De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 825]
| |
807 Aen Monsieur, Monsieur Joost Baek, bij 't oudemannenhujs, in No 3. tot Amsterdam.(Baak: muyden 31 Julij 1636 beantw 8 Augt) Hierbij een leedigh vat, oft tiersken
Loont.
1 Monsieur mon Frere,
2 Dat de koopman eenen goeden Pöeet aen U.E. bedorven heeft, 3 zeggen U.E. rijmelooze gedichten. 'T is echter rujm zoo lijdelijk,Ga naar eind3 4 bij oft de Pöeet den koopman bedorven hadde, om zijn' dochters,Ga naar eind4 5 in plaets van veldthoenderen, met malse (zoo geen' malle) woorden 6 te aezen, gelijk men van Maegherheintjen zejdt, die zijn' verkensGa naar eind6 7 met een praetjen hieldt ende om haer, in plaets van goude- en zijdeGa naar eind7 8 laeken, met keurssen van lauwer en klimop te doen pronken. Want, 9 zeker, in zulk een' wejde zoud' ik haer lankzaem leggen zoo vet teGa naar eind9 10 werden, als men ze in Italien wenscht; ende wat groens moest'haerGa naar eind10 11 lusten, hadden zij liever met dat dorbaer tujgh, dan met satijn enGa naar eind11 12 fluweel voor den dagh te koomen. Derhalven magh U.E. welGa naar eind12 13 zeggen dat de Schijnheiligh zijn weetjen weet.Ga naar eind13 14 Hier bij keert het boekjen van den Heere Vossius, die des dank 15 hebben moet, en grooter hebben zal, zoo 't zijner E gelieft, nevens 16 U.E. over acht daeghen, onze prujmboomen te koomen helpen 17 verlichten van den last die der twee heeft doen scheuren. Wij 18 zouden 'er etlijke te lijf slaen, ende midlerwijle twee vlieghen metGa naar eind18 19 een' lap; gaende teffens te gast op onze gasten, die zoo lekker, enGa naar eind19 20 daerenboven gezondt voor de ooren zijn. Maer het diende te 21 geschieden zonder 't voorigh jaghten nae huis, ende met voordachtGa naar eind21 22 om een donkertjen twee oft drie over, en ons beschejdelijk dronkenGa naar eind22 23 te zujpen, aen de smaeklijke most, die dien Socrates ujt den mondtGa naar eind23 24 vloejt. Als mij dat gebeuren magh, denk ik om den Griekschen kok, 25 die zich roemde, dat hij met de pujre geur zijner gerechten de 26 lujden bij de neuz boejde, als zij voorbij zijn' winkel gingen: endeGa naar eind26 27 zouw lichtlijk zeggen, met den Florentijn van d'Academij derGa naar eind27 28 bujlkist, die een verken aen de zeunij voor zijn blaezoen voerde;Ga naar eind28 Ambrosia e Nettar non invidio a Giove.
30[regelnummer]
‘K benij Juppijn Ambrosi’ en Nectar niet.
| |
[pagina 826]
| |
31 Belangende den wijn; ik heb hem (mijns weetens) niet gelaekt bij 32 U.E.: bekenne eevenwel, dat mijn swaegher Cloek den staert voorGa naar eind32 33 't volle vat verkoor. Dit is (zal U.E. zeggen) met den staert steeken.Ga naar eind33 34 Zeker met dien niet: hij is ujt: ende de ton gaet hiernevens, om, 35 met wat beters daerin, t' onzen hujze bestelt te werden, zoo U.E.Ga naar eind35 36 bezigheit toelaet op deeze kraemerij te letten. Maer U.E. heushejtGa naar eind36 37 is zoo kraftigh, dat zij raedt weeten zal om zoo een lapken ujt 38 haeren dieren tijdt te scheuren. In toeverlaet te dien, gebieden wijGa naar eind38 39 ons wederom dienstelijk t'uwer E. die nevens Joffre zuster en alle de 40 haeren den Algoeden bevolen zij, ende hartgrondtlijk gegroet, 41 Monsr mon Frere, van 42 U.E. 43 Verplichten, dienstwen broeder, 44 P C Hóóft. 43 Van den Hujze te Mujden, 44 31 Julij. 1631. 45 Mijn zoon, schijnende eenighe ritseling van Pöeetsche grilligheitGa naar eind45 46 te verneemen, zejde laestmaels, over taefel, als men sprak van zijn 47 zuster een' masker te doen draeghen, om wit te gaedren, dat zij 48 dan swarter dan nu zijn zouw. Welke stof van hem ontfangen, ik 49 tot het onderstaende maxel gebraght heb, ende gezonden aen den 50 Ridder Hujghens, tot lenging van den tijdt, die zijner Ed. gestr.Ga naar eind50 51 staêgh te kort valt. Het zal U.E. eevenalleens moghen dienen.Ga naar eind51
Scherts over de koopman die in Baak de dichter bedorven zou hebben. - Uitnodiging aan Vossius en Baak met scherts over het geestelijke voedsel dat Vossius tegenover de pruimen weet te stellen. - De wijn. - Het versje over Arnout's grapje, vgl. 803. |
|