De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 457]
| |
1133 (G. Rataller Doublet aan P.C. Hooft.)1Mijn Heere,
2Uwer Edts statelijck werck over onzes Vaderlants Historien hebGa naar eind2 3 ick met groot verlanghen affgewacht, ende met onseggelijck 4 vernoughen eijntelijk onder d'ooghe gekreghen. Ende ben ick 5 UEdt daer voor neffens alle Ingesetenen van weghen 't gemeen,Ga naar eind5 6 ende daerenboven in 't bijzonder hoochlijck ten dancke verplicht,Ga naar eind6 7 onder den weijnighen die 't geluck hebben daer aff door d'eijgeneGa naar eind7 8 hand, die 't so crachtichlijck heeft uijtgewrocht, begunsticht teGa naar eind8 9 werden. Maer wat sal UEdt oordelen, van dat ick na bij eene halveGa naar eind9 10 maent heb laten ten eijnde lopen alvorens dese verbintenisse metGa naar eind10 11 een letter schrifts te erkennen? Vergetelheijt off verzuijm en is 't 12 niet geweest. Wat dan? Sal ick gelooft werden de waerdicheijt vanGa naar eind12 13 't werck eerst te hebben willen leren kennen, om daer op de mate 14 van mijnen schuldigen danck toe te passen? Dat hope ick niet.Ga naar eind14 15 't Geen UEd. naem opgeprent drouch, konde ick op 't eersteGa naar eind15 16 ooghe niet anders dan voor een uijtmuntend Hooft-Stuck keuren.Ga naar eind16 17 Ende en sal mij so een vonnisse uijt het enckele opschrift vandeGa naar eind17 18 sack gewesen noijt de vlecke van voorbarich off overhaestend 19 rechter opwerpen. De ware redene had ick UEd. liever bij monde 20 dan mette penne toegebracht: en 't is dese. Ick heb tot nochtoeGa naar eind20 21 naulijcx konnen vast stellen bij mij selffs, off mijn bedancken alleen 22 voorde bespeurde gunstighe genegenheijt gaen moeste met te-Ga naar eind2223rugh-sendinghe, dan offse sich oock daerenboven uijtstreckenGa naar eind23 24 mochte voor de daet selffs, met aenneminghe van het toegesondeneGa naar eind24 25 geschenck: ende heb mij genootdruckt gevonden daer op oock het 26 gevoelen van andere in onsen Raed te vernemen. Mij dunct ick sieGa naar eind26 27 UEdt lacchen, en seggen Wat angstighe schreumvallicheijt, off 28 anders geveijnsde nauw-besettheijt is dit! Ende inderdaet hetGa naar eind28 29 verdiende den schimp van 't eerste, en mogelijck oock nadenckenGa naar eind29 30 van 't andere voor een ooghe, dat alleen sien soude op de Wett dieGa naar eind30 31 om de verdorvenheijt des werelts in te teughelen, ons verbiedt 32 eenigerhande ghiften te ontfangen van zulcke, als dingplechtigheGa naar eind32 33 zaken voor den Raed uijtstaende hebben: Waeronder UEdt totGa naar eind33 34 mijn groot, en lichtelijck haer noch grooter leetwesen mede is te 35 reeckenen. Maer als 't ooghe gaen sal over eene andere slach vanGa naar eind35 36 verdorvenheijt, die bij velen is, van geen onderscheijt te konnen offGa naar eind36 | |
[pagina 458]
| |
37 te willen maken tusschen de schorsse ende het margh, tusschen den 38 romp en de ziele vande wett; so en sal mijne becommernisse nietGa naar eind38 39 redeloos geoordeelt werden bij so doorkneeden oordeel als dat vanGa naar eind39 40 UEdt. Bij mij leijt het aldus, dat, ick mijne tochten van eenzijdi-Ga naar eind4041cheyt konnende beweeren tegens het indringhen van die gheest, die 42 't bouck bezielt; 't geschenck vande dode bladeren (in gevolgheGa naar eind42 43 van gelijcke beleeftheden meer door Uwe Edts gunstighe hand 44 genoten vele jaren voor dat ick immermeer plaets off deel indenGa naar eind44 45 Hoghen Raede dacht te krijghen) mij geen verkeert rechter maken 46 sal. 't Gaa metten vertwijffelden eijgendom van de schotel so hetGa naar eind46 47 will, tot onze naerder t'samenspraeck, Ick en laet 'er ondertusschenGa naar eind47 48 niet het volle vruchtgebruijck ten ruijmsten af te genieten, ende 49 mijnselven met gulsicheijt te verkroppen aende leckernije van soGa naar eind49 50 krachtighen en cierlijck-opgedischten spijse. 't welck doende, achtGa naar eind50 51 ickse meer te prijsen, dan off ick 'er veel trachtede toe te seggen.Ga naar eind51 52 Want als ick al schoon mijnen inct-koocker ledich schrijvenGa naar eind52 53 mochte met bijgehaelde loff van 't werck, so soud' ick doch verreGa naar eind53 54 beneden de verdiensten blijven, ja selffs niet rekenen vergolden te 55 hebben dien enckelen druppel van UEdts kostelijcken inct, metten 56 welcken zij haer verhael so verre schrijft te willen achtervolghen,Ga naar eind56 57 als leeven en ledighe tijt sullen toelangen. Welcke woorden ick alsGa naar eind57 58 de beste, die mij noch in 't gantsche werck zijn ontmoet, off sullen 59 ontmoeten, uijtkeurende, sal God van herten bidden UEdt teGa naar eind59 60 gunnen lanck leven, omme soo onze Vaderlandsche geschiedenissen 61 geduijrichlijck te doen leven; ende veele ledighe tijt, omme se sooGa naar eind61 62 onledichlijck en lofflijck te besteden. Waer mede eijndighende,Ga naar eind62 63 blijve ick 64Mijn Heere, 65Uwer Edts gantsch 66ootmoedighe dienaer 67GRDoublet. 66Haghe desen 15n in 67Wintermaent. 1642.
Doublet bedankt voor het hem gezonden exemplaar van de Nederlandsche Historiën, prijst het werk uitbundig en roert zijn schroomvalligheid aan die hem heeft doen aarzelen met deze dank: een rechter mag geen geschenk aannemen van iemand die partij in een geding is. |
|