De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 319]
| |
1053 Johanni Alberto Bannio, Harlemum.[niet gezonden]
1Vir Amplissime,
2Quod prior, nulloque provocatus officio, studium in me tuum, 3 litteris, et quidem tali manu allatis, testari non gravatus sis; insuper-4que dignatus cultissimam tuam Musam inconditis meis versibus 5 aptare; eo sané nomine plurimum me tibi debere fateor. Quamvis 6 autem honorificum istud tuum de illis judicium, magis ab 7 humanitate tua profectum esse, quam te penitus ita sentire mihi 8 persuadeam; me tamen eo plus satis laetatum fuisse haud 9 negaverim. 10 Neque enim mihi cornea fibra est.Ga naar eind10 11Nec vulgo Pöetarum me eximere ausim, quibus solenne semper 12 fuit suis ineptijs plaudere: adeo ut non temeré enunciaverit ille.Ga naar eind12 13 Cum omnes opifices sua adament opera, amantiorem suorum 14 Pöetis esse neminem. Verum quaenam voluptas, vel animi, solida, 15 sinceraque reperiri queat in terris? Medio de fonte leporumGa naar eind16
Surgit amari aliquid, quod in ipsis floribus angat.
18Itaque et ille meo mixtus est gaudio dolor, me nihil tibi posse 19 retribuere, quod muneribus tuis aliquatenus respondere videatur. 20 Attamen, si amicitiae non factis aeque ac affectu metiendae sunt, 21 habes amicum, qui invitus cedat cujpiam: tibique inservire gloriae 22 ducat. Vale. Amsterodami, [kal. Decembris M[c]Dc. xl 23Obstrictissimus 24Petrus Cornelij Hóófdius.] | |
[pagina 320]
| |
vertaling
Aan Joan Albert Ban, te Haarlem. Dat van ons beiden gij het initiatief neemt, en, door generlei dienstbetoon opgevorderd, uw belangstelling voor mij in een brief en nog wel een, door zulk een hand bezorgd, hebt willen betuigen zonder zwarigheid te maken; dat ge bovendien u hebt verwaardigd, uw zo sierlijk gedoste Muze aan mijn wanordelijke verzen aan te passen, uit dien hoofde voorzeker ben ik (ik beken het) u zeer veel verschuldigd. Hoezeer ik nu mij overtuigd houd, dat dat vleiende oordeel van u over die regelen meer uit uw wellevendheid is voortgekomen dan dat ten diepste uw gevoelen zo is, zou ik toch niet gaarne beweren, dat ik niet daarover des te meer mij bijzonder verheugd heb: niet gevoelloos als hoorn zijn mijn veezlen. En ik zou me niet durven uitzonderen van het gros der dichteren, wien het altijd als geheiligd gebruik heeft gegolden, eigen flauwiteiten met handgeklap te bejuichen, zodat niet zonder grond die bekende schrijver het heeft uitgesproken: ‘hoewel alle ambachtslieden verliefd zijn op eigen prestaties, verliefder dan dichters op de hunne is er niemand’. Maar welke genieting wel zoUEr, duurzaam en echt, gevonden kunnen worden op aarde?
Uit de welbron van snedige sprankling
spuit enig' alsem omhoog, die gaat toeknijpen
juist in den bloesem.
Zodoende heeft ook met mijn vreugde dat leed zich ondereenvermengd, dat ik niet in staat ben, u iets weder te vergoeden, wat tegen uw schenkages tot op zekere hoogte zou schijnen op te wegen. Niettemin, indien vriendschapsverhoudingen niet naar daden zozeer als naar de toeneiging zijn af te meten, welnu, daar hebt ge dan een vriend, die ongaarne onderdoet voor iemand, wie het ook zij, en toch naar u als vazal zich te schikken voor glorie acht. Vaarwel.
Uw u verknochte Pieter Corneliszoon Hooft. Amsterdam, 1 December 1640. | |
[pagina *19]
| |
19 P.C. Hooft, door A.C. Willink
| |
[pagina *20]
| |
20 P.C. Hooft, door Henri Jonas
|