naar voetnoot2)
Gelijck Felicia wijs, in haer vermaert palays,Ga naar voetnoot3)
Doet onder all, die daer oyt troost of bate cregen;
5[regelnummer]
Den Aemstel kemt sijn vloên ontroert door wint en regenGa naar voetnoot5)
En set de baeren neer, tot haer behouden reys;
De Stroomgodinnen wit met haer doorschijnent vleysch
Slaen handen aen, om strijt, en stuyren 't schip te degen:Ga naar voetnoot8)
Wat doedij (riep ick), daer soo dicht bij, moedernaeckt?
10[regelnummer]
En of ghij bij geval u vlech-snoer boven staecktGa naar voetnoot10)
Eenvoude meysjens denckt wat ghij soudt moeten dóógen,Ga naar voetnoot11)
Sprong u een vrijer naer, en greep u bij die knoop:
Ke, seijde Rosemondt de gauwste van den hoop,Ga naar voetnoot13)
Sij kleven veel te vast aen u Electraes óógen.
9/1605/1 Dond.
Electra.
|
|