De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 718]
| |
741 Aen de HH vande Reke der Graeflijkheit van Hollandt.1 Ede &c.
2Ga naar margenoot+ Om t' obedieren Uwer Ed.Mo. ordre ontfangen bij d'apostille 3 gestelt *om*Ga naar voetnoot+ de bijgaende Reqe heb ik U.Ed. in alle reverentie te 4 vertoonen dat bij Daniel Hulst sedert den 1en Februarij a 1627, 5 't welk is alsnu ontrent neghen jaeren, het schoutambaght van 6 Hilfersom is bedient: binnen de welke hij [,] zeer wel van de 7 Justitie gemeriteert heeft ende, onder andre debvojren, alleen teGa naar eind7 8 paerde naegejaeght ende met groot gevaer zijns lijf<s> heeft 9 geapprehendeert eenen fameusen dief gebijnaemt de doctoor, dieGa naar eind9 10 zekre moordt aen de waerdinne in de stadsherbergh bujten 11 Woerden had helpen perpetreren. Ende is mij niet indachtigh, dat in 12 alle dien tijdt ijemandt der ingezetenen van Hilfersom de minste 13 klaghte over hem hebbe gedaen: doch wel gespeurt bij mij, dat hij 14 hunlujden niet zeer aengenaem was, om dat hij de moedwil enGa naar eind14 15 insolentien gepleeght in 's Graevenlandt niet en kon lauderen. VanGa naar eind15 16 waer, ende ujt het informeren op zeker exces onlanx aldaerGa naar eind16 17 geschiedt, ik vastelijk geloove het jeghenwoordigh mescontente-Ga naar eind17 18 ment gesprooten te zijn, ende voorts gestookt ende gefomenteertGa naar eind18 19 door particuliere rancune van Claes Claeszoon Boelhouder ende 20 Henrik Harmanszoon schepenen, die mij vertoont hebben de 21 stukken gehecht aen de voors reqe ujtgezejdt het eerste, 't welk 22 nochtans schijnt wel 't importantste te wezen; met verzoek, zonderGa naar eind22 23 te vermaenen van de procuratie van hunne stoelbroeders, dat ik den 24 voorzejden schout daetlijk zoude willen deporteren oft ten minstenGa naar eind24 25 suspenderen van zijnen dienst. Waer op ik hunlujden gëantwoordtGa naar eind25 26 heb, dat zijne commissie noch was loopende een jaer nae denGa naar eind26 27 eersten Februarij naestkoomende, ter expiratie van de welke ikGa naar eind27 28 zoude kunnen zien hun alle behoorlijk contentement te geeven: 29 maer dat zijn deportement binnen 's tijds zoude smaeken infamie,Ga naar eind29 30 die 't onbillijk waere hem te irrogeren zonder alvooren rechtelijkGa naar eind30 31 geconvinceert ende gecondemneert te zijn van eerloosheit. Nu kanGa naar eind31 32 ik wel oordeelen, dat de propoosten, te laste gelejdt aen denGa naar eind32 33 voorzejden schoute, zeedighe ende circumspecte persoonen quaelijkGa naar eind33 34 voeghen, ende zoude hem de zelve geenszins te goede kunnen 35 houden, indien ik raedt wiste om eenighen bequaemer persoon, dieGa naar eind35 36 geterght wordende (gelijk ik vertrouwe dezen geweest te zijn)Ga naar eind36 37 onder de Goojsche hujslujden, in de herberghe ende bij den drank, 38 maghtigh waere, zonder door de wulpsheden des gezelschapsGa naar eind38 | |
[pagina 719]
| |
39 vervoert te werden, zich zelven binnen de limiten der modestie enGa naar eind39 40 deftigheit te houden. Maer, gemerkt hier toe kleene apparentie, ookGa naar eind40 41 te considereren is, dat in de haetlijkste acte, geteekent No een,Ga naar eind41 42 getujghen zijn alleenlijk de twee voornoemde Claes Boelhouder 43 ende Henrik Harmanszoon, die in de Acte geteekent No 2, in zijn 44 particulier zich formele wederparthij van den voorzejden schout 45 maekt; ende daerenboven te duchten staet, indien hun gelukt,Ga naar eind45 46 hem in dezer maniere den voet te lichten, dat zij voortaen zullenGa naar eind46 47 moghen disponeren van zijne naezaeten in dienst, nae hunne appe- 48 tijt, zulx niemandt de courage zal hebben, om zich te verzetten 49 tegens de mesusen gepleeght oft wijders te pleeghen in 's Graeven-Ga naar eind49 50 landt voorzejdt: zoo zoude mij (onder correctie) wettighst en 51 exspedienst dunken, den voors schout te continueren in zijnGa naar eind51 52 beroep, ten minsten voor 't loopende jaer zijner commissie; tenGa naar eind52 53 einde van 't welke ik mij, noopende 't continueren oft verlaeten 54 van hem, zoude moghen schikken nae geleghenheit van zaeken. 55 Welverstaende, dat midlerwijle alle de geenen die mejnen eenigheGa naar eind55 56 actie tegens hem te hebben, de zelve zullen moghen instituerenGa naar eind56 57 daer 't behoort, ende dat ik hem, indien hij inhabil nae rechteGa naar eind57 58 bevonden wort, oft van nieuws eenighe merkelijke impertinentieGa naar eind58 59 begaet, alsdan zonder delaij zal hebben te verwerpen. Edoch, bij zooGa naar eind59 60 verre U. Ed. Mo. ('t welk ik niet en hoope) beter achten mij te 61 bevelen dat ik zonder zoo lange te toeven, eenen andren surrogereGa naar eind61 62 in zijn' plaetse, zoo is mijn ootmoedigh verzoek, dat U. Ed. Mo. 63 gelieve mij des met den eersten te verwittighen, op dat ik tijdt 64 hebbe om daer toe te verzien voor den eersten Februarij naest- 65 koomende; als wanneer mij de verkiezing der wethouderen te doen 66 staet, die gewoon zijn door den schout ingevoert ende bëeedight teGa naar eind66 67 worden. 'T welk wezende al 't geene, waermede ik U. Ed. Mo. in 68 dezen zie te dienen, zal de zelve, nevens wensch van het jeghen-Ga naar eind68 69 woordigh nieuw ende veele jaeren gelukzaeligher regeeringe, den 70 almoghenden in schut en scherm bevolen laeten, ende in haere 71 goede gratie, 72 Ede &c. 73 Uwer Ed. Mo. 74 Onderdaensten dienstwsten 75 P C Hóóft. 74 Ujt Amsterdam, 75 den ixen Jan 1636.
Vervolg van het geschil tussen de schout en twee schepenen van Hilversum. De laatsten hebben bij rekest aan de Rekenkamer het ontslag van de schout ver- | |
[pagina 720]
| |
zocht. Hooft zet uiteen waarom hij de schout, na reprimande, nog een kans zou willen geven. |
|