De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 164]
| |
438 Aenden Heere President ende Majoor gnl Wijtz.1 Weledele &c.
2 Ick en heb UE veltslaeghen met zoo luttel aendachts niet gelezen 3 oft mij is wel indachtigh datze de eeuwe des Hartoghen van Alva 4 niet en bereiken. Mijn wit is alleenlijk mijn oordeel ijetwes teGa naar eind4 5 wetten door 't betrachten vande ooghmerken door U Ed.Gestr.Ga naar eind5 6 daer op genomen. Ende zal mij eere zijn dezelve eens op nieuw te 7 moghen overloopen, wanneer die vriendt zijn gerief daer af zalGa naar eind7 8 gehadt hebben. Aengaende 't geschreven boek vertaelt ujt het 9 Engelsch en hebbe mijns wetens nojt eenen Sr Roger Willjams den 10 schrijver hooren noemen, veel min ijets van zijn werk gezien: ende 11 waer mij leedt alzoo verzuimel gevonden te worden, voorneemelijkGa naar eind11 12 jeghens UEd.gestr. Dies heb op 't beantwoorden den haeren van 13 gisteren niet konnen sloffen, ten einde UEd.gestr. zich des te eerder 14 bedenken moghe, aen wien zij 't voors boek geleent hebbe. Dewijl 15 't van den A B C onzes krijshandels melt, zoude mijn deel aen 'tGa naar eind15 16 verlies rekenen zoo 't faalde ter handt te keeren. Sedert mijnen 17 laesten had ick met droefheit UEd.gestr. quaele verstaen, endeGa naar eind17 18 verquikt mij grootelijx dat zij daer af verlost is. Slappigheit en 19 flaeuwte zijn wellusten, zoo menze bij die razende pijne gelijkt. 20 'T ouwde zeggen is dat de ziekte te paert komt, ende gaet te voet. 21 Die haer maer den wegh wist op te delven, dat zij niet weder enGa naar eind21 22 keerde! Mij en twijfelt niet oft U.Ed.gestr. en worden maer 23 daeghelijx de ooren te veel gebeukt met hoopen raedts en luttel 24 baets. Evenwel kan mijn' goede geneghenh de bekooring niet 25 wederstaen van haer moejlijk te vallen met opening van 't geen mijGa naar eind25 26 in gelijke swaerigheit boven hoope wel bekoomen is. In FebruarioGa naar eind26 27 a 1629 loosd' ick, zonder onduldelijk lijden nochtans, een steentjen 28 langwerpt getakt en wel zoo groot als vijf oft zes tarwkernen. 29 Verwittight zijnde dat de H.Burgermr Bas een vande ellendighste 30 martelaers die 't graveel oijt onder handen had, zich bij geen dink 31 beter als bij drinken van meede oft honighwater vondt, begost ick 32 tzelfste te doen, 's morgens nuchteren ende 's avonts te 5 ujrenGa naar eind32 33 t'elkens een glas. Maer d'ouwde meede viel mij te heet, de jonge teGa naar eind33 34 laf ende der maeghe schaedelijk. Dat deed mij peizen op limoen-Ga naar eind34 35 zap, om ze daermede te matighen: te meer alzoo wel verstaen had 36 dat het zelfste als zeer zujverend ende afdrijvend tegens deze 37 quelling ook dienstigh was. Ick vondt 'er nochtans goedt, het ge- 38 voelen van drie de voorneemste Artsen op te hooren. Die prezen | |
[pagina 165]
| |
39 deze mengeling ten Hemel toe. Daerover heb de meede met ontrent 40 een zevende deel limoenzaps, nu meer als twee jaeren alleenlijk 41 's morghens gebrujkt, ende nojt smart van graveel oft eenighe 42 swaerigheit inde lenden vernomen. Wel is waer dat ick des 43 morghens een half ujrken nae 't drinken ontrent een handt vol 44 pingelen ontbijt, ende evenveel des middagh<s> nuttigt, die menGa naar eind44 45 houdt de nieren te sterken. Oft nu mijn beternis hier ujt herkomt isGa naar eind45 46 gode bekent die U.Ed.gestr. gunne 't beste te verkiezen, tot be- 47 hoedenisse van eenen persoon zoo veel waerdt den Vaderlande, 48 ende in 't bezonder, 49 Weledele &c. 50 U.Ed.gestr. 51 Verplichtsten ende toegeneghen- 52 sten dienaer 53 P C Hóóft. 52 In haeste, Vanden Hujze 53 te Mujden. 8 Maj. 1631.
Hooft heeft nogmaals erop aangedrongen, Wijtz' Veltslaagen te mogen lenen en tevens een uit het Engels vertaald hs. dat het begin van onze oorlogvoering bevat. Wijtz antwoordt dat zijn Veltslaagen niet reiken tot de tijd die Hooft zegt te gaan beschrijven, en dat het uitgeleend is. Ook het hs. van Sir Roger Williams heeft hij uitgeleend, hij is vergeten, aan wie. Hooft betuigt, nooit van Sir Roger gehoord te hebben. Later zegt hij in de Nederlandsche Historiën (boek VI, blz. 263 van de uitgave van 1703) dat Wijtz deze Gedenkenissen ‘(hem) ten gunste’ vertaald heeft. De enige verklaring is, dat Wijtz dat indertijd had gedaan en het hs. aan Hooft geleend zonder er de naam Williams op te vermelden. Wijtz' vertaling is in druk verschenen in de Werken van het Historisch Genootschap 1864, vgl. J.C. Breen, a.w. 78-80. De brief gaat verder over middelen tegen graveel (niersteen). |
|