De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 317]
| |
1052 (J.A. Ban aan P.C. Hooft.)1Latrix harum tibi notissima ad te deferet meas Cantiones, ita mihi 2 imperari libens passus sum. Ego enim ne in otio vitam turpiter 3 transigam, dum necessarijs occupationibus mora *interdicenda*Ga naar voetnoot+ 4 est, honestioribus oblectare studijs animum magis elegi; quam ijs 5 rebus me dare, quae rationis regulae vix parere videntur. Haec mea 6 quidem est voluptas. Ad te vero quod attinet, forte ego nimis liber 7 esse videbor, quod rusticam meam musam tuis excellentissimis 8 versibus adjunxerim: sed cogita me urbanitatis aliquid pia 9 impudentia a te mutuari: quae studia sua ab otio vindicans omnibus 10 quibus ea placent libenter concedit. de caetero vero omnibus 11 servire optat, quam virtutis usuram amittere. Quod ubi mihi abs te 12 contingere potuerit, beatiorem me aestimabo, quam hactenus 13 fuero: cui meipsum omniaque mea L.M.D.C.Q. Vale. Harlemi xi 14 Novemb. M DCXL. 15Amplit. Tuae servus 16Joannes Albertus Bannius 1640
vertaling Bezorgster dezes, u welbekend, zal aan u mijn Deuntjes overbrengen: zo wordt mij gelast en ik heb het mij gaarne laten welgevallen. Ik heb namelijk, om niet in lediggang mijn leven onder schande door te brengen, wanneer tussen de onontkoombare beslommeringen oponthoud moet worden ingeschoven, er de voorkeur aan gegeven, door meer ere brengende interessen mijn geest te ontspannen, liever dan aan zulke verpozingen mij te wijden, die aan den maatstaf van gezond verstand maar amper, zo het schijnt, zich storen. Dit is althans voor mij mijn lust en leven. Wat UEchter aangaat, mogelijk zal ik den indruk wekken, wel zeer vrijpostig te zijn, dat ik mijn eenvoudige muze met uw zo voortreffelijke verzen heb saamgevoegd; maar bedenk, dat ik een ietsje urbaniteit in vrome onbeschaamdheid aan u ontleen. Deze vrijwaart haar interessen tegen lediggang, laat aan allen, wien die behagen, volgaarne ze over, voor het overige echter verkiest zij allen te dienen liever dan van talent de renteopbrengst te verspelen. Wanneer dit dienen mij van den kant van u zal kunnen te beurt vallen, zal ik mij meer welvarend taxeren dan ik | |
[pagina 318]
| |
totnogtoe ben geweest, u, aan wien ik mijzelf en al het mijne van ganser harte aanbeveelGa naar eind1). Vaarwel. Haarlem, 11 november 1640.
Van Uw Doorluchtigheid de dienaar Joan Albert Ban, 1640.
Joan Albert Ban, overleden 27 juli 1644, geestelijke te Haarlem, musicus en musicoloog, stond in intellectuele en/of vriendschappelijke betrekking o.a. tot Descartes, Huygens, A.M. van Schurman, Scriverius, Jac. van der Burgh, Tesselschade en verscheidene buitenlanders. Hij verdedigde o.a. in zijn Zanghbloemzel (1642) breedvoerig en strijdvaardig een vernieuwing van de koorzang, de toen veldwinnende ‘monodie’, die de tekstdragende melodie aan de bovenstem geeft en de overige stemmen tot een begeleidend koor samenbundelt. Vgl. P. Leendertz Jr., Bibliographie der werken van P.C. Hooft ('s-Gravenhage 1931) no 205. Over zijn composities laat Jac. van der Burgh zich na Ban's dood tegenover Huygens ironisch uit (Br. IV, 27). Van zijn theoretische werkjes zijn de meeste verloren gegaan. Vgl. verscheidene plaatsen in Br., vooral III; Jonckbloet en Land, Correspondance et oeuvres musicales de Constantijn Huygens (Leiden 1882); de uitvoerige biografische verhandeling van J.F.M. Sterck in NNBW VIII, maar vooral de fotografische herdruk van het theoretische gedeelte van Zanghbloemzel ‘with an introduction by Frits Noske’ (Early Music Theory in the Low Countries, vol. I, Amsterdam 1969). Ook deze inleiding eindigt met een zeer kritisch oordeel: ‘We must see him (...) as a Cartesian musical scientist who through lack of talent failed as a musician’. |