De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 813]
| |
801 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft).1 Ob passerculi fugam, tantum tibi condoleo, Hoofdi praestantissime, 2 quantum tu doles. Plorent et singultiant virgunculae, quibus 3 copiosius est humidum, et minus firma ratio. Nos siccioris tempora- 4 menti jacturam illam sine lachrymis et gemitu feremus. Maluit 5 passerculus libero aëre frui, quam dominae suae esse illustre 6 mancipium. Adeò eorum omnium, quae juris naturae sunt, etiam 7 animalibus à ratione destitutis amor insedit. Est inter illa libertas, 8 quam specioso carceri, et aulaeis tuis ferculisque praetulit generosaGa naar eind8 9 avicula. Et forte, secundum Pythagoricam philosophiam, trans- 10 migravit in passerculum hominis benè nati anima, quam puduit 11 sartoriam addiscere. Verum, quid artifici isti fiet inter indoctos pas- 12 serculos? an artes, quas didicit, dediscet desuetudine? an alios eandem 13 artem docebit? prius arbitror. Gaudet interim passerculus, quod 14 evaserit. Quae de Deorum convivio in memoriam revocas, revocabo 15 ad animum. Rarus admodum est tot Doctorum in eodem convivio 16 concursus. Wittios, Hugenios, Hoofdios, Vossios, Realios, 17 Moririos accumbentes vidimus. Videbar mihi spectare mensam, 18 qualis fuit, cum Laelii, Scipiones, Catones, Fannii, ScevolaeGa naar eind18 19 pranderent unà. Sed haec carmine exaggerari poterunt, à quo non 20 est aliena hyperbole. Proxima hebdomade à lectionibus 21 feriabimur. Quis enim latrante canicula loqui cupiat? Tunc, siGa naar eind21 22 quod in caballos imperium habebit Bartelottus tuus, sinam me 23 Muydam vehi, ut videam Satraparum dignissimum, matronarum 24 humanissimam, virginum modestissimam. Vale Vir maxime, et 25 salvere omnes jube, quarum aut maritus es aut pater. 13 Iul. 1636.
vertaling
Om de vlucht van het musje lijd ik even sterk met u mede, voortreffelijke Hooft, als gij er onder lijdt. Laat wenen en snikken de maagdekens, bij wie het vochtgehalte hoger ligt en de rede minder ferm is, - wij met onze drogere samenstelling zullen dat verlies zonder tranen en gesteen verduren. Het musje heeft liever van de vrije lucht willen genieten dan de luisterrijke slaaf zijn van zijn meesteresse. Zo diep heeft de liefde tot al die dingen, die onder het natuurrecht vallen, zich genesteld zelfs in levende zielen van rede verstoken. Daar bevindt zich onder die dingen de vrijheid, welke het boven den oogverblindenden kerker, boven uw draperieën en schotels verkozen heeft, het edel vogelijn. En misschien is, naar Pythagoras' wijs- | |
[pagina 814]
| |
gerige doctrine, in het musje verhuisd de ziel van een mens van goede geboorte, welke zich schaamde, verstellersknecht te zijn. Maar, wat zal er van dien ambachtsman van u toch worden te midden van ongeschoolde musjes? Zal hij de vaardigheden, die hij heeft geleerd, afleren door ontwenning? Of in diezelfde vaardigheid ook andren onderrichten? Het eerste, acht ik. Intussen is ons musje in de wolken, dat hij is ontsnapt. Wat ge mij over het symposium der Goden in het geheugen terugroept, zal ik terug gaan roepen in de geestesaandacht. In hoge mate zeldzaam is de ontmoeting van zovele Mannen van wetenschap aan denzelfden maaltijd. De De Witten, Huygensen, de Hoofden, Vossii, Reaels en Moreri's hebben wij aan tafel gezien: het was mij, alsof ik een tafel aanschouwde, gelijk ze er was, toen de Laelii, de Scipionen, de Cato's, Fannii en Scaevola's gezamenlijk den maaltijd gebruikten. Maar deze dingen zullen vergroot in een gedicht naar voren kunnen worden gebracht, waaraan de hyperbool niet vreemd is. Komende week zullen we vacantie hebben van college geven. Wie immers zou, wanneer de Hondsster blaft, te spreken begeren? Dan zal ik, indien uw Bartolotti over rossinanten enig gezag zal doen gelden, mij naar Muiden laten rijden om op te zoeken den waardsten der Drosten, de vriendelijkste van de gezeten Vrouwen, de zedigste der maagden. Vaarwel, Man van betekenis, en doe haar allen mijn groeten, van wie ge hetzij echtvriend zijt of vader. 13 juli 1636.
11. sartoriam addiscere. Dit slaat op Hooft's tweede gedichtje op de mus: T'Zaemenspraek tussen Oreade en de musch (LSt.I 315). De mus helpt Oreade (Susanna) bij haar naaiwerk, door gevallen spelden te apporteren en de naald te grijpen en door te halen zodra de punt ervan zichtbaar wordt. Vs. 4-10: ‘Niet een speltje word ik quijt/Oft ghij vischt het ujt den zande,/Ende brengt het mij ten hande./Naej ik; nemmermeer en faelt/Ghij te passen op de naeldt./Haer, zoo ras zij ujtkijkt, trek je/Nae je, met uw naejend bekje.’ |