De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 898]
| |
855 (C. Huygens aan P.C. Hooft).1 Mijn Heere;
2 Dewijle het vervolgh onser Geschiedenissen U.E. door soo dichten 3 Bosch beleidt heeft tot aenden stamm daer ick een slechte Tack afGa naar eind3 4 heete, wenschte ick U.E. met soo bondighe onderrichtingen,Ga naar eind4 5 aengaende die bewuste ende, mijns bedunckens, wel denck-Ga naar eind5 6 waerdighe sake, te konnen bij zijn, alsmen dienaengaende onderGa naar eind6 7 ijemand vanden onsen behoorden te vinden, wanneer wij ten tijdeGa naar eind7 8 onses Vaders, sal: ged: niet te naerlatigh waren geweest, van die 9 ende dergelijcke sijne verhalingen in 'slands voorleden saken, 10 welcker hij seer kundigh was, uijt sijnen mond op 'tpapier te 11 vergaderen. Dien misslagh verwijte ick mij menighmael metGa naar eind11 12 verdriet; ende erdencke des te ernstigher somwijlen, hoe seer deGa naar eind12 13 luijden van mijnen tijd beklagen sullen het onschattelicke versuijm,Ga naar eind13 14 dat' er heden werdt gepleeght aenden persoon van Graef HenrickGa naar eind14 15 vanden Bergh; een Heer, als U.E. bekent is, die, bijnaest even oud 16 als onse heetste Beroerten, alle deselve (ick en sondere gheene uijt)Ga naar eind16 17 ofte als soldat, ofte als Overste, ende Opperoverste, bewandeltGa naar eind17 18 heeft: die soo verschen heughenisse vande overste heeft,Ga naar eind18 [18a] soo innerlicken vande geheimste, ende d'eene en d'andere 19 soo geern ende soo mildelick mede deelt. Ick ben getuijghe vanGa naar eind19 20 menighe trefflicke onderrichtingen die hij aen S.Exe ende andere, 21 selfs aen mij, soo wanneer 't mij gelust heeft, tot uijterste genoeghenGa naar eind21 22 heeft weten te doen, in verscheiden voorvallen, vande welcke menGa naar eind22 23 hier de verthooninghe buyten de Gaerdijne alleen hadde gesien.Ga naar eind23 24 Wat waerder dan, Mijn Heere, meer aen vast, dan dat ijemand sichGa naar eind24 25 ontrent den voornn Heere (welckers gelijck niet te hopen en staet)Ga naar eind25 26 voor weinigh tijds onthoudende, op d'eene ende andereGa naar eind26 27 geschiedenissen, diemen wiste sijner kennisse niet te hebben konnen 28 ontstaen, schriftelicke aenteeckeningen maeckten van 'tgene hijGa naar eind28 29 met soo veel gemacks ende genoeghens van hem soude hebben 30 vernomen? ende waermede sullen sij het tegendeel verantwoorden,Ga naar eind30 31 dien heden ten dienste vande gemeene sake, ende om haer eighenGa naar eind31 32 eere will soo hoochel aen het ondervinden onser waerheden ende 33 anderen onwaerheden is geleghen? U.E. sal twijffelen dat ick, Gus,Ga naar eind33 34 seggende, de beste Hoenderen met de slechtste meene, ende ick en 35 sal 't niet ontkennen, maer hiermede mijnen ijever stakende, U.E.Ga naar eind35 36 naecktelick aenbieden all wat sij in mijn vermoghen sal oordeelenGa naar eind36 37 om tusschen deselve ende gemte Heere soodanighen onderlinghenGa naar eind37 | |
[pagina 899]
| |
38 verstand ende vrundschap te maeckelen als U.E. ten uijtvoer vanGa naar eind38 39 sijn deftighe werck nutt ende aengenaem wesen sal. Dus verre mijGa naar eind39 40 van mijnen ouden stamm verpraet hebbende keer ick derwaerts, 41 Mijn Heere, et gratias ago, nam video, si celebretur à te,Ga naar eind41 42 immortalem gloriam esse propositam, et multum perpetuitati eius 43 scriptorum tuorum aeternitatem additurum. soo sprack de grooteGa naar eind43 44 man U.E. bekent, tot eenen dien het maer neffens U.E. en paste.Ga naar eind44 45 Belangende de saecke; hebb ick voor desen de weinighe stuckenGa naar eind45 46 gevonden die hier neffens gaen. Mijns vaders Last tot in ZeelandGa naar eind46 47 toe, ende een beworp (beide van sijn eighen hand) van 't werck, inGa naar eind47 48 Engeland te beleiden. noch Copie van D. Bernardins Verbinte-Ga naar eind48 49 nisse; Pasport bijden Secretaris Walsijngham, doemaels groot dienrGa naar eind49 50 vande Coninghinne, ende deser Landen vrund, geteeckent, naerGa naar eind50 51 'tstuck verricht was; ende endtlicke des Princen voorschrijven aen- 52 de Staten van Zeeland ten behoeve