De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 643]
| |
1243 (C. Huygens aan C. Barlaeus.)1Quid mihi cum Pasgeldio intercesserit, ab eo tempore, quo 2 gynaeceum illud una lustravimus, doleo tibi apparere non posseGa naar eind2 3 genuina phrasi. Enimvero Gallice provocato eisdem armisGa naar eind3 4 pugnandum fuit. Breviter, rem cum virgine rursus habui, OsmaliaGa naar eind4 5 puta, quam inter praestantissimas sorores eminere aiunt, quibusGa naar eind5 6 propius innotuit, quantum lenta solent, caet. Adhibe Hoofdium 7 interpretem; haec sunt, quibus invitandus ad ridendum videbatur. 8 Caeterorum, ut soles, ipse te benignum lectorem praesta. .... 9Hagae Com., XXV Ian. 45.
vertaling
Welke betrekking er tussen mij en Huize Pasgeld heeft bestaan van dien tijd af, waarop wij die kemenade tezamen hebben bezocht, het spijt mij, dat dit u niet duidelijk kan blijken uit de aangeboren dictie. Immers in het Frans ten wedstrijd uitgedaagd heb ik met dezelfde wapenen moeten strijden. Kortom, ik heb met een maagd al wederom de degen gekruist, met Osmael, stel u voor! die, zo zeggen ze, onder de treffelijke zusteren nog uitblinkt, want aan deze is van naderbij bewaarheid: Zo als naast lenige lijsterbes hoog zich verheffen cypressen, enz. Raadpleeg Hooft als tolk; dit zijn dingen, waardoor hij moest worden opgewekt tot lachen, zo het scheen. De rest, betoon u daarvan naar uw gewoonte een welwillend lezer. ....
's-Gravenhage, 25 Januari 1645. |