De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 155]
| |
968 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft.)2Scripsi aliquando, Poëtices studium scabiem esse cum perpetuo 3 pruritu conjunctam. Quid alii statuant, equidem nescio. Illud sentio, 4 ut ut maxime velim Musis meis indicere silentium, loquacissimum 5 tamen me esse, et nihil minus, quam Silentiarium. Si simiae velGa naar eind5 6 catellis pomum objicias, vel aliquid pilae simile ac rotatile, accurrit 7 animal quietis impatiens, et stupenda agilitate movet se quaquaver-8sum. Quoties illustre aliquod carminis argumentum mihi suppeditat 9 publica felicitas, motus meos impetusque compescere nequeo, et 10 volens nolens rapior in veterem insaniam. Superiore anno 11 militavimus nos, sed sine gloria. Nec Gallo bene cessere sui conatus.Ga naar eind11 12 Solus Saxoniae Dux Bernhardus famam belli victor asseruit, etGa naar eind12 13 communem causam expugnatâ Brisaco valide suffulciit. Freno 14 Rhenum coërcuit, Austriacis avitum peculium eripuit, et Germaniae 15 propugnaculo, situ, opere, ac praesidiis munitissimo Istri dominum 16 exuit. Ad insignem animi fortitudinem accessit fortunae benignitas, 17 quarum illa ut auderet, fecit, haec ut posset. Ego, cui nimia in 18 poësin proclivitas vitio vertitur, tam illustris victoriae testis et 19 praeco esse volui, praesertim hortante illo, cujus apud me preces pro 20 imperiis habentur. Moris mei est exemplaria hujuscemodi Poëma-21tum amicis impartiri, inter quos cum agmen ducas, rogo ut claudi-22cantium hoc carminum agmen, favoris tui ac aequioris judicii 23 tibicine erigas fulciasque. Cum erysipelatis tui incommoda oculisGa naar eind23 24 excusserit Salus, lege laudes maximi Principis, qui praeliorum 25 suorum ac Martii strepitus clangore orbem Europaeum latè implet. 26 Concessi hodie in agrum Bilemerium, ubi cum famem exemero 27 prandiolo, circa vesperam ad meos revertar. Comes itineris est 28 Amplissimus Quaestor Utenbogartius, cui Muydam proficiscentiGa naar eind28 29 ausus fui hanc Panegyrin tradere, ut de manu Quaestoria in Praeto-Ga naar eind29 30 riam deponat Bella per Elsatiae plus quam civilia campos. UbiGa naar eind30 31 domum reversus fuerit N. Vicofortius, excurram ad te cum D. 32 Mostartio, non ferculorum sed amicorum suavissimo condimento. 33 Interea vale, Vir honoratissime, et consideratissime Satrapa, ac 34 nobilem thori sociam, familiaeque tuae spes foemininas submisse 35 meis et liberorum meorum verbis saluta. Amstelod. 16 Iul. 1639. | |
[pagina 156]
| |
vertaling
Ik heb eens geschreven, dat de liefde voor de Dichtkunst een soort van huiduitslag is met voortdurend jeuken gepaard. Wat anderen constateren, ik weet het niet. Dit bemerk ik, dat, hoe verregaand ik ook genegen ben, mijn Muzen zwijgen op te leggen, ik toch bijzonder praatziek ben en alles eerder dan een Silentiarius. Als ge een aap of jongen hondjes een appel voorwerpt of iets, dat op een bal gelijkt en rollen kan, rent het dier erop af, in zijn ongeduld niet te houden, en met een verbluffende beweeglijkheid wendt het zich naar alle zijden. Zo dikwijls zegen over het Gemenebest mij een of ander heerlijk thema levert voor een zang, kan ik mijn roersels en impulsen niet bedwingen en word, of ik wil of niet, meegesleurd tot oude zotternij. Wij, we hebben vorig jaar als soldaat gediend, maar zonder roem. Ook den Fransman zijn zijn ondernemingen niet wel geslaagd. Alleen de Hertog van Saksen, Bernard, heeft oorlogsroem als overwinnaar gevindiceerd en de gemeenschappelijke zaak door Breisag te veroveren krachtig geschraagd. Met een breidel heeft hij zo den Rijn betoomd, den Oostenrijkers oudvaderlijke saamgespaarde have ontrukt, en van een bolwerk in Germanje, door ligging, vestingwerk en garnizoenen op het stevigst omschanst, den Donaubeheerser beroofd. Bij opmerkelijke geestkracht kwam welgezindheid der fortuin, van welke de eerste maakte, dat hij waagde, de laatste, dat hij volbracht. Ik, mens, wien men een al te licht overhellen tot dichterlijkheid pleegt euvel te duiden, heb van zo luisterrijke victorie getuige en heraut willen zijn, inzonderheid op porren van hem, wiens beden mij voor geboden gelden. Het is gebruikelijk bij mij, exemplaren van dit soort poëmen aan vrienden toe te delen, en omdat onder dezen gij den stoet aanvoert, verzoek ik u, dat ge van deze kreupelende hinkzangen den stoet door het gepijp van uw bijval en welwillend oordeel op de been helpt en schraagt. Wanneer u Hygiea de ongemakken van de belroos van de ogen zal hebben afgeschud, lees dan de lofzangen op den groten Vorst, die met het doordringend geluid van zijn veldslagen en krijgsrumoer het Europese continent wijd vervult. Vandaag ben ik uitgeweken naar het land van den Bijlmer; wanneer ik daar mijn honger heb gestild met een kleinen broodmaaltijd, zal ik omstreeks den avond naar de mijnen huiswaarts keren. Gezel op mijn tocht is de Doorluchte ontvanger Wtenbogaert wien ik bij zijn vertrek naar Muiden dit Huldeblijk heb durven overgeven om het uit ontvangers- in Drostenhand te leggen: Oorlog bezing ik meer dan van burgren in 't land van den Elzas. Wanneer de Hoogedele Wicquefort terug is, ga ik een uitstap maken naar u met den Heer Mostaert, niet voor dinergangen, maar voor vrienden de aantrekkelijkste kruiderij. Intussen, vaarwel, hooggeëerde man, bezonnen Drossaard; wil de edele genote van uw legerstede benevens de meisjes, hope van uw gezin, uit naam van mij en van mijn kinderen nederig groeten. Amsterdam, 16 juli 1639. |
|