De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 508]
| |
1163 Aan den H. Jacob Cloops, Adt tot Brussel.1Mijn' Heere,
2Naa dat mij, in een geheel jaar, geen schrijven van U.E. ter handt 3 was gekoomen, schreef ik aan U.E. op den 2en Martij lestleeden, 4 met wel ernstelijk ende vruntlijk verzoek, dat U.E. gelieven zoude 5 de zaak mijner Hujsvrouwe, noopende 't Maioraat, zoo veel als 6 doenlijk was te vorderen, ende inzonderheit aan te houden tenGa naar eind6 7 einde zij in 't bezit van de goederen die onder contributie leggen, 8 naamelijk van de renten, bezet op het Marquisat van Berghen, 9 gestelt wierde. 'T welk mij hebbende geen antwoordt op mijnen 10 voorzeiden laasten bekoomen, ende diesweeghe reeden om teGa naar eind10 11 twijfelen oft de zelve quaalijk moghte bestelt zijn, raadzaam dunktGa naar eind11 12 bij deezen te vernieuwen. U.E. gelieve mij ten minste van de 13 jeeghenwoordighe geleeghenheit der zaake, ende wat hoope van 14 gewenschte ujtkoomst zich voordraaght: te verwittighen, bijGa naar eind14 15 schrijven, gericht alhier aan Sr Caarel van der Wijen, op de 16 Heeregraft bij de Hujdestraat, om voorts aan mij op Mujde bestelt 17 te worden. In verwachting van 't welke ik mij op 't hartelijkste 18 aan U.E. gebiede, blijvende, 19Mijn' Heere, 20U.E. 21Onderdaane, Toegedaane dienaar, 22P.C. Hóóft. 22T'Amsterdam, 11 Junij. 1643
Herhaling van vroegere aansporingen en vragen. |