De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 277]
| |
1034 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft.)1Cum me nuperi itineris turbonem et festinantium matronarum 2 virginumque remoram tuis ad nobilissimum Vicofortium literisGa naar eind2 3 incessis; tanto aequiore animo haec tua maledicta fero, quanto tu 4 minus iniquo ista scripsisti. Opus est Davo, non in fabula solum,Ga naar eind4 5 sed et in mensa, et lecto, et itinere. Languet sine tumultu vita 6 humana. excitandi interdum fluctus in placido mari, ne dormiamus 7 nautae. Matronas virginesque quod attinet, servavi invitas. dum 8 enim abituritionem modeste simulant, mea importunitate detentae 9 fuerunt non male. Ex quo à vobis discessi, epulati sumus opiparè 10 ego et cognatus tuus cum Andromache sua in Lacubus Diemensi etGa naar eind10 11 Bylmensi. Iam nova audi, ut credas mihi ferias esse, et indulgentiam 12 magni otii. aliena negotia curo, excussis propriis. Appulere, uti 13 audivisti ante, naves onerariae octo ex Oriente, totidem ex 14 Occidente, aliae è mari Mediterraneo, pretiosissimis omnes 15 mercibus onustae. Mihi quanquam ex tam immani messe 16 spicilegium nullum reliquum sit, meo tamen gaudio juvo patulas 17 fauces multa petentium; gallis gallinaceis similis, qui ubi ova 18 peperere gallinae, nec ipsi, nec sibi, sed domino ingenti cantUEtGa naar eind18 19 strepitu insolentiore gratulantur alienae felicitati. Utinam exoticae 20 istae merces culinarum solummodo essent solatia, non avaritiae, 21 superbiae, luxusque nostri scelerata materies. In Insubribus pergitGa naar eind21 22 Gallus et Hispanus gloriam ex hominum laniena quaerere. Hostes 23 sumus humani generis, quotquot flocci facimus hominem, mundi 24 imperatorem, Dei Opt. Max. artificiosissimam fabricam. Venetus 25 suo more spectatorem agit, ne partes offendat. Banirius grandem 26 exercitum non armis, sed fame atteri dolet. nec hostem habet, quem 27 praelio aggredi possit miles, nec quod mordeat. Ratisbonae de 28 Imperii rebus concilia habentur, majore, ut auguror, apparatu, 29 quam rerum successu. Wimariensium aliquot copiae, amisso Duce 30 Bernardo, degeneres, ob ignaviam alicubi vapulavere. Gallia et 31 Hispania concussis certatum viribus de Atrebato dimicant. LongaeGa naar eind31 32 Gallorum morae suspectae prudentioribus. Interest CardinalisGa naar eind32 33 Hispani, ne urbs illa liliis coronetur. Forte et hic, ut nostrateGa naar eind33 34 proverbio dici solet, magnam controversiam dirimet μαγειρος 35 (coquus). Imperator Ottommanicae portae vivere desiit, ne putes 36 Mahometem dare posse suo successori, quod nequiit sibi. BritannusGa naar eind36 37 terret, et terretur. Nisi egeret aeris maximus Rex, possetGa naar eind37 | |
[pagina 278]
| |
38 diffringere adversantium portas, et montes sylvasque Caledonias 39 penetrare. Nunc nobiscum pacisci cupit, ut litem veterem redimant 40 Societatis Indiae opulenti negotiatores. Sclopeto ictus Gubernator 41 Neomagensium, sensit, nullo fata loco posse excludi, et in medioGa naar eind41 42 etiam Tibure esse Sardiniam. Auriacus altero molimine frustratus,Ga naar eind42 43 tertium jam non minore animo audet. Belli incerta, prudentia, 44 mora, occasione reguntur. Ausim nobis adhuc polliceri facinus 45 tanta indole dignum. Vale cordatissime et suavissime Heros, et 46 syllogen hanc publicae et privatae fortunae argumentum crede 47 indubium oscitantis et somniculosi scriptoris. Salutant Te, 48 Dominamque Hoofdiam, non Hoofdii, et propagines vestras 49 filiae meae filiusque. Amstelod. prid. Cal. Sextil. 1640.
