De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 118]
| |
949 Aen den Ridder Hujghens, Heer van Zujlichem.1Mijn' Heere
2U.Ed. Gestr. zal door den Heere-Wijtz, ontfangen hebben hetGa naar eind2 3 gedicht van den H. Mostart. Op zijne ende Vondels aenteekeningen 4 heb ik, bij mijnen laesten, gezeidt mijn gevoelen; ende vinde mijGa naar eind4 5 daerin noch meer gesterkt door Uwer Ed. gestr. wederleggingen,Ga naar eind5 6 die, nevens 't wederlejdde, hier bij te rugge keeren. Ik heb VondelGa naar eind6 7 bij wijlen gemaent om ijets op UEd. Gestr. loflijk Daghwerk; endeGa naar eind7 8 laestmaels t' antwoordt gekreghen, dat hij een quaedt oogh gehadtGa naar eind8 9 had, ende in 2 of 3 pooghingen geen' rijmlujm kunnen treffen.Ga naar eind9 10 Nu braght hij, op gister, in mijn afwezen, 't gedicht, dat hier bijGa naar eind10 11 gaet. Het oordeel daerover zij uwer Ed. Gestr. bevolen; ende inGa naar eind11 12 haere beste jonste,
13Mijn' Heere, 14Uwer Ed. Gestr. 15Verplichte, ootmoedighste dienaer 16P.C. Hóóft. 15Ujt Amsterdam, 14en 16van Lentemaent. 1639.
Over Huygens' Dagh-werck. Vondel heeft bezwaren die Hooft niet deelt en die door Huygens weerlegd worden. |
|