De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 316]
| |
522 Aende Ed. Mo. HH. vande Reke der Graeflijkh1 Ede &c.
2 Op de geleghenheit der zaeke in de bijgevoeghde Reqe geroert, mijGa naar eind2 3 eertijdts ende alnu van nieuws informerende, hebbe bevonden 4 datter verscheide exempelen zijn van bastaerden, ujt Goejsche 5 vrouwen bij ujtheemsche mannen geteelt, zelfs van den zoon van 6 eenen paepe, denwelken nochtans het gebrujk der gemeente isGa naar eind6 7 geindulgeert geweest. 'T is waer, dat die van Goejlandt sustineren,Ga naar eind7 8 daer ujt niet te volghen, dat de zelfste gratie zoude moghenGa naar eind8 9 verleent werden aen de geenen, die van echten bedde ujt inlandsche 10 moeder ende vreemden vader gesprooten zijn. Maer om zoo 11 ongerijmt een voorstel te coloreren, en kan niet bevroeden, watGa naar eind11 12 reden zij zouden weten bij te brengen, die zich niet groffelijk teGa naar eind12 13 schaemen had: behalven dat de graeflijkheit zijnde proprietariseGa naar eind13 14 van den goejschen grondt ende U.Ed. Mo. in possessie van daer afGa naar eind14 15 te disponeren in faveur van zulken als 't haer goeddunkt, de ver-Ga naar eind15 16 zochte weldaedt absolujtelijk aen haer welbehaeghen is hangende. 17 Dewelke ick niet dan wel besteedt zoude achten aen dezen Pieter 18 Adriaenszoon suppliant, als zijnde een man van zeer goeden 19 naeme, wel maetelijk met tijtlijke haeve geseghent, maer belastGa naar eind19 20 met zoo numereus een huisgezin, als van zeven oft acht kinderen,Ga naar eind20 21 die nevens hem daer door verplicht zullen zijn God almaghtigh te 22 bidden voor de gelukzaelighe regeringe Uwer Ed. Mo. gelijk van 23 heeler harte doet 24 Ede &c. 25 zich in haere goede gratie bevelende 26 U E 27 Onderdaene dienstwe 28 P C Hóóft. 27 Van den Hujze te Mujden. 28 29 Apr. 1632.
Hooft bepleit, tegenover oppositie van de Gooilanders, de juistheid van een beslissing der Rekenkamer, waarbij het schaarrecht verleend is aan iemand die van vaderszijde geen Gooilander is. Vgl. I blz. 58 en 526, 528. |
|