De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 62]
| |
922 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft)1Quibus hactenus supersedi, magnifice Hoofdi, jam stabo promissis. 2 Scribam et quod non offertur ultrò, quaeram argumentum. Dicam 3 aliquid de lite tuâ, de bello nostro, et studiis meis. Nascitur non 4 rarò lis inter eos, quibus opes validae sunt, et qui de herciscunda 5 familiae hereditate cogitant. Ideo Philosophis hoc nomine pax est; 6 nec Hagam excurrere necesse habent, qui omnia sua secumGa naar eind6 7 portant. non male cum iis agitur, quibus Plutus forensis controver-8siae materiam subministrat parcius. Non opus Iudicibus aut 9 Supremae aut Provincialis Curiae, quibus sors obtigit infra medio-10critatem, liberorum numerus supra eandem. nec citantur illi, nec 11 citant; causâ nec superiores nec inferiores sunt. Te, maxime Hoofdi, 12 invitum scio pertrahi in rostra et forum, qui cum Musis tuis loqui 13 domi mavis, quam coram Themide de rationibus accepti et expensiGa naar eind13 14 altercari. Sed his incommodis causae primum bonitatem, inde 15 patientiae constans robur, denique spem facilioris à Curia pronun-16ciati oppone. Bella nostra quod attinet, infelici nuper MarteGa naar eind16 17 pugnavimus. Est sua judiciis et foro alea, est et bello, utriusque 18 jactus casusque anceps. prioris fortunam experiris privatus, 19 posterioris experimur omnes. Nec tamen in id discrimen adactae 20 res, ut locus sit Lucani versibus:Ga naar eind20 -Cadit alea fati,
Alterutrum mersura caput.
23Novimus nullibi minus quam in bello respondere eventus. levissimo 24 motu maxima coepta eludi, parvis momentis in spem metumque 25 impelli animos videas. Invasit nostros Panicus terror, et in fugam se 26 recepere non fugati. Haesit olim in Minturnis paludibus milesGa naar eind26 27 Romanus, noster in Flandricis aestuariis. Fatali ista ripa non semel 28 malè stetimus. Dixerim penè cum Polydoro:Ga naar eind28 Heu fuge crudeleis terras, fuge littus iniquum. 30Proverbio fertur: matrem timidi non flere. sed hac clade multaeGa naar eind30 31 timidorum matres flent, sive captivos flere libeat, sive mortuos. 32 Utinam per virtutem potius novissimum spiritum reddidissent, 33 quam per ludibrium et contumelias hostium. Nunc nostrum est, | |
[pagina 63]
| |
34quae inauspicatò acciderunt, consilio et prudentiâ flectere in melius. 35 tristibus pares quoque nos esse oportet, nec unius praelii eventu 36 pavescendum. Inter initia contra illos magis fuit, quos postremum 37 respexit victoria. Mars communis nunc victum erigit, nunc adfligit 38 victorem. Infirmi ingenii est, lapsu aliquo summae rei diffidere. 39 fortes et strenui contra fortunam insistunt spei. Quare nec 40 exaggerari velim calamitatem nostram, nec contemni. clades scireGa naar eind40 41 qui refugit suas, Gravat timorem. stulta dissimulatione remedia potius 42 malorum differuntur, quam mala. Tribus magnis urbibus simul 43 institit belli vis, Brisaco, Fano S. Audomari, et Antwerpiae, sed 44 frustra. magnis ausis excidimus nos Gallusque federe promovimus 45 parum. augurent alii alia. ego futurum spero, uti haec clades acuat 46 nostrum fortitudinem, et quae fortitudinis cos est, iram. quasi in 47 triumphum per Brabantiae urbes missi captivi discent posthac 48 mortem praeferre ignominiosae captivitati. res secundae negligen-49tiam ferè, adversae curam creant et vigilantiam. Nunquam populoGa naar eind49 50 Quiritium plus fuit animi; quam cum plus esset periculi et malo-51rum. Sed de his satis, ne sutor ultra crepidam. Iam de studiis triaGa naar eind51 52 verba. Nobilissimo Realio scripsi Epitaphium, flagitantibus id 53 amicis. Sed tot tantisque viri virtutibus non potui parem reperireGa naar eind53 54 orationem. 55Si quid minus placeat, aut frontem tibi corruget, mone et significa. 56 Te suasore, mutabo quidvis. Vale, vir summe, et uxorem matronam 57 spectatissimam, liberosque patris matrisque εκτυπα (expressas 58 imagines) et generosum germen à me saluta. 59Amstelod. 19 Iul. 1638.