vanden Helbaerdier; mijGa naar eind52 53 onder andere stucken bij gevalle eens ter handen gekomen. NamenGa naar eind53 54 ende andere kleine omstandicheden sal U.E. uijt 'teen en 'tander 55 konnen trecken. Het meeste beleidt andersins ende den grondGa naar eind55 56Ga naar margenoot+ daervan, acht ick Rhedanus* wel ten besten verhale, soo dat ickGa naar eind56 57 geloove hij mijn' vader mondeling daerop gehoort sal moghen 58 hebben. Mij heeft dese wel verhaelt gehadt, hoe dat hij afscheidtGa naar eind58 59 vanden Prince nemende, ende in 'tuijtgaen vande Stove, haperendeGa naar eind59 60 aende Touw, die de deure met gewicht toe haelde, de PrinceGa naar eind60 61 lacchende hem waerschouwde, het waer als een voorspoock, hijGa naar eind61 62 hadde sich, in dit werck, vande Coorde te wachten. Daer en is niet 63 te twijffelen oft hij heeft ter wederkomste een daghelix verhael vanGa naar eind63 64 sijn wedervaren gelevert: maer sulx en hebb ick tot noch toe nietsGa naar eind64 65 ondervonden. Binnen Londen hebb ick verscheidene reisen inGa naar eind65 66 'tselve huijs vanden Ambassr gegeten, bijde Weduwe vandenGa naar eind66 67 He Winwood, die het in eigendom bewoonde, ende wel kennisseGa naar eind67 68 van 'tfeit hadde; soo mij noch onlanghs Mijlord Audever, vandenGa naar eind68 69 huijse Howard, verhaelt heeft, de geschiedenisse tot den Grave vanGa naar eind69 70 Arondel, sijnen oom, (dien wij desen avond wachten) in schilderijeGa naar eind70 71 uijtgebeeldt te hangen. Ick meene daernaer te talen, ende eenGa naar eind71 72 dobbel daeraf te bekomen is 't doenlijck. Want den aenslagh,Ga naar eind72 73 schoon geensins van de grootste zijnde, is daerin wat aensiensGa naar eind73 74 waerd, dat hij met vernuft en stilte, en niettemin met spoed moste 75 verricht werden, om de Ratten sonder schrick aende vall te 76 krijgen; sulx doch van elders belett werde. Sonder gevaer en gingGa naar eind76 77 oock alles niet toe. d'Ambassr (naer veel dreighens ende ver-Ga naar eind77 78 spiedens, daertoe een bijgeleghen kerxken seer diende) op eenen 79 naermiddagh wandelen gereden zijnde, vattemen den jongen vanGa naar eind79 | |
[pagina 900]
| |
80 onder de dienaers ende kinderen daer hij mede speelde: paeijdenGa naar eind80 81 hem in 't schreewen met klein geld, of appelen, of ijet sulx; en 82 ruckten hem in 'thuijs dat daertoe open stonde. van daer doorstackGa naar eind82 83 men hem, soo ick meene de schrijvers wel verhalen; maer daerGa naar eind83 84 quam bij, dat de Spaensche Knechts in hujs gevolght zijnde, 85 dewijle de gemeente te hoope quam, mijn Vader, ende den 86 Helbaerdier, eenen wenteltrap met den deghen mosten ver- 87 dedighen; soo dat, het middel van geweld feilende, ende denGa naar eind87 88 Ambassr daerover thuijs komende, met luijd geschreew over straet, 89 mi hijo mi hijo etc. den wegh van 'thof koos; rende flux naerdeGa naar eind89 90 Coninghinne: maer keerde ongehoort: men wende voor, het wasGa naar eind90 91 laet, ende de Cone vertoghen in 'tgemack. U:E: sal daer aen, endeGa naar eind91 92 uijt dese Stucken oordeelen, dat die Mat niet ongewaerschouwtGa naar eind92 93 was. hoewel sij inde saecke niet en roerde, als door haere eene 94 hand; Walsijngham: die mijn' Vader, noch voor middernacht, metGa naar eind94 95 den jongen, in een' gedeckte Barge, bij sich onbode, endeGa naar eind95 96 hertelick geluck over d'uijtkomste wenschte. Oock met de voors 97 Paspn sonder melden van eenighe sijne Bedieningh in Nederland,Ga naar eind97 98 versagh. D' Ambassr woedden ende woelden ondertuschen als teGa naar eind98 99 dencken is. en speurde seker den Schaecker soo dicht opde hielen,Ga naar eind99 100 gewapender hand, ende selfs met eenighen schijn van hooger handsGa naar eind100 101 weghen, dat 't als niet en scheelde, hij en hadde den Jaegher met deGa naar eind101 102 proije betrapt, in seker scheepken daer sij versaeckt, oft versteken,Ga naar eind102 103 oft andersins uijtgeholpen werden: want die omstandicheidt, veleGa naar eind103 104 der andere waerdigh, is mij ontgaen. T'huijs werde de saecke endeGa naar eind104 