De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 427]
| |
1111 Aen den Zelven (H. van der Mey) tot Ujtrecht.1Erntfeste, etc.
2Op U.E. schrijven van gister diene tot antwoordt, dat U.E. gelieve 3 te toeven met het ooverzeinden mijner portie in 't geene koomenGa naar eind3 4 zal van de actie U.E. bekent, tot dat schepenen van Blarikom, die 5 misschien aan parthije noch ijetwes meer zullen opleggen danGa naar eind5 6 alreeds geboden wort, hun arbitrage hebben ujtgesprooken.Ga naar eind6 7 Waarnaa mij aangenaam zal zijn, dat U.E. mijn contingent voortsGa naar eind7 8 oover zejnde. Ende mij daartoe verlaatende, beveel ik U.E. denGa naar eind8 9 Almooghende, neevens welvruntlijke groete ende gebiedenis, 10 Erntfeste etc. van
11T'Amsterdam, 23 Aug. 121642. 11U.E. Toegedaanen dienaar, 12P.C. Hóóft.
Zonder dat uitdrukkelijk gezegd wordt, welk delict er dan toch (1109) geconstateerd is, is er, blijkbaar aan Florentius van Vianen, een boete opgelegd. Die wordt gedeeld tussen de landdrost en de baljuw, maar Hooft waarschuwt, dat er eerst een vonnis afgewacht moet worden van schepenen van Blaricum. Niet alleen kan ook daar een competentiekwestie achter zitten, maar bovendien is de eis van schepenen misschien hoger dan ‘reeds geboden wordt’, vermoedelijk in compositie, aan Van der Meij.
N.B. Dat Hooft zijn aandeel in de boete aanvaardt is normaal, en hier bovendien een prestigekwestie tegenover Van der Meij. |
|