vertaling
Die beloften, luisterrijke Hooft, die ik tot nu toe wat heb verdrongen, daarvoor zal ik nu gaan staan. Schrijven zal ik en - iets, wat niet vanzelf zich presenteert - zoeken naar een stoffe. Ik ga iets zeggen over den gerechtelijken handel van u, over onzen oorlog, over studiën van mij. Daar ontstaat niet zelden rechtsstrijd tussen hen, bij wie het vermogen machtig is en die over het onderling verdelen van familie-erfgoed overleggen. Daarom heerst onder de Wijsgerigen op dit stuk vrede; uit hun woonoord naar Den Haag te ijlen hebben zij niet nodig, die al het hunne bij zich dragen. Niet kwaad vergaat het hun, dien de Mammon van de balie voor twistgedingen de grondstof maar spaarzaampjes toelevert. Geen behoefte aan Rechters of Hogen Raad of Provinciaal Hof voor hen, wien kapitaal ten deel viel beneden de middelmaat, een kindertal daar bovenuit; zij worden niet gedaagd en dagen niet; een rechtszaak winnen ze niet, maar ze verliezen evenmin. Van u, o grote Hooft, weet ik, dat tegen uw zin men u sleept naar raadhuis | |
[pagina 64]
| |
en rechthuis, u, die met uw Muzen thuis in gesprek te zijn meer begeert dan ten overstaan van Themis over rekeningen van uitgaaf en ontvangst een woordenwisseling te hebben. Maar deze inconveniënten, plaats daar nu vooreerst de rechtmatigheid van uw zaak, dan de standvastige weerkracht der volharding, en eindelijk de hoop op een uitspraak van de zijde van het Hof meer naar uw wens tegenover. Wat onze oorlogen belangt, met onfortuinlijk krijgsgeluk hebben we kort geleden gestreden. Inderdaad, een eigen toevalskans kennen processen en rechtszaal, een eigen kans ook kent de oorlog; bij beide is worp en wijs van vallen ongewis. Van den eersten teerling ervaart ge den uitslag privé, van den laatsten ervaren wij hem allen. Toch hebben zich de zaken niet tot zulk een critieke situatie toegespitst, dat er plaats zou zijn voor Lucanus' verzen: ................ valt de teerling van 't noodlot,
Doem tot verzinken voor een van de twee.
Wij weten, dat nergens minder dan in den oorlog uitkomsten corresponderen. Door de lichtste beweging kunt ge de gewichtigste ondernemingen gepareerd zien, door futiele factoren tot hoop en vrees gemoederen aangezet. Hier overviel de ouden een Panische schrik en zij sloegen op de vlucht zonder op de vlucht te zijn gejaagd. Eens bleef steken in de moerassen van Minturnae de krijger van Rome: zo de onze in de Vlaamse wielen. Op dien noodlottigen oever hebben wij meer dan eens kwalijk standgehouden. Bijna zoude ik zeggen met Polydorus: Ach, wil toch mijden een land zo wreed, mijd een kust zo vol hebzucht! Spreekwoordelijk zegt men: de moeder van een bloodaard weent niet. Evenwel, door deze nederlaag zijn er vele moeders van bloodaards, die wenen, hetzij ze gevangenen te bewenen verkiezen hetzij gestorvenen. O mochten onder betoon van heldenmoed zij den laatsten ademtocht hebben uitgeblazen liever dan onder spoten smaadwoord van den vijand. Nu ligt het op onzen weg, wat onverhoeds is overkomen, met beleid en overleg om te buigen ten goede. Het onheil partijgevend dienen ook wij te zijn; men moet niet om den afloop van énen veldslag trillen. In den aanvang pleegt de Zege veeleer hun tegen te zijn, naar wie ze ten laatste toch omziet. De krijgkans, gemeengoed, richt nUEens den verwonnene op, dan slaat ze den overwinnaar weer neer. Het is tekenend voor een karakter zonder niveau, dat het bij enig uitglijden den einduitslag 't vertrouwen opzegt. Wie dapper is en flink, houdt dwars tegen de omstandigheden in, vast aan de hoop. Daarom zou ik onzen tegenslag niet overdreven willen zien, maar ook niet weggewuifd. Wie het zien van d'eigen verliezen schuwt, Vergroot beangstheid. Door dwaas ogensluiten schuift men eerder remedies tegen kwalen naar verre toekomst dan de kwalen. Drie grote steden tegelijk bracht in het nauw het oorlogsgeweld: Breisag, St. Omer en Antwerpen, maar vergeefs. In grote waagstukken faalden wij en de Fransman; met het verdrag zijn wij weinig opgeschoten. Laat nu de een dit voorgevoel hebben, de ander dat, ik hoop, dat het zo zal gaan, dat deze nederlaag bij de onzen de dapperheid en wat van dapperheid de slijpsteen is, de woede, wet. Als ten triomf langs Brabants steden gegestuurd zullen de gevangenen leren, later den dood te prefereren boven smadelijk gevangenzijn. Voorspoed schept bijna altijd achteloosheid, wederspoed zorgvuldig handelen en waaksheid. Nooit heeft het volk van Rome's burgers meer geestkracht bezeten dan toen er een maximum was aan gevaar en onspoed. Maar hierover genoeg, opdat niet de schoenmaker zich niet houde bij zijn leest. Nu over de studiën | |
[pagina *3]
| |
3 P.C. Hooft, naar v. Sandrart, met oudere trekken
| |
[pagina *4]
| |
4 P.C. Hooft, door Jan Lutma Jr.
| |
[pagina 65]
| |
een enkel woord. Voor den hoogedelen Reael heb ik een Epitaaf geschreven, daar de vrienden dit verlangden. Maar voor de vele grote deugden van den man heb ik geen aequivalente verwoording kunnen vinden. Zo iets minder bevalt of u het voorhoofd met rimpels doorploegt, attendeer en wijs aan. Op uw aanraden zal ik wijzigen al wat ge wilt. Vaarwel, treflijke man, en wil uw gade, die geziene Vrouwe, en uw kinderen, vaders en moeders εκτυπα (getrouwe evenbeelden) en edele spruiten, van mij groeten.
Amsterdam, 19 Juli 1638. |
|