De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 693]
| |
1273 Aan den Raadsheere Nicolas van Rejghersbergh.1Mijn' Heere,
2Als UEed. zich laastmaals gewaardighde mij met haar bezoek 3 te vereeren, liet haare heusheit zich niet genoegh zijn mij dieGa naar eind3 4 enkle gunst te bewijzen, zonder belofte van noch een' andre,Ga naar eind4 5 bestaande in 't ujtwerken dat kortelinx een dagh zoude gesteltGa naar eind5 6 worden, om op nieuw een' proeve te doen, oft het geschil tussenGa naar eind6 7 ons en onzen Neef Sohier, oft zijnen schoonvaader Coejmans, doorGa naar eind7 8 de achtbaarheit van U. Eed. en van mijnen Heere De Jong haarenGa naar eind8 9 amtgenoot, te beslechten waare. U. Eed. vergeeve mij de 10 vrijmoedigheit, van, bij deezen, ende brenger deezes, mijnenGa naar eind10 11 schoonzoon Vander Mejde, U. Eed. der voorzejde belofte te 12 koomen indachtigh maaken met ootmoedighe beede, dat ons (kanGa naar eind12 13 't 'er ujt vallen) belast warde voor U. Eedn te verschijnen, eer 14 Oestmaant haaren aanvang neemt, 't en waare dat het UEedn 15 beeter geleeghen quaame ons, geduurende de naaste stilstandt van 16 Rechte te hooren. Naulijx dar ik, moet nochtans, U. Eed. teffensGa naar eind16 17 verghen, gelieve doch bij den Heer Rapporteur in dat arme 18 zaaxken teeghens eenen drogh genaamt Glaazekas, 't welk,Ga naar eind18 19 kunnende in eenen voormiddagh afgedaan worden, nu ontrent 20 12 jaaren gehangen heeft, zoo veel te weeghe te brengen, dat ikGa naar eind20 21 eens aan vonnis geraaken mooghe. Ende zal het eindighen deezer 22 pleiten, het vast gevoelen dat ik heb van Uwer Eed. welgeneeghen-Ga naar eind2223heit t'mijwaarts meer en meer bevestighen, verplichtende tot 24 eeuwighe dankbaarheit voor alzulke weldaaden, 25Mijn Heere,
26T'Amsterdam, den 21en in Zoomermaant, 1645.
Hooft herinnert v. Reigersbergh aan zijn mondelinge belofte, binnenkort een nieuwe poging te zullen doen om in het proces met Sohier tot een vonnis of schikking te komen. Handig brengt hij daarna, zonder zichtbare reden, de zaak tegen Glaazekas ter sprake, waardoor hij er ten eerste aan herinnert dat de Hoge Raad traag werkt, en ten tweede door het contrast met dat ‘arme zaaxken’, op de grote belangen wijst die in zijn zaak versus Sohier op het spel | |
[pagina 694]
| |
staan. Leendertz merkt op dat niet alleen N. Sohier op 8 juni 1642 overleden was, maar dat zijn zoon en erfgenaam Constantijn met een Coijmans getrouwd was, en dat er oude vriendschap tussen Hooft en de Coijmansen bestond. Hij oppert dat hierdoor een schikking waarschijnlijker geworden is; hij heeft geen vonnis van de Hoge Raad gevonden. Uit 1036 is ook nog gebleken dat Leonora's oudste vriendin Constantia van Gheel een Coijmans tot moeder had. Schikkingen kwamen tot stand ten overstaan van commissies uit de Raad, waarvan de archieven, indien bewaard, une mer à boire zijn. Hooft was 13 october 1637 en, na het vonnis van 22 december 1637 dat Sohier in het gelijk stelde (overlegging van inventarissen van zijn schoonouders Hellemans-van Surck) op 23 september 1643 verschenen voor de raadsheren F. Fagel en C. de Jonge. |
|