De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 939]
| |
881 Aen den Ridder Constantijn Hujghens &c.1 Mijn' Heere,
2 Een jongman alhier, genaemt Simon van Hooren, geraekt zijnde 3 van spelen tot krakkeelen, voorts handtgemeen met eenen andrenGa naar eind3 4 jongman van eerlijken huize, ende alzoo tot het ongeval eenerGa naar eind4 5 neêrlaeghe, belooft zich, dat de achtbaerheit van U.Ed.gestr. zooGa naar eind5 6 't haer gelieft hem daermede eenighen onderstandt te doen bijGa naar eind6 7 mijnen Heer den Prins van Oranje, veel gelden zal tot bemiddelingGa naar eind7 8 der vergiffenisse, die hij denkt te verzoeken aen zijn' Hoogheit. 9 Zijn [-] is geweest Jan van Hooren, Raedt en FabrijkmrGa naar eind9 10 dezer stede; z[-] grootmoeder een' dochter van Niclaes Hóóft, 11 oom mijns vaeder[-] zijn grootvaeder Jacob Simonszoon de Rijk, 12 hopman, die, van 't begin onzer oorlooghen af, veel voor 't landtGa naar eind12 13 gedaen heeft; den Briel helpen inneemen, Vlissingen en Kampveer 14 verzekeren; Sierikzee veroveren: ook niet luttel geleden, alsGa naar eind14 15 balling sedert d'eerste beroerten; thans gevangen, en gevoert naeGa naar eind15 16 Vilvoerde [-] voorts nae Gent; daer verwezen ter doodt; ejntlijk 17 ontslaekt nevens den Heer van Aldegonde, in kracht der voor-Ga naar eind17 18 waerden, waerop Mondragon ujt Middelburgh ging. Uwer Ed.ge-Ga naar eind18 19 str. gelieve te oordeelen, oft deze verbintenissen zoo vanGa naar eind19 20 maeghschap in 't bezond[-] als van weldaeden genooten ni 't 21 gemeen, mijn toelaeten, hem ende mijnen neeve Simon de Rijke, 22 zijnen, moede[-] oom, oudtschepen en Raedt alhier, die ookGa naar eind22 23 eertijds te voet en te paerde gedient heeft, dit voorschrijven teGa naar eind23 24 wejgheren, ende te bidden, (gelijk ik bidde wel ootmoedelijk) datGa naar eind24 25 U.Ed.gest. zich gewaerdighe een behulpzaem woordt t' zijner 26 baete te spreeken bij zijn' Hoogheit, in een' zaek, die alle de zijnen, 27 bovenal zijn' ouwde moeder, een' deftighe, ende doch anderszinsGa naar eind27 28 swaermoedi[-] weduw zoo zeer is drukkende: te meer, dewijl 29 eenig[-] des dooden naeste vrienden, hoewel d[-] aen-Ga naar eind29 30 gezocht door verschejde lujden van aenzien, zoo wethouders alsGa naar eind30 31 predika[.......] en alle de zijnen eeuwlijk in U.Ed.gestr.Ga naar eind31 32 gehouden maeken, ende een knellende knoop zijn aen deGa naar eind32 33 verplich[-] die in willighe hechtenis hout het hart,Ga naar eind33 34 Mijn' Heere, van 35 Uwer Ed.gestr. 36 onderdaensten, 37 toegedaensten dienaer 38 P C Hóóft. 37 t' Amsterdam van 38 Bloejmaent, 16[..] | |
[pagina 940]
| |
Hooft doet een goed woord voor zijn achterneef Simon van Hooren (vgl. blz. 892 stamboomdeel HOOFT sub A II) die een doodslag begaan heeft. De familie van het slachtoffer is niet tot verzoening bereid. Argumenten voor de aan de Prins verzochte gratie zijn alleen de fatsoenlijke familie en de sombere moeder van de dader. |
|