De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 556]
| |
1194 Aan mijnen Heere, Mijnen Heere Joachim van Wikkevoort, Ridder, Raadt ende Resident haarder Hoogheit van Hessen, in de nieuwe Houtstraat, In Den Haaghe(v. Wickev.: 8 Janr 1644 M. Hooft) L.
1Mijn' Heere ende Neeve,
2Grooten dank hebbe U. Eed. Gestr. voor de kundschappen enGa naar eind2 3 bedenkingen die te hoove omgaan, noopende de Zweedsche enGa naar eind3 4 daaraankleevende zaaken. U. Eed. geeft mij bankgeldt, dat ik nietGa naar eind4 5 dan met loopend geldt tot gelijken prijs betaalen kan: zoo dat zijGa naar eind5 6 noodtlijk veel aan de wissel verliezen moet. Naar dat wij hier 7 hooren, zouden de Zweeden noch booven eene zwakke sterkteGa naar eind7 8 niet veroovert hebben. Men heeft ons willen vroedt maaken, dat de 9 Veldtheer Torstenson, voor 't aanvangen van deeze toght, eenGa naar eind9 10 bestandt van zes maanden met den Kaizar geslooten had. Die maare 11 loopt te rug: gelijk ik terstondt wel dacht dat ze doen zoude, toenGa naar eind11 12 ik geen vermaan daaraf in UEed. Gestr. schrijven speurde. En 13 derhalven zie ik niet dat, met deezen inval, ijets, dan een vijandt teGa naar eind13 14 meer voor de Zweeden gewonnen is. Hier bevindt zich althans een 15 Deensch Eedelman, gebijnaamt Bex, behuwtzoon van wijlen den 16 Cantseler. Mijn zwaagher Cloek, zijnde op zondagh lestleeden bij 17 hem ten eeten, verstondt ujt den zelven, dat de Kooning van 18 Deenemark wel zestiendujzent man in waapenen heeft; dat hij die 19 krachten kan vergrooten met presten der leenlujden oft andreGa naar eind19 20 dienstplichtighen, waaronder hij Bex gehouden zoude zijn met zesGa naar eind20 21 paarden op te passen. Zoo men dit magh voor vol aanneemen, deGa naar eind21 22 invallers zullen vinden met wien te spreeken; en wij behoevenGa naar eind22 23 noch zoo zeer niet te zorghen, gelijk ik en andren te voore deeden, 24 dat de Zondt in maghtigher, en, dienvolghends, harder handtGa naar eind24 25 lichtlijk vallen zal, dan zij jeeghenwoordelijk is. 'T zijn, mijns 26 bedunkens, twee groote slaghboeghen voor den Kajzar, hetGa naar eind26 27 Wijmersche heir gezwight, en het Zweedsche vervlooghen. MenGa naar eind27 28 had hier gemeint dat de Zweeden in Duitslandt volx genoegh | |
[pagina 557]
| |
29gelaaten hadden, om beschermend oo<r> logh te voeren: dewijlGa naar eind29 30 gezeit werd zulx ujt den mondt van den Baroen Oxenstern gekoo-31men te zijn, die althans in den Haaghe is. Maar, nu U. Eed. Gestr. 32 des niet vermeldt, moet Ik het meede voor windt houden.Ga naar eind32 33De brieven van den Heere Barlaeus van den 30en Decemb. en den 34 2en deezer zijn mij wel ter handt gekoomen: ende ik hoop dat zijn' 35 E. ook den mijnen, in antwoordt op den eersten, heeft ontfangen. 36 Wij hadden reekening gemaakt op zijner E. hierkoomste teeghens 37 gisteraavondt. Maar U. Ed. Gestr. zwijghen daaraf deed' er mij aan 38 twijfelen: ende gister verstond mijn' Hujsvrouw ujt eene zijner 39 dochteren, dat zijn' E: niet voor Zaaterdagh verwacht werd. Wij 40 zijn in groote bekommering om de zaak U. Eed. Gestr. bekent, enGa naar eind40 41 verneemen, van dagh tot dagh, nieuwe lucht van dat spel; doch 42 zonder zeekerheit van de hooghte. Waaren wij wel bericht van 'tGa naar eind42 43 geene daar in den Haaghe is omgegaan, wij zouden misschien tot 44 besluit ten eene oft ten andere kunnen koomen. Ik vertrouw dat 45 zijn' E. niet faalen zal daarachter te raaken: ende bid UEed. Gestr. 46 te vertrouwen, dat ik de vrundschap, mij in deezen van haar 47 beweezen, onder zoo veele, eeuwelijk erkennen zal, met eenen 48 ijver, betaamende, 49Mijn Heere ende Neeve, 49U. Eed. Gestr. 50Ootmoedighsten, onderdaansten 51dienaar 52P.C. Hóóft. 53Mijn' Huisvrouw, schoonzoon, en kinderen, kussen, neevens mij, 54 met U. Eed. Gestr. oorlof, de waarde handt van Mê Vrouwe U. 55 Eed. Gestr. gemaalinne: ende gebieden zich op 't needrighst t' haar-56waarts, gelijk ook aan mijn' Heere Barleus, naa wiens weederkeer 57 ons ten hooghste verlangt. Zijn' E. zij gebeeden, onze huis, in 't 58 koomen van de Haarlemmer schuit, gelijk zijn' E. belooft heeft, 59 niet verbij te gaan. 60T'Amsterdam den 7en 61Januarij 1644.
Oorlogsnieuws. Christiaan IV van Denemarken heeft door zijn agressieve politiek en vooral door het opdrijven van de Sonttol, Zweden en Hamburg tegen zich in het harnas gejaagd. |
|