105 haer beleidt gelovet, de goede dienaer gedanckt, ende hem te keureGa naar eind105 106 gestelt, een stuk ter gedachtenisse daervoor te doen maken. de 107 kennisse van sijns Meesters ongelegentheid was het snoer van sijn' 108 begeerte: ende het loon een Goude Penningh, met de hoofdenGa naar eind108 109 vanden Prince ende Princesse ten weder zijden, ende opde dickteGa naar eind109 110 van 't metael dese woorden, wichtigher dan haer stoffe: MandatiGa naar eind110 111 Strenuè Executi Monum. Mijn Broeder bewaert het κειμηλιον.Ga naar eind111 112 Mij heugt de spreucke des te meer, dat ick mijn Vader hebbeGa naar eind112 113 hooren verhalen, hoe sich de He van St Aldegonde ende andereGa naar eind113 114 tegens het woord Executi, vergrepen, als oft het passivè onroomschGa naar eind114 115 luijde. tegens 'tgene hij dienaengaende naerder ondersocht hadde,Ga naar eind115 116 als inder daed bijde suijverste schrijvers soo gebruijckt zijnde. de 117 plaetse in c. 19 A. de Jurisd. hebb icker mede door onthouden. HoeGa naar eind117 118 dwaelde ick wederom vanden Boom, Mijn Heere! maer U.E. heeftGa naar eind118 119 mij door dese struijckjens heeten wandelen, et potissima excerpet.Ga naar eind119 120 aliud est enim epistolam, aliud historiam; aliud amico, aliud 121 omnibus scribere, seijt noch eens die groote man, die sijn' oom Ga naar eind121 | |
[pagina 901]
| |
122 niet liever en konde hebben, dan ick mijn' Vader. Het vermaeckGa naar eind122 123 dan van dese sijn' gedachtenisse, ende het ontsich van U.E. bevelen 124 sullen mijn' onschuld ten halven doen. Ick scheider uijt, met deseGa naar eind124 125 bede, dewijl U.E. doch gelieft ter oorsaecke van dit verhael, in sijnGa naar eind125 126 dappere werck mijner onwaerdicheits te gedencken, ende den 127 nakomelingen een baken te thoonen van de vrundschap die wij 128 gevoedt hebben, dat het in soodanighe woorden geschiede, bijdeGa naar eind128 129 welcke niemand oorsaeck en neme van twijffelen of ick de man 130 was. Ick eische, Mijn Heere, eenen hoed, die mij op het hooftGa naar eind130 131 passe, ende niet over 'taensicht schiete. nu gae ick ten schouderenGa naar eind131 132 toe in die vorm. waer salmen mij vinden? Auguror (nec me fallitGa naar eind132 133 augurium) historias tuas immortales futuras (noch eens, en voor 134 'tleste, een goed woord van Plinius zijn neef) quo magis illis 135 (ingenuè fatebor) inseri cupio. sed esse nobis curae solet, ut facies 136 nostra ab optimo quoque artifice exprimatur. daer wilde ick geern 137 wesen. ende en eische maer 'tmijn: quis enim se prudens ob alienaGa naar eind137 138 miratur? nu is 't tijd van scheiden, Mijn Heere; of ick geraekeGa naar eind138 139 wederom op 't Roomsche pad, daer ick lestmael van daen seide te 140 komen. Tegenwoordigh en dient het 'er mij niet; want inGa naar eind140 141 Nederlandsch hebb ick noch voor mijn' gewichtigste boodschap 142 te seggen, dat ick me Vrouwe Hooft ende U.E.Ga naar eind142 143 Mijn Heere, eewigh blijven sal, 144 Haer ootmoedigste dienr 145 C Huijgens.
146 In 'tkrabbelen van dit langhe geschrift, 'twelck ick noch lust noch 147 tijd en hebbe te herlesen, is overgeslagen, dat de gevrijdde jonghenGa naar eind147 148 naermaels Capn te water ten dienste deser Landen is geweest. endeGa naar eind148 149 'tgeluck sijner verlossinghe voor mijn Vader veeltijds bevroedt 150 ende erkent heeft. als hebbende opdentrapp van geestelicke endeGa naar eind150 151 lichamelicke slavernije gestaen. 152 Vanden He Barlaeus wacht ick wat deeghs op dat voornemen. endeGa naar eind152 153 bedancke mij der moeijte van hem gaende gemaeckt te hebbenGa naar eind153 154 over onsen eersten steen. maer U.E. gedencke sich van 't opper-Ga naar eind154 155 ampt te ontlasten; daerd'er hier twee naer verlangen. 156 's Gravenhaghe den 22en dec. 1636.
Huygens verhaalt uitvoerig de bevrijding van een jonge gijzelaar uit het huis van de Spaanse gezant te Londen, in 1581, door zijn vader, en levert daarmee de voornaamste stof voor bladzijde 720-722 van de Nederlandsche Historiën ed. 1656, 779-781 van de editie van 1703. |
|