vertaling
Nu ge op mij als op den man, die uw reis van onlangs in de war heeft gestuurd en zich spoedende huisvrouwen en maagden tot vertoef genoopt, in uw brief aan den hoogedelen Wickevoort lostrekt, wel, met te minder tekort aan gelatenheid verdraag ik deze uwe lasteringen, naarmate gij die met te meer gelatenheid hebt neergeschreven. Er is behoefte aan een Davus, niet in het toneelstuk alleen, maar ook aan tafel, ter sponde en op reis. Saai kwijnt zonder alarm het menselijk leven weg. Opgezweept moeten somtijds de golven op vredige zee, opdat de schippers niet slapen. Wat de huismoeders en maagden aangaat, bewaard heb ik ze haars ondanks. Want toen ze haar wens om heen te gaan vol zedigheid veinsden, zijn ze door mijn lastig aandringen vastgehouden, niet kwaad! Nadat ik van u ben weggegaan, hebben wij copieus gedineerd, uw verwant met zijn Andromache en ik, in Diemer- en Bijlmermeer. Wil nu naar de nieuwmaren luisteren, opdat ge moogt geloven, dat ik vacantie heb en de inschikkelijkheid, die gepaard gaat met langdurig ongestoorde rust van zaken. Om anderer zaken maak ik me druk, nu ik de eigene van mij heb afgeschud. Binnengelopen zijn, gelijk ge hebt gehoord tevoren, vrachtschepen, acht stuks, uit de Oost, evenzovele uit de West, nog weer andere uit de Middellandse Zee, alle met de kostbaarste waren geladen. Schoon mijzelf uit zo onmetellijken oogst geen enkele arenlezing gelaten is, ondersteun ik toch met eigen vreugd de wijdopen kelen van wie velerlei bejagen; op de hanen van de hoenderachtigen gelijkend, die, wanneer hun kippen een ei hebben gelegd, niet voor hen, noch voor zichzelve, maar voor den eigenaar, onder ontzaglijk gekraai en overmoediger luidruchtigheid dan gewoonlijk hun gelukwensen brengen aan andermans voorspoed. O, mochten die exotische waren alleen maar tegemoetkoming zijn voor de keukens, niet voor onze hebzucht, trots en overdaad de misdadige stof. In de omgeving van Turijn gaan Fransman en Spanjaard voort, roem in mensenslachterij te zoeken. Vijanden zijn wij van het menselijk geslacht, wij allen, die nul en van gener waarde achten den mens, der wereld gebieder, van den Algoeden en Algroten God het schoonste kunstwerk. De Venetiaan naar zijn gewoonte speelt den toeschouwer, om partijen niet voor het hoofd te stoten. Wat Banér aangaat, dat zijn omvangrijk | |
[pagina 279]
| |
leger niet door wapengeweld, maar verhongering wordt uitgeput, ziet hij met lede ogen aan. De soldaat heeft noch een vijand, dien hij in een slag zou kunnen aanvallen, noch iets om op te bijten. Te Regensburg worden aangaande de belangen van het Keizerrijk samenkomsten gehouden, met grootser praal, heb ik zo'n voorgevoel, dan feitelijk succes. Enige troepen van de manschap van Saksen-Weimar, na het verlies van Hertog Bernhard onmanlijk verbasterd, hebben tengevolge van lafhartigheid hier of ginder klop gekregen. Frankrijk en Spanje hebben hun strijdkrachten in wedijver wakkergeschud en vechten nu om Artois. Het lange dralen van de Fransen wekt verdenking bij mensen met meer vooruitzienden blik. Het is van belang voor den Spaansen Kardinaal, dat die stad niet met leliën worde gekroond. Misschien zal ook hier, zoals dat pleegt gezegd te worden in een spreekwoord van ons volk, ‘de kok de grote twist beslechten’. De gebieden van de Ottomaanse Porte heeft opgehouden te leven; ge moet dus niet menen, dat Mahomet bij machte is zijn opvolger te geven, wat hij niet zichzelf heeft kunnen geven. De Brit verschrikt en wordt verschrikt. Indien het den groten Koning niet aan de duiten ontbrak, zou hij in staat zijn, de poorten van wie zich tegen hem verzetten, te verbrijzelen en de bergen en bossen van Schotland binnen te dringen. Nu begeert hij met ons in vrede te leven, opdat de welgestelde handelaren van de Indische Compagnie het oude geschil door schikking bijleggen. Door een kanonskogel getroffen heeft de Gouverneur der Nijmegenaren ondervonden, dat ‘'t sterfuur nergens ge buiten kunt sluiten’ en dat zelfs ‘midden in Tivoli, 't Kuuroord, rondwaart Sardinië's pest’. Oranje, in zijn tweede onderneming teleurgesteld, waagt reeds een derde met niet minderen moed. De oorlogswisselvalligheden worden door verstandig beleid, geduldig wachten en 't grijpen van de kans bestierd. Ik zou ons nog altijd een gewichtige daad durven beloven, zo groot talent waardig. Vaarwel, verstandige en innemende Heros, en houd deze collectie van gemeen en van persoonlijk lotgeval voor het ontwijfelbaar bewijs van een geeuwerig en sluimerziek scribent. De groeten aan U, aan Vrouwe Hooft (niet: de mevrouw van Hooft) en aan uw spruiten verzoeken mijn dochters en zoon. Amsterdam, 31 juli 1640.
Binnen- en buitenlands nieuws. |
|