vertaling
Heer en Neef,
Geen geringere hoffelijkheid dan de uwe behoefde ik te ontmoeten om te verkrijgen dat iemand van zo hoog aanzien zich verwaardigde, onder zo vele en zo gewichtige bezigheden, de zorg voor mijn welbehagen op zich te nemen, en nog wel in zo onbeduidende zaken, zoals het u, naar het getuigenis van uw brief van de 15de, behaagt te doen. Ik vind het volstrekt niet vreemd, dat men daarginds niet al te toeschietelijk is, wat het ridderschap in de gewenste vorm betreft. Toch is het verleend aan de heer Westerbaen, echtgenoot van de Vrouwe van Brandtwijk, voorheen weduwe van de Heer van Groeneveldt, en aan anderen van niet veel verhevener stand. Ik zal in elk geval heel gelukkig en tevreden zijn in deze waardigheid te worden opgenomen, op de wijze die u uit mijn naam zult aanvaarden, want ik ben meer dan verzekerd, dat uw buitengewone welwillendheid jegens mij niet zou kunnen nalaten, mijn zaken te behartigen als uw eigene. Als u het gewenst vindt, dat ik UEen geschilderde afbeelding van het wapen, zoals ik het gebruik, stuur, zal ik daar meteen orders toe geven, zodat men er de vorm aan kan geven die men passend zal vinden, en tussen de tekst van de brieven voegen, die naar ik aanneem enige melding zullen maken van aan die kroon of die natie bewezen dienst. Wat de schenking betreft, die behoort gedaan te worden, zou ik het als een bijzondere gunst beschouwen als u zo goed wilde zijn, mij het bedrag daarvan te noemen, opdat ik mijn ijdelheid niet te duur betale. Hoe het zij, als het een 1000 of 1200 frs. niet te boven gaat, zal dat mij niet zo zeer bezwaren, als de moeite die het u behaagt te doen op mijn lastige verzoek. Overigens hebben zowel ik als al de mijnen en veel andere rechtschapen lieden uitermate meegeleefd met de eer die daarginds, volgens het getuigenis van de kranten, aan uw schitterende verdiensten bewezen is, en wij wensen uit de diepste grond van onze harten dat de verworven roem steeds moge toenemen, zoals zich aan u opdraagt
Heer en Neef,
uw onderdanige en verplichtste
dienaar
P.C. Hóóft
Amsterdam, 24 januari 1639.