De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 394]
| |
563 Aen den Ridder Huighens.1 Mijn Heere,
2 Mij begint te dunken dat ick lang geleeft moet hebben. Nochte dat,Ga naar eind2 3 om 't aenkloppen des ouderdooms, die tot hier toe (God dank) opGa naar eind3 4 de herbergh van dit lichaem niet bewezen schijnt: maer om 5 d'overkoomst van onverwachte zinlijkheden. Ick waende wel eer,Ga naar eind5 6 nojt verleghen te vallen om eenigh lofschrift van vrienden, totGa naar eind6 7 blanketsel der maelen en vlekken daer de wangeboorten van mijnen 8 geest meê ter werelt koomen: ende had ze liever onvermomt, danGa naar eind8 9 voor mompers der menschen te laeten gaen. Kan echter niet ont- 10 kennen, de lekkernij, ujt de rijmen, gekaeuwt, die 't U.Ed. gestr.Ga naar eind10 11 heusheit eens geliefde mij, tot vereering van mijnen Henrik, t'hujsGa naar eind11 12 te zeinden. Ende is mij de smaek daeraf zulx aengezoet, dat ickGa naar eind12 13 jeghenwoordelijk watertande, nae diergelijken gerecht op zijnGa naar eind13 14 Fransch: zoo 't U.Ed. gestr. niet ongeleghen quaem, zich tot hetGa naar eind14 15 toestellen van dien, te beleedighen. Een ongegiste voorval heeft hetGa naar eind15 16 zijne gedaen tot het verwekken van deze lust, vies, jae, doch eeni-Ga naar eind16 17 gher wijze, te verschoonen, in lujden, die zwanger gaen met zooGa naar eind17 18 lomp een' vrucht, als het schepsel mijner Historien. Nochte vergaetGa naar eind18 19 zij mij, alhoewel ick den arbeidt op den hals heb, baerende lidt voorGa naar eind19 20 lidt, ende nu in hoope van Uwer Ed. gestr. eerlang het bakhujsGa naar eind20 21 vanden beer oft eenigh ander gedeelte te toonen, om bij hulpe vanGa naar eind21 22 haer likken, tot wat lijdelijker maxel gebraght te werden. Daeren-Ga naar eind22 23 tussen is de Heer Brosterhujzen niet ujt de gedachten, ende hebbeGa naar eind23 24 noch onlanx verscheiden Heeren alhier zijne bequaemheit ten 25 hooghsten aengeprezen. Maer 't beraedt noopende den artsenijhofGa naar eind25 26 kan tot geen overslagh komen. 'T moet evenwel aen een' zijde, bijGa naar eind26 27 deze burgermeesters. Ende zoo veel is 'er af, dat ick mij sterk maek,Ga naar eind27 28 indien de toeleg voort, niemandt voor zijn' E gaen zal: immers bijGa naar eind28 29 zoo verre, ijet, gelden moghen de geneghenheit en ijver verdient 30 bij zijne deughden; maer tot de welke boven al, 31 Mijn Heere, in haer verplicht is 32 Uwer Ed. gestr. 33 Overgewonnen dienaer,Ga naar eind33 34 P C Hóóft. 34 17 Feb. 1633. | |
[pagina 395]
| |
In 1624 heeft Hooft een poging gedaan om door de Franse koning in de adelstand verheven en in de Orde van St. Michiel opgenomen te worden. Dit komt vanzelf ter sprake als in deze briefwisseling, in 1638, zijn tweede, geslaagde poging, voorkomt. Dat hij ook in 1633 voorbereidingen getroffen heeft voor het indienen van de aanvrage, is voor het eerst in het licht geplaatst door dr P. Tuynman in de Derde Afdeling van zijn proefschrift Bijdragen tot de P.C. Hooft-filologie (Amsterdam 1973). Hooft lijkt voor deze bijzondere gelegenheid van zijn beginsel af te wijken, geen lofdichten van anderen bij zijn werk te publiceren. Aan de hand van een in 1970 gevonden, separate druk (12 blz.) van drie lofdichten van Barlaeus (Latijn), en Huygens (Frans en Nederlands), geeft Tuynman een uiteenzetting van de bio-bibliografische lotgevallen van deze gedichten en hun plaatsing, met een Latijnse brief van Hugo de Groot ook met lof voor Henrik de Gróte, in de exemplaren van dat werk die naar Parijs gezonden werden. In 563 blijkt voor het eerst, dat Hooft weer met het plan voor een aanvraag te Parijs bezig is en dat hij erover denkt, op welke wijze hij zijn verdiensten voor het Franse koningshuis - Henrik de Gróte - onder de aandacht kan brengen van dat hof dat geen Nederlands verstaat. Afwijken van een beginsel mag dit niet heten. |
|